ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3056
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Litouwse burger op basis van rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Litouwse burger, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser had op 17 december 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder. De afwijzing was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiser rechtmatig verblijf had op basis van zijn Litouwse nationaliteit. Verweerder stelde dat een EU-burger slechts kan worden verwijderd op basis van een verwijderingsbesluit, en dat eiser derhalve rechtmatig verblijf had, ondanks de afwijzing van zijn asielaanvraag.
De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden de asielaanvraag van eiser niet inhoudelijk had beoordeeld, omdat het rechtmatig verblijf van eiser niet was beëindigd. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat ingevolge de Richtlijn 2004/38/EG een verwijderingsbesluit noodzakelijk is om het rechtmatig verblijf van een EU-burger te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat de nationale wetgeving geen inbreuk maakte op internationale regelgeving, aangezien eiser tijdens zijn rechtmatig verblijf niet te vrezen had voor bedreigingen die bescherming onder het internationaal asielrecht vereisen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op 5 juli 2011 van het afschrift op de hoogte gesteld.