ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3545

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
395118 / HA RK 11-314 Wrakingnummer 2011/27
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Timmermans
  • D. Aarts
  • J.Th. van Walderveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 juli 2011 een mondeling verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.J. Brunia, had de rechter gewraakt op basis van vermeende partijdigheid. De rechter, mw. mr. [X], was in het verleden werkzaam geweest als advocaat bij het kantoor van de landsadvocaat en is tevens raadsheer in het gerechtshof 's-Gravenhage. Verzoekster stelde dat de rechter onvoorbereid aan de comparitie was begonnen en dat haar actieve houding tijdens de zitting blijk gaf van bevooroordeeldheid.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd onvoldoende zijn om te concluderen dat de rechter een vooringenomenheid koesterde. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De omstandigheid dat de rechter in het verleden bij de landsadvocaat heeft gewerkt, en haar rol als raadsheer, zijn niet voldoende om aan te nemen dat zij niet onbevangen kan oordelen in deze zaak.

De wrakingskamer concludeerde dat de rechter de zitting goed had voorbereid en dat het niet verzenden van een instructiebrief aan partijen niet betekende dat de rechter niet goed functioneerde. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. E. Timmermans als voorzitter en mrs. D. Aarts en J.Th. van Walderveen als leden. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 27/2011
rekestnummer: 395118 / HA RK 11-314
zaaknummer: 378102 / HA ZA 10-3694
datum beslissing: 27 juli 2011
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
(eiseres in de hoofdzaak)
advocaat: mr. S.J. Brunia te Rotterdam
tegen
1. De Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Infrastructuur en Milieu),
zetelende te 's-Gravenhage,
advocaat: mr. drs. J.H. Geerdink te 's-Gravenhage,
2. De Gemeente Barendrecht,
zetelende te Barendrecht,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Barendrecht,
belanghebbenden,
(gedaagden in de hoofdzaak),
strekkende tot wraking van:
mw. mr. [X]
rechter-plaatsvervanger in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Tussen verzoekster en belanghebbenden is een bodemzaak aanhangig betreffende een vordering tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Op 20 mei 2011 heeft een comparitie van partijen in deze zaak plaatsgevonden ten overstaan van de rechter. Nadat de rechter namens verzoekster was gewraakt, is er proces-verbaal van de zitting opgemaakt dat door partijen en de rechter is ondertekend. De procedure is daarop geschorst in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 27 juni 2011 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoekster is niet in persoon verschenen doch vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Brunia, vergezeld van mw. [A], kleindochter van verzoekster. Het wrakingsverzoek is door de advocaat aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De rechter heeft de wrakingskamer op 9 juni 2011 medegedeeld dat zij verhinderd is om bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zijn.
3. Het standpunt van verzoekster.
Namens verzoekster heeft mr. Brunia kort en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd.
De rechter is in het verleden veertien jaar werkzaam geweest als advocaat op het kantoor van de landsadvocaat. Daarnaast is de rechter zowel raadsheer in het gerechtshof 's-Gravenhage als rechter-plaatsvervanger in de rechtbank alhier. Bovendien is de rechter onvoorbereid aan de comparitie begonnen, nu zij niet heeft onderkend dat de brief die zij voorafgaand aan de comparitie aan partijen had willen, niet was verzonden door de griffie. Ten slotte is de gang van zaken op de zitting zodanig geweest - zij is gaan meeprocederen - dat daarmee in het algemeen blijk is gegeven van bevooroordeeldheid.
4. Het standpunt van mw. mr. [X].
De rechter heeft aangevoerd dat er naar haar mening onvoldoende sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden, zoals bedoeld in art. 36 Rv. Zij heeft in dat verband aangegeven dat het haar aan de hand van het gevoerde verweer bij de voorbereiding van de zaak duidelijk werd dat er sprake was van een geschil over een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen een bestuursrechtelijke procedure openstond en die blijkens het gevoerde verweer zich nog bevond in de beroepsfase bij de rechtbank en dat dit relevantie had voor de ontvankelijkheid. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechter de griffie geïnstrueerd een brief aan partijen te sturen om kort in te gaan op de ontvankelijkheidskwestie. Aan het begin van de zitting bleek dat partijen geen brief hadden ontvangen. Vervolgens heeft zij met name de ontvankelijkheidskwestie met partijen op zitting besproken. Na verder debat heeft de rechter als voorlopig oordeel gegeven dat zij weinig mogelijkheden zag voor de vordering zolang de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet in de bestuursrechtelijke procedure zou hebben beslist.
5. De beoordeling.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Dat de rechter zich op de comparitie, blijkens het proces-verbaal, dat daarvan is opgemaakt, actief heeft opgesteld, levert onvoldoende aanwijzingen op voor het oordeel dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert dan wel dat daarmee bij verzoekster de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Een rechter is sinds de herziening van het procesrecht in civiele zaken nu eenmaal minder lijdelijk dan voorheen gewoon was, zeker in een comparitie van partijen. Dat de brief met de instructie van de rechter per abuis niet voorafgaand aan de comparitie door partijen is ontvangen, maakt niet dat een bepaald onderwerp, zoals hier de ontvankelijkheidskwestie, niet op de comparitie van partijen alsnog aan de orde gesteld zou kunnen worden, alleen al omdat de rechter geenszins verplicht is een dergelijke instructie te geven. Dat de rechter niet heeft gezien dat bedoelde brief niet aan partijen was verzonden, betekent voorts niet dat zij de zitting niet goed zou hebben voorbereid, zoals namens verzoekster is betoogd. Het proces-verbaal biedt voor dit standpunt ook geen enkel aanknopingspunt.
5.3 Het bezwaar dat de rechter (lang geleden) in haar carrière werkzaam is geweest bij het kantoor van de landsadvocaat, maakt niet dat zij een zaak waarin de Staat als procespartij deelneemt, thans niet onbevangen zou kunnen behandelen. Datzelfde geldt voor het betoog dat de rechter tevens raadsheer is in het gerechtshof alhier. Nog daargelaten dat de wrakingskamer ambtshalve heeft vastgesteld dat de rechter met ingang van 1 januari 2011 op detacheringsbasis door het gerechtshof aan de rechtbank is uitgeleend, waar zij als rechter-plaatsvervanger werkzaam is, is de namens verzoekster beschreven situatie van 'dubbele petten' in deze instantie niet aan de orde terwijl mag worden verwacht dat de rechter een zaak die zij als plaatsvervanger bij de rechtbank heeft behandeld, op een later moment in haar hoedanigheid van raadsheer, niet nogmaals bij het gerechtshof zal behandelen.
5.4 Nu de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven het wrakingsverzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de wrakingskamer ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van de rechter dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekster, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.5 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. Brunia;
• gedaagden in de hoofdzaak p/a hun advocaten mrs. Geerdink en Borsboom;
• de rechter mw. mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011 door mr. E. Timmermans, voorzitter, mrs D. Aarts en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux als griffier.