Parketnummer 09/757081-11
Datum uitspraak: 27 juli 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte Y],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 april 2011, 7 juli 2011 en 13 juli 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Zwan en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of in China tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(sub 1)
- [A] en/of [B] en/of een of meer andere perso(o)n(en) door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [A] en/of [B] en/of die andere perso(o)n(en), heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [A] en/of [B] en/of ander(e) perso(o)n(en),
(sub 4)
- [A] en/of [B] en/of een of meer andere perso(o)n(en) door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [A] en/of [B] en/of die andere perso(o)n(en), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handelingen ondernomen waarvan zij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat die [A] en/of [B] en/of andere perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
(sub 6)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [A] en/of [B] en/of een of meer andere perso(o)n(en),
immers heeft verdachte met een of meer van haar mededader(s), althans alleen,
- aan die [A] en/of die [B] een baan in Nederland aangeboden als manager in [hotel] (te Scheveningen), althans een hotel, en/of
- tegen die [A] en/of die [B] gezegd dat door haar, verdachte, en/of haar mededader(s) aan die [A] en [B] als beloning voor die werkzaamheden een naar Nederlandse maatstaven bijpassend salaris zou worden uitbetaald, en/of
- tegen die [A] en/of [B] gezegd dat zij, verdachte, voor die [A] en/of [B] en/of [C] (zijnde de/een zoon van die [B]) een verblijfsvergunning zou regelen en/of zorg zou dragen voor verzekeringen en/of de belastingafdracht in Nederland en/of
- die [A] voor (een deel van) dat regelen/zorgdragen een geldbedrag van ongeveer 8.000 euro, althans enig geldbedrag, aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s) laten betalen en/of
- die [B] voor (een deel van) dat regelen en/of zorgdragen een geldbedrag van ongeveer 32.000 euro, althans enig geldbedrag, aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s) laten betalen, en/of
- die [A] en/of [B] en/of [C] van Schiphol naar Den Haag (Scheveningen) gebracht en/of
- die [A] en/of [B] tewerkgesteld in het [hotel], althans in een hotel, als schoonmaker en/of kok en/of klusjesman en/of
- die [A] gezegd dat hij zich in de gba moest inschrijven op het adres [adres], en/of hem gezegd dat hij moest verblijven in (telkens een andere) een kamer in het [hotel] en/of op het adres van die [B] (alwaar die [A] op de grond moest slapen) en/of
- die [A] zeven, althans meer dan vijf, dagen per week gedurende 10, althans meer dan acht, uren per dag laten werken en/of die [A] een (zeer) laag salaris, uitgekeerd, en/of
- die [B] zeven, althans meer dan vijf, dagen per week gedurende 12, althans meer dan acht, uren per dag laten werken en/of die [B] een (zeer) laag salaris, uitgekeerd, en/of
- de/het paspoort(en) van die [A] en/of die [B] en/of die [C] ingenomen, en/of
- tegen die [B] gezegd dat als zij haar werkzaamheden niet goed zou uitvoeren, zij, verdachte, en/of haar mededader(s) haar kind ([C]) terug zou(den) sturen naar China,
terwijl die [A] en/of [B] en/of [C] de Nederlandse taal niet of onvoldoende sprak(en)/beheerste(n) en/of onbekend was/waren in Nederland en/of met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of gebruiken en/of (bijna) niemand in Nederland kende(n) en/of/aldus bewerkstelligd dat die [A] en/of [B] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was/waren;
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2005 tot en
met 17 januari 2011 te Rijswijk en/of 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ((een) medewerker(s) van) de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Immigratie en Asiel (IND) en/of de Staat der Nederlanden (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of verblijfsvergunning(en) (te weten ten behoeve van [A] en/of [B] en/of een kind van [B] en/of [D] en/of [E] en/of vier gezinsleden van [E] en/of [F] en/of drie gezinsleden van [F] en/of [G]), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) (als directeur en/of medewerker van [BV 1] BV en/of [Co.Ltd] Co.Ltd en/of [BV 2] BV):
- zich bij de IND gepresenteerd als de (toekomstige) werkgever(s) van [A] en/of [B] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [H] en/of [G] en/of
- bij de IND ten behoeve van vorengenoemde perso(o)n(en) en/of genoemde gezinsleden (een) aanvra(a)g(en) om machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of (een) verblijfsvergunning(en) aangevraagd en/of
- bij de aanvra(a)g(en) betreffende [A] en/of [B] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [H] en/of [G] aangegeven dat het doel van die machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of die verblijfsvergunning(en) was 'verblijf als kennismigrant' en/of
- bij laatstgenoemde aanvragen (een) arbeidsovereenkomst(en) tussen (de/het bedrijf/ven van haar, verdachte, en/of haar mededader(s)) met genoemde perso(o)n(en) (onder meer bevattende brutojaarsalaris(sen) van (telkens) 49.500 euro) en/of (andere) bescheiden overgelegd waaruit bleek dat werd voldaan aan de vereisten voor afgifte van die machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of verblijfsvergunning(en) (terwijl zij, verdachte, en/of haar mededaders wist(en), dat die arbeidsovereenkomst(en) niet zou(den) worden nageleefd en/of die brutojaarsalaris(sen) niet zouden worden uitbetaald en/of dat niet werd en/of zou worden voldaan aan genoemde vereisten), waardoor (telkens) de IND en/of de Staat der Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
a) een giropas op naam van [I] en/of
b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of
c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of
d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of
e) een bankpas op naam van [M],
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan:
a) [I] en/of
b) [J] en/of de Staat der Nederlanden en/of
c) [K] en/of de Staat der Nederlanden en/of
d) [L] en/of de Staat der Nederlanden en/of
e) [M],
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
a) een giropas op naam van [I] en/of
b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of
c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of
d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of
e) een bankpas op naam van [M],
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
a) [I] en/of
b) [J] en/of de Staat der Nederlanden en/of
c) [K] en/of de Staat der Nederlanden en/of
d) [L] en/of de Staat der Nederlanden en/of
e) [M],
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als houder/vinder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten:
a) een giropas op naam van [I] en/of
b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of
c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of
d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of
e) een bankpas op naam van [M],
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
a) [I] en/of
b) [J] en/of de Staat der Nederlanden en/of
c) [K] en/of de Staat der Nederlanden en/of
d) [L] en/of de Staat der Nederlanden en/of
e) [M],
was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) genoemd(e) goed(eren) in een kluis in haar/hun woning, althans in de/een kamer waar zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
woonde(n)/verbleef/verbleven, bewaard;
art 420 bis/420quater Wetboek van Strafrecht
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a) een giropas op naam van [I] en/of
b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of
c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of
d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of
e) een bankpas op naam van [M],
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [N], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die [N] (tegen betaling en/of in ruil voor diensten/werkzaamheden) woonruimte aangeboden, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was;
artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht
artikel 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [N], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en),
althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was;
art 197b Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte mensenhandel heeft gepleegd door [A] en [B] vanuit China naar Nederland over te brengen en onderdak te verschaffen met de bedoeling hen uit te buiten (feit 1 sub 1), hen vervolgens tot werken te dwingen (feit 1 sub 4) en van die uitbuiting financieel te profiteren (feit 1 sub 6).
De officier van justitie verdenkt verdachte voorts van de verduistering van bankpassen, identiteitskaarten en een verblijfsdocument (feit 3 subsidiair, 1e alternatief).
Daarnaast verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat zij mensensmokkel heeft gepleegd door [N] uit winstbejag tijdens diens illegale verblijf in Nederland aan woonruimte te helpen (feit 4, 1e alternatief/cumulatief) en als werknemer in dienst te nemen (feit 4, 2e alternatief/cumulatief).
Al deze feiten zou verdachte samen met haar echtgenoot [X] en/of anderen hebben gepleegd.
Op de dagvaarding staat ten slotte de verdenking van het oplichten (feit 2) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Verdachtes echtgenoot zou verschillende verblijfsdocumenten hebben aangevraagd en verkregen voor personen die zogenaamd als kennismigrant tegen daarvoor geldende salarissen in Nederland voor zijn bedrijven zouden komen werken. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken omdat bij dit feit naar zijn mening geen sprake is van medeplegen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1, 3 subsidiair en 4 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte volledig moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Verdachte wordt ervan verdacht dat zij samen met haar echtgenoot en/of anderen zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, meermalen gepleegd (feit 1), oplichting, meermalen gepleegd (feit 2), verduistering (feit 3), mensensmokkel (feit 4 alternatief/cumulatief) en een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl zij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is (feit 4, tweede alternatief/cumulatief).
Wat er verder zij van de bewezenverklaring van deze feiten ten aanzien van haar echtgenoot, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte niet volledig onwetend is geweest over het handelen van haar echtgenoot en dat zij ook wel handelingen van ondergeschikt belang heeft verricht die hebben bijgedragen aan de strafbare feiten, zoals het geven van werkinstructies aan [A] en [B] en het uitbetalen van salaris aan [A] en [B].
De rechtbank acht haar rol echter onvoldoende groot om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van de feiten, zoals vereist is voor een bewezenverklaring van medeplegen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van alle feiten volledig vrij.
4. De vorderingen van de benadeelde partijen
[A], te Den Haag, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.600,-.
[B], te Den Haag, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 23.800,-.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A] tot een bedrag van € 1.000,00, tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige bedrag.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [B] tot een bedrag van € 1.000,00, tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige bedrag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij [A] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij [B] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Keltjens, voorzitter,
Royakkers en Meijers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2011.
Mr. Meijers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.