Parketnummer: 09/607722-11
Datum uitspraak: 20 juli 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juli 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M. Winius, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2011 te Alphen aan den Rijn bezoekers en/of personen in en rondom (een) winkelcentrum (De Ridderhof te Alphen aan den Rijn) en/of [A] en/of [B] en/of de Politie Hollands Midden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (via de telefoon) opzettelijk dreigend die [A] en/of [B] de volgende woorden toegevoegd: "Je weet wat er in Alphen aan den Rijn is gebeurd, dat kan nog een keer gebeuren hè...ik ben helemaal paranoia aan het worden en ik ben aan het rijden" en/of "Ik heb niets te verliezen en ga de de schietpartij in Alphen herhalen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 april 2011 te Alphen aan den Rijn toen de aldaar dienstdoende hoofdagent(en) ([C] en/of [D] en/of [E]] verdachte - buiten heterdaad - op verdenking van het overtreden van artikel 285 Sr, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het Burea van Politie te Alphen aan den Rijn, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig met zijn vuist tegen de oogkas van die [C] te slaan en/of het legitimatiebewijs van die "[E]" te rukken, tengevolge waarvan deze opsporingsambtena(a)r(en) enig lichamelijk letsel ((resp.) een verkleurd en/of opgezwollen oog ([C]) en/of een rode striem in de nek ([E]) bekwam;
art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte telefonisch de verbalisanten [A] en [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en vervolgens zich bij zijn aanhouding met geweld heeft verzet tegen politieambtenaren in functie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde partieel zal vrijspreken van de passage "bezoekers en/of personen in en rondom winkelcentrum de Ridderhof te Alphen aan den Rijn" en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het overige onder feit 1 ten laste gelegde alsmede feit 2 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de wil van verdachte niet gericht is geweest op het teweegbrengen van vrees. Een bepaalde woordkeus, hoe laakbaar ook, geuit in een onbeheerste woede-uitbarsting, kan niet worden aangemerkt als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Nu geen sprake is geweest van de wil om vrees aan te jagen, dient cliënt dan ook van het hem onder feit 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt in reactie op het door verbalisanten bij zijn aanhouding gebruikte excessieve geweld weliswaar heeft verzet, maar dat zijn cliënt geen opzet heeft gehad op de hem verweten geweldshandelingen jegens genoemde verbalisanten. Voorts is van lichamelijk letsel bij verbalisanten niet gebleken. Van een strafverhogende omstandigheid zoals neergelegd in artikel 181 aanhef en sub 1 WvSr dient cliënt dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.1
Op 22 april 2011 omstreeks 20:00 uur2 heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met [A], medewerkster van de afdeling Teleservice van Politie Hollands-Midden, waarbij verdachte de volgende woorden tegen haar heeft gezegd: "Je weet wat er in Alphen aan den Rijn is gebeurd, dat kan nog een keer gebeuren hé... ik ben helemaal paranoia aan het worden en ik ben aan het rijden".
Omstreeks 20:15 uur heeft [A] het gesprek doorgeschakeld naar hoofdagent [B], op dat moment werkzaam op het districtbureau van politie te Alphen aan den Rijn. Verdachte heeft vervolgens tegen voornoemde [B] gezegd: "ik heb niets te verliezen en ik ga de schietpartij in Alphen herhalen."3 Door de manier van praten en het stemgeluid van verdachte had [B] het idee dat verdachte zijn woorden ten uitvoer zou kunnen brengen.4
Vervolgens zijn onder meer de hoofdagenten [C], [D] en [E] naar de woning van verdachte te Alphen aan den Rijn gegaan teneinde verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 285 WvSr op heterdaad aan te houden.5
Nadat [C] en [D] voornoemd verdachte bij beide armen hadden vastgepakt en [D] tegen verdachte had gezegd dat hij was aangehouden6, heeft verdachte zijn rechter arm losgerukt en met zijn vuist tegen de oogkas van [C] geslagen7. Ten gevolge van deze klap heeft [C] pijn gevoeld en was aan de linkerzijde van de oogkas een rode plek te zien.8
Nadat verdachte andermaal was vastgepakt door onder meer [D] en [E]9, heeft verdachte het aan een kettinkje hangende legitimatiebewijs van [E] vastgepakt en naar beneden getrokken, waarna het kettinkje is gebroken en ten gevolge waarvan [E] een rode striem in de nek heeft bekomen.10
Wat betreft de vraag óf de wil van verdachte ten tijde van het uiten van de onder feit 1 ten laste gelegde woorden gericht is geweest op het teweegbrengen van vrees, overweegt de rechtbank dat dit geen bij de wet gesteld vereiste is om tot een bewezenverklaring van genoemd feit te komen. Het door de raadsman aangehaalde arrest van het Gerechtshof Arnhem (LJN HS5050) maakt dit, mede gelet op de specifieke omstandigheden in die zaak, en zeker zonder nadere onderbouwing, niet anders. Met het uitspreken van genoemde woorden, geplaatst in de context van het gesprek dat door verdachte met de medewerkster van de afdeling Teleservice en genoemde hoofdagent van de Politie Hollands-Midden werd gevoerd, te weten met stemverheffing en grote verontwaardiging en/of frustratie bij verdachte over de gang van zaken, en het schietincident met dodelijke afloop dat kort daarvoor in Alphen aan den Rijn had plaatsgevonden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [A] en [B] de vrees kunnen ontstaan dat verdachte zijn woorden zou uitvoeren. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs partieel zal vrijspreken van, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, de bedreiging voor zoveel deze ziet op - kort gezegd - bezoekers van winkelcentrum De Ridderhof te Alphen aan den Rijn.
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat, anders dan de raadsman heeft betoogd, de handelingen van verdachte zoals beschreven in de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [C], [D] en [E] niet ander kunnen worden begrepen dan dat verdachte opzettelijk met een vuist gericht op het hoofd van verbalisant [C] heeft geslagen en opzettelijk de legitimatie van [E] heeft vastgepakt en vervolgens van de nek heeft gerukt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook eveneens wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 22 april 2011 te Alphen aan den Rijn [A] en [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte via de telefoon opzettelijk dreigend die [A] en [B] de volgende woorden toegevoegd: "Je weet wat er in Alphen aan den Rijn is gebeurd, dat kan nog een keer gebeuren hè...ik ben helemaal paranoia aan het worden en ik ben aan het rijden" en "Ik heb niets te verliezen en ga de schietpartij in Alphen herhalen".
2.
op 22 april 2011 te Alphen aan den Rijn toen de aldaar dienstdoende hoofdagenten [C] [D] en [E] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 285 Sr hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het Bureau van Politie te Alphen aan den Rijn, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door opzettelijk gewelddadig met zijn vuist tegen de oogkas van die [C] te slaan en het legitimatiebewijs van de nek van die [E] te rukken tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaren enig lichamelijk letsel (resp. een verkleurd oog ([C]) en een rode striem in de nek ([E]) bekwamen.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien zij in weerwil van het gevoerde bewijsverweer tot een bewezenverklaring van beide feiten komt, aan verdachte slechts een (voorwaardelijke) werkstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een medewerkster bij de politie en een hoofdagent bij de politie telefonisch bedreigd. Hij heeft daarbij verwezen naar een schietincident met dodelijke afloop dat kort daarvoor in een winkelcentrum in Alphen aan den Rijn had plaatsgevonden. Het betreft hier een bewuste en gerichte bedreiging jegens genoemde personen, werkzaam in de uitoefening van een overheidstaak. Het uiten van dergelijke woorden veroorzaakt onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en bij de slachtoffers zelf. Verdachte heeft met deze verwijzing genoemde gevoelens van onveiligheid in de samenleving gebruikt om zijn eigen bedreiging kracht bij te zetten. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op hetgeen door GZ-psycholoog drs. A.L. Faas (in opleiding tot klinisch psycholoog) over verdachte op 28 juni 2011 is gerapporteerd. Verdachte heeft slechts gedeeltelijk meegewerkt aan de totstandkoming van het onderzoek, waarop besloten is het onderzoek te staken. Derhalve is er door de rapporteur geen diagnose gesteld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland betreffende verdachte d.d. 30 mei 2011, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker en [leidinggevende], leidinggevende. Rapporteur concludeert dat, nu verdachte niet goed inziet wat zijn eigen aandeel is in hetgeen er is gebeurd, er grote externe motivatie nodig lijkt te zijn wil verdachte inzien dat hij zijn gedrag en houding moet veranderen. Verdachte lijkt zijn delictgedrag te bagatelliseren door de ernst ervan niet te willen erkennen, aldus rapporteur. Onder meer op basis van de financiële situatie van verdachte, zijn gedrag en zijn houding wordt het recidiverisico gemiddeld tot hoog geschat. Verdachte staat echter niet open voor (gedrags)interventie. Voorts wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog geschat. Verplicht reclasseringscontact, een gedragsinterventie of een werkstraf zal volgens rapporteur hoogstwaarschijnlijk niet succesvol worden afgerond. Aangezien verdachte zelf ook heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan een behandeling, worden toezicht als bijzondere voorwaarde en interventies/behandelingen niet geïndiceerd en wordt geadviseerd om verdachte, indien de rechtbank tot (een) bewezenverklaring mocht komen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 juni 2011 reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van aanmerkelijke duur, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is. Met de officier van justitie acht de rechtbank het eveneens van belang dat een gedeelte van de op te leggen werkstraf voorwaardelijk wordt opgelegd om zo de kans op herhaling te voorkomen.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 181 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 180 (HONDERDTACHTIG) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 (NEGENTIG) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 80 (TACHTIG) uren niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door
mrs. A.H.Th. de Boer, voorzitter,
M.M. Meessen en M.C. Bruining, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.C. Sadal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011.
Mr. M.M. Meessen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met nummer PL1630 2011060447 (pagina's 1 t/m 76), opgemaakt door de Politie Hollands Midden in de wettelijke vorm, door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2011, p. 25, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 april 2011, p. 20 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2011, p. 23.
3 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2011, p. 24 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 april 2011, p. 20.
4 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2011, p. 24.
5 Proces-verbaal van aanhouding d.d. 23 april 2011, p. 10, proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2011, p. 26, proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 28 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 31.
6 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 31.
7 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 32 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2011, p. 27 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 april 2011, p. 20.
8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2011, p. 27.
9 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 32 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 29.
10 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2011, p. 29 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 april 2011, p.