ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4260

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/22489
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S.F. Voskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en de toepassing van lichter middelen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel tegen eiseres, een Chinese nationaliteit, die op 7 juli 2011 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland was geweigerd. De rechtbank heeft de vraag behandeld of verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, had moeten volstaan met een minder ingrijpende maatregel in plaats van grensdetentie. Eiseres stelde dat zij volledig gedocumenteerd was en dat haar asielverzoek kansrijk was, gezien haar Oeigoerse afkomst en de huidige omstandigheden in China. Verweerder daarentegen voerde aan dat het beleid bij de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel geen ruimte laat voor afwijkingen, ongeacht de kansrijkheid van het asielverzoek.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had onderzocht of een minder dwingende maatregel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast, zoals vereist door de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en kende haar een schadevergoeding toe van € 400,-- voor de dagen dat zij ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel was onderworpen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,--.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen in vreemdelingenzaken en de verplichting van de overheid om te onderzoeken of minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de rechten van vreemdelingen en de toepassing van de Terugkeerrichtlijn.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/22489
V-nr.: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [1968], van Chinese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. S. Zwiers, advocaat te Dordrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 7 juli 2011 is eiseres op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 10 juli 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 10 juli 2011 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Op 12 juli 2011 heeft verweerder besloten de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen en eiseres door te zenden naar een asielzoekerscentrum (AZC).
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 19 juli 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, kantoorgenote van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel na de indiening van het beroep heeft opgeheven. De rechtbank zal beoordelen of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
1.2. Eiseres voert onder meer aan dat verweerder had moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel. Eiseres was volledig gedocumenteerd en haar asielverzoek was kansrijk gelet op haar Oeigoerse afkomst en de huidige omstandigheden in China. Verweerder heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt.
1.2. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Het beleid bij oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel bij vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd laat in beginsel geen ruimte voor afwijking. De omstandigheid dat de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend is al in dit beleid verdisconteerd en de kansrijkheid van het asielverzoek speelt geen rol. Het grensbewakingsbelang kan alleen op die manier worden gehandhaafd. Verweerder vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 juni 2011 (nr 201104071/1/V3, www.raadvanstate.nl). Van bijzondere omstandigheden om van dit beleid af te wijken is in dit geval geen sprake. De Koninklijke Marechaussee die over de toelating gaat, kan en mag niet oordelen over de kansrijkheid van het asielverzoek. Overigens is eiseres overgebracht naar het AZC enkel vanwege een tolkenprobleem.
2.1. Nu eiseres stelt dat verweerder een lichter middel had dienen toe te passen, overweegt de rechtbank, de rechtsgronden ambtshalve aanvullend, het volgende.
2.2. In artikel 2 van de Terugkeerrichtlijn is de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn omschreven. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank en zittingsplaats (onder meer de uitspraak van 3 februari 2011, LJN: BP5432) is de werkingssfeer voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk bepaald. Nu verweerder tot op heden niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om in nationale wetgeving de toepassing van de Terugkeerrichtlijn op grensdetentie uit te sluiten, zijn de daarin neergelegde bepalingen van toepassing, voor zover zij voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.
2.3. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien;
a. er risico op onderduiken bestaat, of
b. de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.4. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 25 mei 2011 (LJN: BQ8945), beschikt verweerder over verschillende mogelijkheden om ook zonder toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel het grensbewakingsbelang te dienen en kan verweerder besluiten tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. Ook kan verweerder besluiten af te zien van toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel en volstaan met een meldplicht. De overweging van de Afdeling in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 29 juni 2011, dat de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2004 (LJN: AR5859) niet tot de conclusie leidt dat een lichter middel kan worden toegepast zonder dat daarmee het grensbewakingsbelang wordt prijsgegeven, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Volgens de Afdeling zag deze uitspraak op een bijzonder geval waarin de vrijheidsontnemende maatregel abusievelijk was opgeheven. Uit rechtsoverweging 2.3.1 van die uitspraak blijkt echter ook dat verweerder de mogelijkheid open laat om een lichter middel toe te passen in die gevallen waarin het opleggen van de maatregel disproportioneel is. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2011 (LJN: BQ3797) blijkt voorts dat verweerder de rechtsopvatting van de rechtbank deelt dat uit het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, aanhef, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat, alvorens tot bewaring kan worden overgegaan, onderzocht dient te worden of een minder dwingende maatregel dan bewaring doeltreffend kan worden toegepast.
2.5. Ook overigens leidt het overwogene in de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011 de rechtbank niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft - kort gezegd - geoordeeld dat verweerders beleid ten aanzien van vreemdelingen aan wie de toegang rechtmatig is geweigerd niet kennelijk onredelijk is en dat de Opvangrichtlijn niet op die situatie van toepassing is. De omstandigheid dat de vreemdeling asiel heeft aangevraagd, maakt dit volgens de Afdeling niet anders nu dit in het beleid is verdisconteerd. De Afdeling heeft zich in deze uitspraak echter niet uitgelaten over de vraag hoe de wijze van oplegging van de maatregel zich verhoudt tot de bepalingen in de Terugkeerrichtlijn in het geval van vreemdelingen die nog niet een asielaanvraag hebben ingediend en derhalve (nog) geen rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, onder f, van de Vw 2000.
2.6. Nu eiseres op 10 juli 2011 in de gelegenheid is gesteld haar asielaanvraag in te dienen, viel zij ten tijde van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel onder de reikwijdte van de Terugkeerrichtlijn. Desgevraagd heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Terugkeerrichtlijn niet op grensdetentie van toepassing is, gelet op de Mededeling implementatie Terugkeerrichtlijn in de Staatscourant van 10 maart 2011. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats meermalen heeft geoordeeld leidt deze mededeling in de Staatscourant niet tot een ander oordeel nu daaruit niet blijkt in welke bepalingen van de nationale wetgeving artikel 2, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd. Niet is gebleken dat in de onderhavige zaak is beoordeeld of voor het dienen van het grensbewakingbelang met een ander middel dan de onderhavige vrijheidsontneming kon worden volstaan. Verweerder was daartoe conform artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wel gehouden. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar het grensbewakingsbelang en het door hem gevoerde beleid, maar hij heeft niet aangegeven waarom in dit geval geen lichter middel kon worden toegepast.
2.7. Nu niet is gebleken dat verweerder voldoende heeft onderzocht of in het geval van eiseres met een lichter middel kon worden volstaan, heeft verweerder met de enkele verwijzing naar het grensbewakingbelang en het beleid onvoldoende deugdelijk onderbouwd waarom tot oplegging van de grensdetentie kon worden overgegaan.
3. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
4. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiseres op het aanmeldcentrum ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 400,--.
5. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 400,-- (zegge: vierhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S.F. Voskens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JV
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.