ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4108

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
395262 - FA RK 11-4129
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in de kosten van de huishouding na feitelijk uiteengaan van echtgenoten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 1:84 van het Burgerlijk Wetboek (BW) betreffende de bijdrage in de kosten van de huishouding. De vrouw, die met de man is gehuwd maar niet meer samenwoont, verzocht om een bijdrage in de kosten van de huishouding van € 1.460,- per maand. De man heeft verweer gevoerd en zijn netto inkomen is vastgesteld op € 1.575,- per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van de huishouding, die in totaal € 1.850,- bedragen, het netto gezinsinkomen overschrijden. Hierdoor moeten deze kosten niet alleen naar evenredigheid van inkomen, maar ook ten laste van het gemene vermogen of het eigen vermogen van partijen worden gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen eigen vermogen beschikbaar is en heeft daarom een bijdrage van € 325,- per maand vastgesteld die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De uitspraak is gedaan na behandeling van de zaak op 23 juni 2011, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen in overweging genomen en geconcludeerd dat de vrouw geen inkomen heeft en de man niet in staat is om met terugwerkende kracht een bijdrage te leveren. De rechtbank heeft de kosten van de huishouding vastgesteld op basis van de Nibudnormen en de inkomens- en schuldenpositie van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 11-4129
Zaaknummer: 395262
Datum beschikking: 4 augustus 2011
Kosten der huishouding (1:84 BW)
Beschikking op het op 23 mei 2011 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. K.Y. van Oosten te Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. J.E. Eradus te Alphen aan den Rijn.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het faxbericht d.d. 23 juni 2011 met bijlagen van de zijde van de man.
Op 23 juni 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vrouw, alsmede de man en zijn advocaat.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank voorts ontvangen:
- de akte uitlaten PGB en verdeelsleutel huur van de zijde van de vrouw, ingekomen op 6 juli 2011;
- de brief d.d. 7 juli 2011 met bijlagen van de zijde van de man.
Verzoek en verweer
Het verzoek luidt:
- te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw een bijdrage te betalen in de kosten der huishouding van € 1.460,- bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bedrag dat de rechtbank juist acht, met ingang van de datum van feitelijk uiteengaan van partijen, dan wel de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van de datum van de beschikking,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 1997 te [plaats van het huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren.
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Op grond van art. 1:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) komen de kosten van de huishouding, waaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan. Niet is gesteld of gebleken dat partijen bij schriftelijke overeenkomst een hiervan afwijkende regeling hebben getroffen, zodat de rechtbank van het algemene kader uitgaat in de beoordeling van voorliggend verzoek.
De vrouw heeft bij verzoekschrift gesteld dat zij in totaal € 1.460,- kosten huishouding per maand heeft, zonder dat zij inkomen geniet. Bij de door haar genomen akte heeft zij de huurcomponent van haar kostenoverzicht verlaagd, zodat zij thans stelt een bedrag van
€ 1.002,75 aan kosten huishouding te hebben. Deze kosten zijn onderverdeeld in huur van
€ 152,75, kosten kinderen van € 300,-, kosten van de vrouw van € 300,- en kosten voor energie van € 250,-. De vrouw heeft daarnaast gesteld thans geen inkomen te hebben, zodat zij niet in deze kosten kan bijdragen.
De man heeft gesteld een gemiddeld maandinkomen te hebben tussen de € 1.100,- en
€ 1.250,- netto, alsmede woonlasten van € 350,- per maand en kosten voor voedsel en inwoning van € 150,- . Voorts stelt hij thans voor € 900,- per maand op diverse schulden af te lossen.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft geen enkele door haar gestelde kostenpost onderbouwd met enig stuk. Nu de man de hoogte van de gestelde kosten voorts heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de kosten niet zijn komen vast te staan.
Daar het echter aannemelijk is dat de vrouw woonlasten heeft alsmede kosten voor de kinderen en zichzelf moet maken, zal de rechtbank deze kosten der huishouding als volgt bepalen.
De thans gestelde huur van € 152,75 komt de rechtbank, nu er in totaal vier volwassenen in de woning van de vrouw wonen, niet onredelijk voor. De rechtbank zal de gestelde energiekosten ook over vier volwassenen verdelen, zodat het aandeel van de vrouw in de energiekosten € 62,50 is. Uitgaande van het netto gezinsinkomen en de Nibudnormen zal de rechtbank voorts de kosten van de kinderen berekenen.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het netto gezinsinkomen.
De man heeft gesteld dat de vrouw inkomen genereerde en nog steeds genereert uit hoofde van zorg die zij in natura levert aan haar ouders, voor welke zorg zij € 2.000,-- per maand aan inkomen ontvangt uit het persoonsgebonden budget van haar ouders. De vrouw heeft betwist dat zij inkomen uit het persoonsgebonden budget van haar ouders heeft ontvangen en gesteld dat haar ouders bovendien al geruime tijd (ruim anderhalf jaar) geen persoonsgebonden budget meer ontvangen. Gelet hierop passeert de rechtbank de stelling van de man dat de vrouw inkomen genereert uit persoonsgebonden budget. Ook overigens is niet gebleken dat de vrouw enig inkomen dan wel een uitkering heeft.
De rechtbank zal het netto inkomen van de man berekenen aan de hand van zijn vaste maandinkomen van € 2.097,82 per maand. Rekening houdend met de pensioenpremie en de WIA-hiaatregeling, alsmede met de werkgeversbijdrage ZVW, becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 1.575,- per maand inclusief vakantiegeld. Dit bedrag is hoger dan wat er feitelijk tijdens het laatste jaar voor het uiteengaan van partijen is ingekomen, want blijkens het [Bank]-overzicht heeft de man in de periode van maart 2010 tot maart 2011 gemiddeld een bedrag van € 1.525,- per maand ontvangen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de man over de maanden vanaf oktober 2010 maandelijks een lager inkomen heeft ontvangen dan over de maanden daarvoor. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties over periode 2.1 en 3.1 van het jaar 2011 blijkt dat er naast een salarisbetaling ook een betaling van € 148,95 is verricht ten behoeve van een bestuursrechtelijke premie. De rechtbank gaat er van uit dat hiermee een aflossing op één van de schulden van de man wordt gedaan.
Uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 1.575,- per maand stelt de rechtbank de kosten kinderen op € 285,- per maand. De rechtbank acht de door de vrouw gestelde kosten voor zichzelf, gelet op het feitelijke maandelijkse inkomen en de kosten kinderen te hoog en zal in redelijkheid een bedrag van € 100,- per maand hanteren.
Dit betekent dat de kosten van de huishouding aan de zijde van de vrouw thans op € 600,- te stellen zijn.
Naast deze kosten van de vrouw staan de huidige kosten van huishouding van de man van
€ 500,- aan huur, kost en inwoning. Ook heeft de man een fors bedrag aan aflossing schuld opgevoerd, te weten van in totaal € 900,-. Gelet op de aard van deze schulden, aan de Belastingdienst, aan [telefoonaanbieder], aan het [zorgverzekeraar], [bedrijf A] en aan [bedrijf B], is de rechtbank van oordeel dat de schulden onder de kosten huishouding vallen. Echter, nu naar de rechtbank duidt reeds € 148,95 op het inkomen van de man wordt ingehouden, zal de rechtbank voorts nog rekening houden met een bedrag aan maandelijkse aflossing van € 750,-.
De voormelde kosten der huishouding van in totaal € 1.850,- (€ 600,- en € 500,- en € 750,-) overschrijden het netto gezinsinkomen, zodat deze kosten niet alleen naar evenredigheid van inkomen, maar ook ten laste van het gemene vermogen of het eigen vermogen van partijen dienen te worden gebracht. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van eigen vermogen aan de zijde van (één der) partijen. De rechtbank gaat er vanuit dat er geen vermogen beschikbaar is waar partijen op terug kunnen vallen, zodat aan beide zijden zal moeten worden geroeid met de riemen die er zijn. De beperkte financiële positie van partijen leidt er eveneens toe dat de rechtbank slechts per heden een bijdrage zal vaststellen, nu vaststelling van een bijdrage met terugwerkende kracht zoals door de vrouw verzocht enkel leidt tot meer opbouw van schulden.
Uitgaande van het netto inkomen van de man van € 1.575,- per maand en na aftrek van de door de man gemaakte kosten huishouding resteert een bedrag van € 325,- per maand. De rechtbank zal bepalen dat de man dit bedrag per heden verschuldigd is, nu uit de inkomens- en schuldenpositie van de man afdoende blijkt dat er geen reserves zijn om met terugwerkende kracht een bijdrage te leveren aan de vrouw.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de man met ingang van heden in de kosten van huishouding aan de vrouw dient bij te dragen een bedrag van € 325,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Meijer, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2011.