RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/22770
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Russische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Rotterdam,
raadsman mr. C.J. Looijen,
eiser;
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 11 juli 2011 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 12 juli 2011 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 juli 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen vragen van de rechtbank schriftelijk te beantwoorden. Bij faxbericht van 21 juli 2011 heeft verweerder de vragen beantwoord. Bij faxbericht van 21 juli 2011 heeft eiser op de antwoorden van verweerder gereageerd. Partijen hebben toestemming verleend om een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek op 22 juli 2011 gesloten.
2.1 Eiser heeft gesteld dat zijn staandehouding onrechtmatig moet worden geacht. Uit het door verweerder bij brief van 21 juli 2011 overgelegde aanvullend proces-verbaal blijkt dat de controle was gepland van 20:00 uur tot 21:30 uur. Eisers staandehouding vond echter daarvoor, dus niet in het kader van de geplande controle, plaats. Voorts wordt in eerdergenoemd proces-verbaal aangegeven dat de verbalisant, omdat hij deskundige is terzake het uitoefenen van toezicht op vreemdelingen, de auto waarin eiser zat heeft aangehouden, omdat deze een Pools kenteken had. Dat maakt dat de controle discriminatoir was. Voorts valt de wijze van opereren van de medewerker van de Koninklijke Marechaussee niet onder de algemene opsporingsbevoegdheid. Ook was er geen directe opdracht om eiser staande te houden op grond van een bepaalde verdenking. Evenmin was in geval van eiser sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan eiser staande kon worden gehouden.
2.2 Verweerder heeft gesteld dat de controle in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (hierna: MTV-controle) in overeenstemming met artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding, gedateerd 11 juli 2011, het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met bijgevoegd het ‘Overzicht processen Controle Vervoersmiddelen en Personen per controlelocatie’, gedateerd 18 juli 2011, en het op ambtsbelofte opgemaakte aanvullend proces-verbaal, gedateerd 21 juli 2011.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In het aanvullend proces-verbaal, gedateerd 21 juli 2011, is het volgende opgenomen:
Op 11-07-2011 was ik, POLENEWEN, met mijn dienst motorrijwiel op weg van de brigade Koninklijke marechaussee Oostgrens Midden, gelegen aan de Reisenakker 4 te Zevenaar naar de aangegeven controlelocatie gelegen aan de Eltenseweg/Beekerstrasse te Beek in de gemeente Montferland. Aldaar was een controle gepland van 20.00 uur tot 21.30 uur, zie pagina 4 van het overzicht processen controlelocatie. Op weg daar naartoe zag ik op de Ringbaan Oost een oude Opel Kadett met Pools kenteken en twee inzittenden. Gezien mijn ervaring als motorrijder van de Koninklijke marechaussee belast met toezicht op vreemdelingen en in het kader van bestrijding van illegaal verblijf, besloot ik deze auto te controleren. Ik heb de inzittende van deze auto ter hoogte van het Shell tankstation gelegen aan de Doesburgseweg te Zevenaar gecontroleerd. Omdat bleek dat één van de inzittenden, de hierboven genoemde persoon geen rechtmatig verblijf had in Nederland heb ik deze persoon om 19.55 uur staande gehouden.
Deze mobiele controle is uitgevoerd overeenkomstig het gestelde in artikel 4.71a lid 1 onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000.
De genoemde openbare wegen, Ringbaan Oost en de Doesburgseweg te Zevenaar waar op 11-07-2011 te 19.55 uur de toezichtcontrole en de daaropvolgende staandehouding heeft plaatsgevonden zijn gelegen binnen de zone van 20 kilometer vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met Duitsland.
Tijdens de controle is er één voertuig stilgehouden en gecontroleerd. Het betreft hier een deel van het aantal gepasseerde vervoersmiddelen.
2.5 Vaststaat dat eiser op 11 juli 2011, om 19:55 uur staande is gehouden, derhalve buiten de in het kader van de MTV-controle in het aanvullend proces-verbaal van 21 juli 2011 vastgelegde periode van 20:00 uur tot 21:30 uur. Hoewel in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding, gedateerd 11 juli 2011, wordt gemeld dat de controle is uitgevoerd overeenkomstig het gestelde in artikel 4.17a, van het Vb 2000 is de rechtbank van oordeel dat de controle waarbij eiser staande is gehouden niet daar onder is te scharen. De rechtbank vindt voor dat oordeel steun in het aanvullend proces-verbaal van 21 juli 2011 waaruit blijkt dat de verbalisant op weg naar de controlelocatie en vóór 20:00 uur eiser staande heeft gehouden.
2.6 Nu evenmin uit voornoemde processen-verbaal kan worden afgeleid dat de verbalisant eisers staandehouding heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van artikel 8a van de Politiewet 1993, gaat de rechtbank er van uit dat in feite sprake is geweest van een staandehouding krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000.
2.7 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, voorzover thans van belang, zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.8 In de Vreemdelingencirculaire 2000 is in onderdeel A3/4 het volgende vermeld met betrekking tot het onderzoek van vervoermiddelen:
“Indien ambtenaren belast met grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel of luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, dan zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig, van de schipper van het vaartuig of de gezagvoerder van het luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 Vw is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 Vw. Dit betekent dat indien in het staandegehouden vervoermiddel een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, Vw (zie A3/3).
Met artikel 51 Vw is beoogd ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht in staat te stellen personen te controleren met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben en die zich in een vervoermiddel bevinden. Van deze bevoegdheid mag gebruik worden gemaakt indien de toezichthouder op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden heeft dat met het te controleren vervoermiddel zo’n persoon wordt vervoerd. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de ambtenaar een redelijk vermoeden moet hebben dat de te controleren persoon illegaal in Nederland verblijft. De toezichthoudende taak van de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht beperkt zich daartoe immers niet. Voor wat betreft het operationele toezicht in het binnenland zal het gebruik van deze bevoegdheid zich echter veelal beperken tot personen van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat.
Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen wordt voor het operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie verwezen naar A3/2.4.
Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen in het kader van het operationele toezicht in het binnenland kunnen onder andere de volgende aanwijzingen aanleiding geven van deze bevoegdheid gebruik te maken:
– van een inzittende van het vervoermiddel is bekend dat hij zich illegaal in Nederland bevindt. De controle van de verblijfsrechtelijke positie hoeft zich in dat geval niet te beperken tot de persoon van wie het bekend is dat hij illegaal in Nederland verblijft, maar kan zich uitstrekken tot alle inzittenden;
– het vervoermiddel wordt gebruikt voor het vervoer van werknemers naar een bedrijf waarvan het bekend is dat het regelmatig illegaal verblijvende personen in dienst heeft.”
2.9 Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit eerdergenoemd proces-verbaal van 21 juli 2011 is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleverden. Het gestelde in de opgemaakte processen-verbaal is niet toereikend om te kunnen concluderen dat met betrekking tot de auto, waarin eiser zich bevond, naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden kon worden aangenomen dat met die auto illegale personen werden vervoerd. Het enkele feit dat de auto was voorzien van een Pools kenteken is daartoe onvoldoende. Eiser is derhalve niet rechtmatig staandegehouden.
2.10 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder geen belangen heeft gesteld, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de onrechtmatigheid van de staandehouding van eiser geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Gelet hierop en de belangen, ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, brengt het voorgaande mee dat de opgelegde maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is opgelegd.
2.11 Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.12 Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen.
2.13 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 105,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 11 juli 2011 heeft doorgebracht in een politiecel en € 80,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 13 juli 2011 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 1.330,-- zal worden toegekend.
2.14 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--; wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1.330,--;
- veroordeelt verweerder in de proces¬k¬o¬s¬ten ad € 874,--, te voldoen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. den Haan, rechter, en door haar en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
*********************************
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.330,--.
Aldus gedaan op 27 juli 2011 door mr. drs. H. den Haan, fungerend voorzitter.