ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3377

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWb 11/19357
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van vrijheidsontneming en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 juli 2011 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het voortduren van zijn vrijheidsontneming, opgelegd door de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, is op 2 februari 2011 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op verwijdering naar Suriname bestaat, omdat hij al meer dan vijf jaar niet meer in Suriname woont en niet meer in het bevolkingsregister voorkomt. Hij betwist de werkwijze van verweerder om een noodpaspoort aan te vragen bij de Surinaamse autoriteiten, die volgens hem niet strookt met de gemaakte afspraken in de Memorandum of Understanding van 9 oktober 2008. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Surinaamse autoriteiten een aankondiging wensen van de vreemdeling voor wie een noodpaspoort wordt aangevraagd, en dat deze aankondiging als een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer moet worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 21 april 2011 contact is geweest met eiser en dat er op 19 mei 2011 een schriftelijke presentatie heeft plaatsgevonden bij de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat er vooralsnog een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser bestaat, aangezien het onderzoek door het Centraal Bureau voor Burgerzaken nog niet is afgerond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 19357
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Op 2 februari 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Bij faxbericht heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011, alwaar eiser alsmede diens gemachtigde voornoemd, na schriftelijke kennisgeving vooraf, niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P.G. van Bel.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 19 december 1971 en van Surinaamse nationaliteit.
2. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 april 2011 (AWB 11 / 19357) de bewaring tot de dag van sluiting van het onderzoek, te weten 19 april 2011, rechtmatig geacht.
3. Eiser heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat er geen zicht op verwijdering bestaat richting Suriname. Eiser is al meer dan vijf jaren niet meer woonachtig in Suriname en komt dan ook niet meer voor in het bevolkingsregister. Het is algemeen bekend dat de Surinaamse autoriteiten geen noodpaspoort verstrekken op het moment dat iemand niet meer in het bevolkingsregister voorkomt. Voorts strookt de door verweerder gehanteerde werkwijze ter verkrijging van een noodpaspoort niet met de werkafspraken uit de Memorandum of Understanding (MoU) van 9 oktober 2008. Nu blijkt dat de aanvraag tot afgifte van een laissez-passer eerst op 19 mei 2011 aan de Surinaamse autoriteiten is aangeleverd in plaats van 14 februari 2011, handelt verweerder niet met de vereiste voortvarendheid.
4. Ter beoordeling ligt thans de vraag of er nog steeds - een redelijk vooruitzicht is op de verwijdering van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde deze verwijdering te effectueren.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de werkwijze met de Surinaamse autoriteiten toegelicht. Verweerder heeft aangegeven dat de Surinaamse autoriteiten een aankondiging wensen van de vreemdeling waarvoor een noodpaspoort wordt aangevraagd. Deze aankondiging dient te worden aangemerkt als een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer. Naar aanleiding van deze aankondiging dient verweerder te wachten totdat verweerder door de Surinaamse autoriteiten wordt uitgenodigd om de vreemdeling schriftelijk te presenteren. Nadat de schriftelijke presentatie is geschied, vindt er een onderzoek plaats door het Centraal Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo. Tijdens dit onderzoek wordt nagegaan of de nationaliteit van de vreemdeling kan worden vastgesteld, waarna vervolgens een presentatie in persoon plaats vindt. Indien de Surinaamse autoriteiten na deze presentatie de nationaliteit hebben vastgesteld, wordt het noodpaspoort afgegeven. Ten aanzien van deze werkwijze heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat er tot 6 juni 2011 geen presentaties in persoon hebben plaatsgevonden. Nadien is de samenwerking met de autoriteiten volledig hervat en vinden er wel weer presentaties in persoon plaats. Voorts zijn er in de maanden maart en mei 2011 vijf noodpaspoorten afgegeven.
6. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat op 21 april 2011 kort met eiser is gesproken en eiser heeft aangegeven contact te hebben gehad met de Surinaamse ambassade. Zijdens eiser is aangegeven dat de Surinaamse ambassade te kennen heeft gegeven hem niet te kunnen helpen, tenzij hij zelf naar de ambassade komt. Op
19 mei 2011 is eiser schriftelijk gepresenteerd bij de Surinaamse. De aanvraag is in onderzoek genomen en er vindt thans nog steeds onderzoek plaats door het Centraal Bureau voor Burgerzaken. Tevens heeft er op 19 mei 2011 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder op 25 mei 2011 schriftelijk gerappelleerd bij de Surinaamse autoriteiten inzake de in onderzoek zijnde aanvraag tot afgifte van een laissez-passer en naar het resultaat van het onderzoek door het Centraal Bureau voor Burgerzaken. Op 26 mei 2011 is er contact geweest met de moeder van eiser. Zij heeft een origineel familieboekje overgelegd alwaar ook eiser staat vermeld. Tevens heeft de moeder verklaard dat eiser wel in het bezit is van een paspoort. Een kopie van het familieboekje is doorgestuurd naar de laissez-passer-afdeling. Op 30 mei 2011 is er een bezoek gebracht aan de vriendin van eiser. Naar aanleiding van dit onderzoek is gebleken dat zij het paspoort van eiser niet in haar bezit heeft en evenmin wist waar het paspoort wel zou zijn. Door de gemachtigde van verweerder is ter zitting aangegeven dat op 14 juni 2011 nogmaals is gerappelleerd naar de in onderzoek zijnde aanvraag tot afgifte van een laissez-passer.
7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog
niet kan worden gezegd dat redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser ontbreekt.
Nu het onderzoek door het Centraal Bureau voor Burgerzaken nog niet is afgerond, ziet de rechtbank vooralsnog geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de Surinaamse autoriteiten de lp aanvraag afwijzen dan wel geen noodpaspoort afgeven.
8. Gelet op hetgeen onder rechtsoverwegingen 5 en 6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 14 februari 2011 heeft verweerder bij de Surinaamse autoriteiten te kennen gegeven dat zij een noodpaspoort ten behoeve van eiser wenste aan te vragen.
Dit is conform de afspraak zoals is vastgelegd in de Memorandum of Understanding van
9 oktober 2008. Zoals door verweerders gemachtigde ter zitting is gesteld, is deze aankondiging aan te merken als de aanvraag tot afgifte van een laissez-passer. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder in het onderhavige geval heeft gehandeld in strijd met de Memorandum of Understanding van 9 oktober 2008. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn stelling dat aanvraag tot afgifte van een laissez-passer eerst op
19 mei 2011 aan de Surinaamse autoriteiten is aangeleverd en verweerder derhalve onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld.
9. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, rechter, in aanwezigheid van
S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2011.
w.g. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. E.H.M. Druijf,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 juli 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.