ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3479

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925089-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een 92-jarige vrouw door verdachte onder valse voorwendselen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding van een 92-jarige vrouw. De verdachte heeft zich voorgedaan als een vriend van de kleinzoon van de aangeefster en heeft haar op 17 januari 2011 in haar woning benaderd. Tijdens een bezoek heeft hij ontuchtige handelingen verricht, waaronder het betasten van de borsten van de aangeefster en het zich laten aftrekken door haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn valse hoedanigheid en zijn fysieke en psychische overwicht op de kwetsbare aangeefster, haar heeft gedwongen tot deze handelingen. De verdachte werd vrijgesproken van de tweede tenlastegelegde zaak, die betrekking had op een verkrachting van een andere vrouw, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.275 aan de benadeelde partij, de 92-jarige vrouw. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangeefster, die zich in een kwetsbare positie bevond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/925089-11
Datum uitspraak: 29 juli 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank [geboorteplaats] heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 mei 2011 en 21 juli 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.C. Banning en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. K.P. Mandos, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
- betasten van de borst(en) (over en/of onder de kleding) en/of
- zich, verdachte, laten aftrekken door die [A] en/of
- meermalen trachten om zijn, verdachtes, penis in de mond van die [A] te stoppen/duwen en/of
- in het gezicht, althans tegen het lichaam, van die [A] klaarkomen en/of en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onder valse voorwendselen zich, verdachte, eerder op de dag telefonisch en/of later op de dag in de woning, voordoen als vriend van de kleinzoon van die [A] en/of
- het onder valse voorwendselen meelokken van die [A] naar de slaapkamer en/of
- het creëren van een voor die [A] intimiderende en/of dreigende sfeer door voor die [A] te gaan staan (terwijl hij, verdachte, een fors postuur heeft en/of terwijl die [A] (op het bed) zat) en/of
- de ontuchtige handelingen verrichten terwijl hij, verdachte, een fysiek en/of geestelijk en/of psychisch overwicht heeft over die [A], die de leeftijd van 92 jaar heeft en aldus voor die [A] een dreigende situatie heeft doen ontstaan en/of aldus bij die [A] een psychische druk heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2004 te 's-Gravenhage door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [B] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [B], hebbende verdachte die [B] gedwongen te dulden dat verdachte (met kracht) een voorwerp, in de vagina van die [B] duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- zich voordeed als iemand die [B] (lichamelijk) moest onderzoeken
en/of
- onverhoeds een voorwerp bij die [B] in de vagina heeft geduwd/gestoten en/of
- de handeling(en) heeft verricht terwijl hij, verdachte, een fysiek en/of geestelijk overwicht heeft over die [B], die de leeftijd van 85 heeft, en aldus voor die [B] een dreigende situatie heeft doen ontstaan.
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 januari 2011 te 's-Gravenhage [A] heeft gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen (feit 1) en dat verdachte op 28 februari 2004 te 's-Gravenhage [B] heeft verkracht (feit 2). De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 heeft begaan en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van feit 2.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe - zoals vervat in haar pleitnota - samengevat het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft verklaard dat tussen hem en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, echter van enige dwang is geen sprake geweest. Het initiatief is niet uitgegaan van verdachte, maar van de echtgenoot van aangeefster. Aangeefster heeft zich te allen tijde kunnen onttrekken aan de situatie. Uit aangeefsters emotionele reactie achteraf, kan niet worden afgeleid dat haar wil op het moment van de handelingen heeft ontbroken.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte ontkent zich aan dit feit schuldig te hebben gemaakt. Het dossier bevat niet voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Feit 1
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 17 januari 2011 aangeefster [A] en haar echtgenoot telefonisch heeft benaderd in hun woning in een verzorgingstehuis in Den Haag. Hij heeft aangegeven zich daarbij aan de telefoon voor te hebben gedaan als hun kleinzoon [kleinzoon], waarbij hij zou hebben gezegd dat een vriend van hem een probleem zou hebben waarover deze vriend met hen zou willen praten. In dit gesprek zou ook gesproken zijn over seksualiteit. Verdachte heeft zich vervolgens in een daaropvolgend telefoongesprek voorgedaan als deze vriend en een afspraak met hen gemaakt, zulks naar eigen zeggen omdat hij geld nodig had en aangeefster en haar man om geld wilde vragen. Bij binnenkomst zou door de echtgenoot van aangeefster [A] evenwel zijn begonnen over seks, in welk verband ook een geldbedrag zou zijn genoemd. In de slaapkamer zou verdachte vervolgens in aanwezigheid van de beide ouderen hebben gemasturbeerd en zijn klaargekomen. De regie ten aanzien van deze gedraging zou hebben gelegen bij de echtgenoot van aangeefster [A]. Verdachte heeft ter terechtzitting weersproken dat hij ten tijde van deze gedragingen aangeefster [A] heeft aangeraakt2. Wel heeft verdachte bij de rechter-commissaris aangegeven dat aangeefster [A] zijn geslachtsdeel heeft vastgehouden, dat hij is klaargekomen en daarbij sperma op haar terecht is gekomen3.
De 92 jarige aangeefster [A] heeft bij de politie een verklaring afgelegd. In haar aangifte verklaart zij dat haar man hun kleinzoon [kleinzoon] aan de lijn had gehad (een gesprek waarvan achteraf is gebleken dat dit is gevoerd door verdachte). In dit gesprek zou [kleinzoon] hebben aangegeven dat hij een probleem heeft op seksueel gebied, dat hij een vriend heeft die dit ook heeft en hebben gevraagd of die vriend hierover ook eens met haar echtgenoot zou mogen praten. Aan het eind van de dag wordt er weer gebeld en neemt aangeefster de telefoon op. Het is de in het eerdere gesprek aangekondigde vriend van haar kleinzoon [kleinzoon]. Deze vraagt haar of het goed is dat hij langs komt om over zijn seksuele problemen - hij zou een te grote penis hebben - te spreken. Alhoewel zij dit niet leuk stelt te vinden en een beetje eng, geeft zij aan dat zij, omdat het is om haar kleinzoon te helpen, schoorvoetend aangeeft dat het goed is. Binnen een half uur wordt er vervolgens aangebeld door een man, die nadat hij op de bank gaat zitten, vrij snel over het onderwerp van het eerdere telefoongesprek begint. Hij zegt dat hij moeite heeft met bevredigen en hulp nodig heeft. Aangeefster zegt vervolgens dat zij het wel eng vindt, maar dat zij alles voor haar kleinzoon over heeft, en dat zij vervolgens met de man naar de slaapkamer gaat. Daar begint de man meteen haar te betasten; over en onder haar kleren bij haar borsten. Vervolgens ziet zij dat de man zijn gulp losmaakt en zijn penis eruit haalt en moet zij hem aftrekken, waarbij hij haar helpt door met zijn handen over haar handen te gaan. Ook verklaart zij dat de man tevens steeds probeert om zijn penis in haar mond te doen, maar dat zij dit niet wil en haar hoofd steeds kan wegdraaien. Op een gegeven moment komt verdachte klaar en spuit tegen haar aan. Zij zegt dat dit vreselijk was, maar dat zij maar probeerde te denken "Het is voor [kleinzoon], daar heb ik alles voor over". Daarna vertrekt de man. Kort daarop bellen zij hun kleinzoon [kleinzoon] en begrijpen zij dat de man geen vriend van [kleinzoon] is, hetgeen hen overstuur maakt4.
Blijkens de woordelijke uitwerking van de aangifte5 heeft aangeefster ten tijde van haar aangifte een aantal maal verklaard dat de man hen vertelde dat hij in moeilijkheden zat en dat hun kleinzoon had aangegeven dat hij bij hun terecht kon met zijn probleem6. Tevens heeft zij verklaard dat zij toen de man aankwam, verwachtte een verlegen jongen te zien te krijgen, maar dat toen zij opendeed een grote vent voor haar stond7, alsmede dat zij vindt dat hij naast groot ook gezet was8. Ook heeft zij aangegeven dat toen ze de slaapkamer ingingen de man al met zijn handen aan haar borsten ging zitten en als zij op het bed gaat zitten hij gelijk zijn broek liet zakken9. Ook heeft zij verklaard dat de man voor haar stond en met een hand aan haar borsten zat nadat hij haar trui omhoog heeft gedaan, terwijl zij hem bevredigde en als zij dit niet goed deed, hij met zijn hand aangaf dat zij hoger moest, hetgeen zij vreselijk vond10. Daarbij zou zij, als de man haar hand omhoog deed, hebben gedacht: jij bent vast niet zo onnozel op dat gebied11.
De 96 jarige echtgenoot van aangeefster [A], getuige [echtgenoot]12, heeft de verklaring van aangeefster op hoofdlijnen bevestigd. Hij heeft gelijkluidend verklaard over de telefoongesprekken voorafgaand aan het bezoek alsmede de aanleiding voor de ontmoeting. Ook heeft hij onder meer verklaard dat de man de borsten van zijn vrouw heeft gepakt13 en dat zij hem met de hand heeft bevredigd14.
De rechtbank stelt vast dat blijkens nader onderzoek met een telefoonnummer dat bij verdachte in gebruikt is, op 17 januari 2011 drie maal, met een totale gespreksduur van 108 minuten, is gebeld met het telefoonnummer van aangeefster [A]15.
De kleinzoon van aangeefster, getuige [kleinzoon], heeft verklaard dat hij op 17 januari 2011 werd gebeld door zijn opa, die hem schoorvoetend vertelde dat die dag een vriend van hem zou hebben gebeld en dat deze, op advies van getuige [kleinzoon], langs wilde komen om afgetrokken te worden. Dit zou ook zijn gebeurd. Getuige [kleinzoon] heeft verklaard vervolgens erg te zijn geschrokken en zijn opa te hebben opgedragen de alarmknop van het verzorgingstehuis in te drukken16.
Getuige [verpleegster], verpleegster in het verzorgingstehuis waar aangeefster [A] en haar echtgenoot verblijven, heeft verklaard dat zij, na het indrukken van de alarmknop aangeefster [A] via de intercom hoort zeggen dat er iets ergs is gebeurd en dat zij snel moet komen. Aangekomen hoort zij aangeefster [A] huilend vertellen dat een man haar overal had betast en dat zij naar aanleiding van deze gebeurtenissen vreselijk verdrietig was17.
Voornoemde verklaringen en bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht. Waar zij heeft verklaard dat verdachte verder is gegaan dan hij zelf heeft verklaard, vindt haar verklaring op wezenlijke onderdelen steun in de verklaring van haar echtgenoot en in hetgeen derden vrijwel direct na het gebeuren van haar vernemen en hoe zij haar (in emotionele toestand) aantreffen.
Dwingen door feitelijkheden als bedoeld in artikel 246 Sr?
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bovenbeschreven gedragingen ook een feitelijke aanranding van eerbaarheid opleveren als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Nu in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het gebruik van geweld of bedreiging met geweld, dient te worden gekeken of in de onderhavige zaak sprake is van dwingen door een andere feitelijkheid in de zin van voornoemd artikel.
De Hoge Raad heeft bepaald dat van een door een feitelijkheid dwingen - in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht - tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen, slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld (HR 22 juni 2004, LJN AO8315, tevens gepubliceerd in NJ 2004, 439). Bewezen moet dus worden dat de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer plaatsvonden en dat verdachte zich hiervan bewust is geweest. Hiervan kan sprake zijn 'indien verdachte opzettelijk zodanig psychische druk heeft uitgeoefend (..) dat zij zich daardoor niet meer tegen de handelingen konden verzetten, of dat verdachte aangeefster heeft gebracht in een zodanig door hem opzettelijk veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte' (vgl. HR 12 december 2006, AY7767, tevens gepubliceerd in NJ 2007, 422).
In de onderhavige zaak bestonden de feitelijkheden hierin dat verdachte als 41-jarige man een fysiek en psychisch overwicht had op de 92-jarige aangeefster en haar door het aannemen van een valse hoedanigheid (als vriend van haar kleinzoon) heeft misleid. Verdachte - die ter terechtzitting heeft verklaard bewust oudere mensen te benaderen met de vraag hem geld te geven, omdat zij vaak bereid waren aan zijn wensen te voldoen - moet zich bewust zijn geweest van het feitelijke overwicht dat hij had op aangeefster en heeft doelbewust misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich vanwege haar hoge leeftijd bevond en van haar loyaliteit jegens haar kleinzoon. De rechtbank stelt vast dat verdachte opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waarin het voor het slachtoffer - mede gelet op haar hoge leeftijd - moeilijk was om zich aan de seksuele handelingen te onttrekken. Verdachte heeft aangeefster en haar echtgenoot overrompeld met zijn telefonisch verzoek door het echtpaar - na het telefoongesprek en tijdens zijn bezoek - niet de gelegenheid te bieden zich rustig op zijn verzoek en verhaal te bezinnen.
Het feit dat aangeefster zich gedurende de handelingen niet heeft verzet tegen de handelingen van verdachte en tot op zekere hoogte meegewerkt aan diens voorstellen (door voor binnenkomst van verdachte haar bh uit te trekken en hem naar de slaapkamer te leiden, zoals door de raadsvrouw benadrukt), hoeft in casu niet in de weg te staan aan het aannemen van dwang als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Immers, aangenomen mag worden dat zonder het bestaande overwicht van verdachte en de daarmee gepaard gaande misleiding, aangeefster niet zou hebben ingestemd met de handelingen zoals deze blijkens de bovenomschreven feiten zijn verricht. Dat aangeefsters wil niet was gericht op de handelingen zoals die zich hebben voltrokken, blijkt voorts uit het feit dat zij heeft aangegeven het - voorafgaand aan het bezoek van verdachte - eng te hebben gevonden en uit het feit dat direct na het vertrek van verdachte haar kleinzoon is gebeld. Pas later toen haar kleinzoon aangaf verdachte niet te kennen, drong in volle omvang het besef door wat er was gebeurd en dat zij en haar echtgenoot door verdachte waren misleid als gevolg waarvan aangeefster geëmotioneerd raakte en moest huilen. Niettemin was ook ten tijde van de seksuele handelingen reeds een latent besef aanwezig dat er iets niet klopte en dat verdachte op seksueel gebied niet zo naïef was als hij zich had voorgedaan (getuige de opmerking van aangeefster bij de politie waarin zij aangeeft bij de seksuele handelingen gedacht te hebben 'jij bent vast niet onnozel op dat gebied'). Kennelijk was aangeefster op dat moment (psychisch) niet in staat zich aan de seksuele handelingen te onttrekken. Dat niet alleen na afloop van de gebeurtenissen de wil ontbrak - zoals betoogd door de raadsvrouw - maar ook ten tijde van de seksuele handelingen, blijkt tevens uit de opmerking van aangeefster dat zij het vreselijk vond toen zij verdachte aan het bevredigen was en hij over haar heen klaar kwam.
Ten overvloede merkt de rechtbank, naar aanleiding van het betoog van de raadsvrouw, nog op dat het feit dat aangeefster weerstand heeft kunnen bieden tegen de aandrang die van verdachte uitging om zijn penis in aangeefsters mond te doen nemen, niet betekent dat aangeefster zich niet gedwongen voelde om aan verdachtes overige wensen te voldoen en bepaalde andere seksuele handelingen - zoals het over haar heen klaarkomen - te ondergaan.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de seksuele handelingen door de bovenbeschreven feitelijkheden tegen de wil van het slachtoffer zijn geschied. Verdachtes optreden jegens aangeefster in combinatie met het overwicht dat hij op grond van zijn leeftijd op aangeefster had, leverde een zodanig psychische druk op dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en er aldus sprake was van dwang als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen.
3.4 De bewezenverklaring
1.
hij op 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, door andere feitelijkheden [A] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- betasten van de borsten en
- zich, verdachte, laten aftrekken door die [A] en
- meermalen trachten om zijn, verdachtes, penis in de mond van die [A] te stoppen/duwen en
- tegen het lichaam van die [A] klaarkomen en
bestaande die andere feitelijkheden uit
- het onder valse voorwendselen zich, verdachte, eerder op de dag telefonisch en later op de dag in de woning, voordoen als vriend van de kleinzoon van die [A] en
- het creëren van een voor die [A] intimiderende sfeer door voor die [A] te gaan staan (terwijl hij, verdachte, een fors postuur heeft en terwijl die [A] (op het bed) zat) en
- de ontuchtige handelingen verrichten terwijl hij, verdachte, een fysiek en geestelijk en psychisch overwicht heeft over die [A], die de leeftijd van 92 jaar heeft en aldus voor bij die [A] een psychische druk heeft doen ontstaan.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Verdachte heeft het slachtoffer en haar man (een bejaard stel van respectievelijk 92 en 96 jaren oud) gebeld en zich voorgedaan als een vriend van hun kleinzoon. Hij vertelde dat hij problemen had met zijn seksleven en dat hij op aanraden van de kleinzoon van het stel, deze problemen wilde bespreken. Aangeefster en haar man gingen schoorvoetend akkoord. Later op de dag is verdachte langs gekomen en heeft hij de borsten van aangeefster betast, heeft aangeefster hem afgetrokken en heeft hij getracht zijn penis in haar mond te duwen. Ten slotte is verdachte over het lichaam van aangeefster klaargekomen.
Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Zij bevond zich vanwege haar leeftijd in een kwetsbare positie en moest zich in het verzorgingtehuis waar zijn zich bevond, veilig kunnen wanen. Verdachte heeft er echter voor gezorgd dat aangeefster nu angstig is en last heeft van gevoelens van onveiligheid in haar eigen woning.
De rechtbank heeft moeten vaststellen dat verdachte op geen moment blijk heeft gegeven inzicht te hebben in het verwerpelijke van zijn handelwijze. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen en schuift het initiatief af op de 96 jaar oude echtgenoot van aangeefster.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie en politie in aanraking is geweest voor dergelijke misdrijven.
Voorts houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het feit dat, hoewel verdachte aangeefster op slinkse wijze heeft gedwongen tot het dulden en het plegen van ontuchtige handelingen, er geen sprake is geweest van het gebruik van geweld of bedreiging met geweld door verdachte.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het feit dat verdachte niet heeft willen meewerken aan een NIFP rapportage, geen andere straf mogelijk is dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsstraf van na te melden duur passend is.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 1.275,00.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.275,00. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.275,00, subsidiair 22 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, dient te worden afgewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om de vordering van de benadeelde partij te betalen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank acht het deel van de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding ter zake van immateriële schade tot het gevorderde bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.275,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.275,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 1.275,00,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.275,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een IPod (Apple I-Phone).
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H. Steenhuis, voorzitter,
O.M. Harms en M.J. Dubelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong en L. van Staden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2011.
mr. M.J. Dubelaar is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Het proces-verbaal waar in dit vonnis naar wordt verwezen betreft - tenzij anders vermeld - het ambtsedig door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Haaglanden opgemaakte proces-verbaal met nummer PL15J2 2011012661-1.
2 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 21 juli 2011.
3 Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris (inbewaringstelling) d.d. 28 januari 2011.
4 Aangifte [A], blz. 32 t/m 35.
5 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 127 t/m 150.
6 A.w. blz. 134.
7 A.w. blz. 134.
8 A.w. blz 138.
9 A.w. blz. 139.
10 A.w. blz. 140.
11 A.w. blz. 143.
12 Proces-verbaal van bevindingen verklaring aangever [echtgenoot], blz 39 t/m 51.
13 A.w. blz. 45.
14 A.w. blz. 46.
15 Uitdraai telefoongegevens, blz. 112.
16 Verklaring getuige [kleinzoon], blz. 54 t/m 57.
17 Verklaring getuige [verpleegster], blz. 58 t/m 60