ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4263

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/27167
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van arbeidsmarktaantekening bij aanvraag verblijfsvergunning arbeid in loondienst

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst. Eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die was ingetrokken. De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning werd afgewezen omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), die vereist dat er een toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Eiser betoogde dat hij recht had op de vergunning op basis van zijn arbeidsmarktaantekening 'Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist'. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van verweerder, dat de aanvraag van eiser niet zonder toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod kon worden verleend, juist was. De rechtbank volgde niet de door eiser bepleitte uitleg van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/27167
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1979], van Burundese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 november 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) onder de beperking “arbeid in loondienst” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juli 2010 ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Op 30 juli 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel en de in dat kader overgelegde beschikking van 30 juli 2007. Verweerder heeft per faxbericht van 15 juli 2011 zijn reactie aan de rechtbank en aan eiser doen toekomen. Eiser heeft per faxbericht van 18 juli 2011 hierop gereageerd.
Het onderzoek is vervolgens, met toestemming van beide partijen, zonder het houden van een nadere zitting, gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1. Bij besluit van 2 april 2006 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, met ingang van 29 maart 2006, geldig tot 29 maart 2011. Daarop staat vermeld de arbeidsaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan: TWV niet vereist’.
1.2. Bij brief van 19 juni 2006 heeft de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Tweede Kamer bericht dat besloten is het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Burundi te beëindigen. Bij besluit van 18 juni 2010 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 ingetrokken. Hiertegen heeft eiser op 14 juli 2010 beroep ingesteld, thans is daarop nog niet beslist.
2.1. Op grond van artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.2. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.3. Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met arbeid in loondienst.
2.4. Op grond van artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten en waarvoor na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning (hierna: TWV) als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) is afgegeven. De aanvraag om voortgezet verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt getoetst aan het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000).
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000. De arbeid die eiser als medewerker distributiecentrum bij Hoogvliet BV verricht, wordt aangemerkt als ongeschoolde arbeid en uit het Algemeen Arbeidsmarktadvies van het UWV Werkbedrijf van 11 januari 2010 blijkt dat voor dergelijke functies reeds voldoende prioriteitgenietend aanbod van werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt aanwezig is.
4.1. Eiser betoogt dat in het bestreden besluit ten onrechte is getoetst aan het criterium van prioriteitgenietend aanbod, zoals neergelegd in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000, kan de verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst worden verleend aan een vreemdeling die in het bezit is van een arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ en die in ieder geval voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.31, tweede lid, onder b, c en e van het Vb 2000. Eiser is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel met de vereiste arbeidsmarktaantekening en hij voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 3.31, tweede lid, van het Vb 2000. Verweerder is er volgens eiser ten onrechte vanuit gegaan dat eiser om voortgezet verblijf verzoekt, dan wel dat de aanvraag van eiser moet worden opgevat als een verzoek om wijziging van de beperking en heeft dientengevolge een onjuist toetsingscriterium toegepast. Eiser wijst op een beschikking van 30 juli 2007, waarin sprake was van een soortgelijke situatie en waarin ook niet aan prioriteitgenietend aanbod is getoetst. Verder stelt eiser dat een dergelijke toets in strijd is met het bepaalde in artikel 17 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, Trb. 1951, 131 en 1954, 88 (hierna: Vluchtelingenverdrag). Ten slotte gaat de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 september 2005 (LJN: AU3590) in dit geval niet op, nu het in die uitspraak om een wijziging van de beperking gaat, aldus eiser.
4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiser terecht op grond van artikel 3.31 van het Vb 2000 is afgewezen. Artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 bepaalt dat enkel na toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod en indien voldaan is aan de voorwaarden in het tweede lid, een reguliere vergunning voor arbeid in loondienst kan worden afgegeven. De stelling van eiser dat paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000 zo gelezen dient te worden dat ook geen toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod plaatsvindt, indien drie jaar arbeid is verricht, zonder toetsing en verlening van een TWV, volgt verweerder niet. Dit valt niet in de bewoordingen van het beleid te lezen. Ook kan uit het feit dat in het beleid expliciet een uitzondering is gemaakt, worden afgeleid dat het niet de bedoeling is geweest om meer uitzonderingen toe te staan op de hoofdregel van artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000. Verweerder voelt zich door de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2005 gesteund in zijn standpunt dat, los van de toetsing in het kader van de Wav, getoetst mag worden aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in artikel 3.31 van het Vb 2000. Uit die uitspraak volgt dat de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geen recht geeft op voortgezet verblijf na beëindiging van het rechtmatig verblijf. Het feit dat in dit geval niet is verzocht om voorzetting van verblijf of wijziging van een beperking, maar verlening naast de asielvergunning, maakt het voorgaande niet anders. Het beroep op artikel 17 van het Vluchtelingenverdrag leidt evenmin tot een ander oordeel, nu eiser reeds op grond van dit artikel recht op toegang tot de arbeidsmarkt heeft gehad, gedurende de periode binnen welke aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend. Voorts kan ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen, nu in de beschikking van 30 juli 2007 ook had behoren te worden getoetst of sprake was van prioriteitsgenietend aanbod. Volgens verweerder is dit ten onrechte niet gebeurd, zodat die beschikking op een ambtelijke misslag berust.
5. Het beleid met betrekking tot verblijfsvergunningen met als verblijfsdoel arbeid is neergelegd in hoofdstuk B5 van de Vc 2000.
In paragraaf B5/3.2.2 van de Vc 2000 is, voor zover van belang, het volgende bepaald: Ten aanzien van een vreemdeling die drie jaar de beschikking heeft gehad over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldt voor de werkgever niet langer de verplichting te beschikken over een TWV. Het is hierbij niet van belang of sprake is geweest van arbeid in loondienst dan wel arbeid als zelfstandige.
Volgens paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000, voor zover van belang, komt een aantal categorieën vreemdelingen in aanmerking voor een arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’(zie artikel 2, Besluit uitvoering Wav).
Het gaat om de volgende categorieën van vreemdelingen:
- (…)
- een vreemdeling die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vw afgegeven verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met daarop een aantekening dat arbeid vrij is toegestaan en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd;
- (…)
Artikel 3.31 Vb staat niet de vergunningverlening in de weg aan de vreemdeling die drie jaar arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een TWV was afgegeven en om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, ook indien met zijn werkzaamheden niet (langer) een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
De verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst kan worden verleend aan een vreemdeling die in het bezit is van een arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan: TWV niet vereist’ als hij in ieder geval voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.31, tweede lid, onder b, c en e, Vb.
6.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn nadere reactie van 15 juli 2011 heeft toegelicht dat artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 de hoofdregel bevat dat voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht, toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt vereist is. Volgens paragraaf B5/3.2.2 van de Vc 2000 hoeft een werkgever niet te beschikken over een geldige TWV indien sprake is van een vreemdeling die drie jaar de beschikking heeft gehad over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Uit paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000 volgt dat artikel 3.31 van het Vb 2000 niet in de weg staat aan vergunningverlening aan de vreemdeling die drie jaar arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een TWV was afgegeven en die om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, ook indien met de werkzaamheden niet (langer) een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. In die gevallen dient, aldus verweerder, te worden voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 31, tweede lid, onder b, c en e van het Vb 2000.
6.2. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het door verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2005 niet, reeds omdat het destijds geldende beleid gewijzigd is.
6.3. De rechtbank overweegt voorts als volgt. De laatste twee alinea’s van paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000 zijn aan het beleid toegevoegd bij Wijzigingsbesluit 2006/30, met als ingangsdatum 1 januari 2007. Uit de toelichting op dit WBV noch op andere wijze blijkt dat met deze toevoeging is beoogd de door eiser bepleitte uitleg dat in alle gevallen waarin een arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ is verleend, ook een verblijfsvergunning arbeid in loondienst dient te worden verleend zonder dat er een arbeidsmarkttoets wordt uitgevoerd waarbij gekeken wordt of er niet reeds voldoende prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is. Eerder ligt de door verweerder gegeven uitleg voor de hand, waarbij de laatste twee alinea’s van paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000 in samenhang dienen te worden bezien. In de één na laatste alinea van deze paragraaf staat dat een vreemdeling die drie jaar arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan prioriteitsgenietend aanbod een TWV was afgegeven en om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, een vergunning kan krijgen ook als met zijn werkzaamheden niet (langer) een wezenlijk belang zijn gediend. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de laatste alinea in dat in die situatie een verblijfsvergunning ‘arbeid in loondienst’ kan worden afgegeven als de vreemdeling in ieder geval aan de voorwaarden b, c en e van artikel 3.31, tweede lid, van de Vb 2000 voldoet. De Nota van Toelichting bij artikel 3.31 van het Vb 2000 leidt evenmin tot de door eiser beoogde conclusie. Daarin staat immers niet meer dan dat, indien een tewerkstellingsvergunning anders dan na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod is afgegeven of niet is vereist, dit niet in de weg staat aan verlening van een verblijfsvergunning, waarbij het voorbeeld wordt gegeven dat thans is neergelegd in de een na laatste alinea van het beleid in paragraaf B5/3.2.3 van de Vc 2000. Uit de Nota van Toelichting kan niet het veel verdergaande standpunt van eiser worden afgeleid, dat in alle gevallen waarin een verblijfsvergunning is afgegeven waarop de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ is geplaatst er een verblijfsvergunning ‘arbeid in loondienst’ moet worden verleend zonder toetsing aan prioriteitgenietend aanbod. Nu niet in geschil is dat eiser niet eerder arbeid heeft verricht waarvoor een TWV - na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod was verleend - heeft verweerder terecht overwogen dat er geen aanleiding bestaat hem vrij te stellen van hetgeen is gesteld in artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000. De beroepsgrond faalt.
6.4. Voor zover verweerder in de beschikking van 30 juli 2007, waarop eiser wijst, het standpunt innam dat in het kader van die aanvraag geen toetsing aan prioriteitgenietend aanbod hoefde plaats te vinden, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat - gelet ook op het voorgaande - sprake is van een ambtelijke misslag. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds daarom.
6.5. Nu voorts is gebleken dat eiser gedurende zijn verblijf op grond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd arbeid heeft mogen verrichten zonder TWV, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van strijd met artikel 17 van het Vluchtelingenverdrag. Artikel 17 van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat wat betreft het recht om loonarbeid te verrichten aan rechtmatig op het grondgebied verblijvende vluchtelingen de meest gunstige behandeling wordt verleend, welke wordt toegekend aan onderdanen van een vreemd land onder dezelfde omstandigheden. Dit artikel strekt echter naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat daaruit volgt dat geen voorwaarden aan de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ zouden mogen worden gesteld. Ook deze beroepsgrond faalt.
7.1. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat er sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder is sprake van détournement de pouvoir. Verweerder heeft, door de beslistermijn in deze procedure te laten verstrijken en kort voor het bestreden besluit de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser in te trekken, de indruk gewekt de verblijfsvergunning asiel enkel te hebben ingetrokken om geen reguliere verblijfsvergunning te hoeven verlenen.
7.2. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat eiser ten onrechte suggereert dat met het nemen van een beslissing op bezwaar in onderhavige procedure zou zijn gewacht totdat het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel was uitgevaardigd. Volgens verweerder is dit niet het gevolg van bewust handelen en bovendien is de suggestie van eiser nergens op gebaseerd.
7.3. De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder zou hebben gewacht met het nemen van een beslissing op bezwaar in deze procedure tot het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel was uitgevaardigd. Bovendien geldt
- gezien bovenstaande - dat, ook al zou dit het geval zijn, dit niet zou leiden tot een ander oordeel. Er is dan ook geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze beroepsgrond faalt evenzeer.
8.1. Voorts stelt eiser dat verweerder heeft nagelaten de specifieke feiten en omstandigheden die eiser in de asielprocedure ook naar voren heeft gebracht, bij de beoordeling te betrekken. Verweerder had daarin aanleiding moeten zien om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van zijn beleid af te wijken.
8.2. Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat hij niet met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid heeft hoeven afwijken.
8.3. De rechtbank overweegt dat de feiten en omstandigheden waarop eiser zich in het kader van zijn beroep op artikel 4:84 van de Awb beroept, asielgerelateerd zijn. Deze kunnen als zodanig niet leiden tot een noodzaak voor verweerder om van zijn beleid af te wijken. De beroepsgrond faalt.
9.1. Ten slotte stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden, nu het bezwaar niet als kennelijk ongegrond kan worden aangemerkt.
9.2. Verweerder heeft betoogd dat hij van het horen van eiser in bezwaar heeft kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
9.3. De rechtbank overweegt dat de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure vormt. Slechts bij uitzondering mag van het horen van een belanghebbende worden afgezien. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar indien uit het bezwaarschrift aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat verweerder dus van het horen van eiser heeft kunnen afzien. Ook deze beroepsgrond faalt.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/27167,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Kuipers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MMK
Coll.: JW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.