ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3487

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/11404 en AWB 11/11405
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking gezinshereniging bij ouder indien toestemming andere ouder ontbreekt

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging bij zijn moeder, maar zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning werd afgewezen door de minister voor Immigratie en Asiel. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van toestemming van de achterblijvende ouder, de vader van eiser. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van de verweerder dat de vader geen toestemming had verleend, niet voldoende was om de afwijzing te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat eiser beschikte over een geldige mvv en dat de aanvraag niet kon worden afgewezen op grond van het ontbreken van toestemming van de vader. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 11/11404 (beroep)
AWB 11/11405 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1996], van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. T.O. Sohansingh, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van 3 september 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 aan eiser onder de beperking “gezinshereniging bij ouder” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 maart 2011 ongegrond verklaard.
Op 1 april 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van
1 april 2011 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig [moeder], moeder van eiser (hierna: [moeder]). De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Feiten
Eiser is op 24 juni 2008 Nederland binnengekomen met een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging bij ouder.
Op 30 juni 2008 heeft een medewerker van de Nederlandse ambassade te Accra de IND ervan op de hoogte gesteld dat de ex-echtgenoot van [moeder], [vader], heeft verklaard dat hij geen toestemming heeft verleend voor het vertrek van zijn zoon [eiser].
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een zodanige aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2. Ingevolge het bepaalde in paragraaf B1/1.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 kan aan de houder van een mvv, uit het oogpunt van rechtszekerheid, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning worden geweigerd. Hiervan is sprake indien blijkt dat niet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning is voldaan. Hiervan is, voor zover hier van belang, in ieder geval sprake als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot afgifte van de mvv en als de vreemdeling niet voldoet aan de aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking.
3. Verweerder heeft - kort samengevat - het bezwaar ongegrond verklaard omdat is gebleken dat de mvv is verleend op basis van onjuiste gegevens dan wel niet wordt voldaan aan een belangrijke voorwaarde, namelijk dat de achterblijvende ouder geen toestemming heeft verleend voor het vertrek van eiser naar het buitenland.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 16 van de Vw 2000 de gronden bevat waarop een aanvraag om een verblijfsvergunning als de onderhavige kan worden afgewezen. Vast staat dat aan eiser een mvv is verleend en dat het daartoe strekkende besluit niet is ingetrokken. Onder die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat eiser ten tijde van zijn komst naar Nederland beschikte over een geldige mvv, die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, zodat de aanvraag niet kan worden afgewezen op grond van de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bedoelde afwijzingsgrond.
5. De in paragraaf B1/1.4 van de Vc 2000 opgenomen beleidsregel, dat de aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verschaft die hebben geleid tot afgifte van een mvv, is naar het oordeel van deze rechtbank en zittingsplaats, zoals eerder overwogen bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 december 2010, AWB 10/20180 ten aanzien van [moeder], niet gebaseerd op een wettelijke bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag. Voor zover de afwijzing van de onderhavige aanvraag rust op deze beleidsregel ontbeert de afwijzing dus de vereiste wettelijke grondslag.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met paragraaf B1/1.4 van de Vc 2000, de bevoegdheid heeft een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning af te wijzen indien niet wordt voldaan aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor de vreemdeling wil verblijven.
7. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat met het gestelde ontbreken van de toestemming van de achterblijvende ouder, [vader], niet voldaan is aan de, aan de verblijfsvergunning te verbinden, beperking zoals omschreven in artikel 16, eerste lid, onder g, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt. De aanvraag is gedaan met als beperking gezinshereniging bij ouder. Dat tussen eiser en [moeder] sprake is van een ouder-zoon relatie is niet in geschil tussen partijen. Evenmin is in geschil dat de gezinsband niet is verbroken. Verweerder heeft ter zitting niet nader gemotiveerd dat als gevolg van het (gestelde) ontbreken van de toestemming van [vader] niet voldaan zou zijn aan de aan de verblijfsvergunning gestelde beperking gezinshereniging bij ouder. De enkele stelling van verweerder dat [vader] heeft verklaard geen toestemming te hebben verleend, wat daar van verder ook zij, betekent, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat niet voldaan zou zijn aan de beperking gezinshereniging bij ouder. Voor zover verweerder de afwijzing van de aanvraag motiveert door te wijzen op het ontbreken van toestemming van [vader] kan deze motivering het bestreden besluit derhalve niet dragen.
8. Om redenen zoals hier boven omschreven heeft verweerder het bestreden besluit niet draagkrachtig gemotiveerd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is om deze reden gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De overige beroepsgronden behoeven vooralsnog geen bespreking.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/11404,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/11405,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 304,-- (zegge: driehonderdvier euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311,-- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:AvT
Coll.:JK
D:B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.