ECLI:NL:RBSGR:2011:BR2341

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/36815
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Burundese nationaliteit en de intrekking van de verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een eiser van Burundese nationaliteit, die in 2004 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd aanvankelijk ingewilligd, maar in 2009 werd deze ingetrokken door de Minister voor Immigratie en Asiel, omdat de grond voor verlening was komen te vervallen. De eiser heeft een opsporingsbericht overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, maar de IND concludeerde dat dit document vals was. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise die door de eiser was ingediend, niet voldoende was om de conclusie van de IND te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat zijn verklaringen ongeloofwaardig werden geacht en er geen andere gronden voor verlening van de verblijfsvergunning aanwezig waren. De rechtbank heeft ook de procedurele stappen en de communicatie tussen de partijen gedetailleerd beschreven, evenals de argumenten van zowel de eiser als de verweerder. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/36815
Uitspraak in het geschil tussen:
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] 1976,
van Burundese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen,
en
(thans) DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.R. de Vos, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 19 september 2004 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 22 december 2004 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000, met ingang van
19 september 2004 en geldig tot 19 september 2009.
1.2. Verweerder heeft bij besluit van 14 september 2009 de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 ingetrokken, met terugwerkende kracht vanaf 19 juni 2006.
1.3. Op 9 oktober 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 13 november 2009 zijn de gronden van het beroep ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
1.5. Op 22 februari 2010 heeft de rechtbank verweerder verzocht om schriftelijk verweer uit te brengen. Bij brief van 12 april 2010 heeft verweerder op dat verzoek gereageerd.
1.6. Bij brief van 16 april 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser, mr. B.G. Schoonebeek, advocaat te Groningen, aan de rechtbank bericht dat hijzelf en zijn cliënt niet ter zitting van 27 april 2010 zullen verschijnen en dat de rechtbank wordt verzocht om het beroep af te doen op basis van de voorliggende stukken.
1.7. Bij faxbericht van 22 april 2010, afkomstig van advocatenkantoor Nijholt te Emmen, is bij de rechtbank een in de Franse taal gesteld stuk met opschrift ‘Avis de recherche’ (hierna: het opsporingsbericht) in de zaak van eiser binnengekomen. Naar aanleiding van dit faxbericht is door de griffier op 23 april 2010 telefonisch contact opgenomen met genoemd advocatenkantoor. In dat telefoongesprek heeft mr. H.J.M. Nijholt meegedeeld dat hij de zaak heeft overgenomen van mr. Schoonebeek.
Bij faxbericht van 23 april 2010 heeft mr. Nijholt schriftelijk bevestigd dat hij de zaak van eiser heeft overgenomen. Voorts heeft mr. Nijholt in het faxbericht verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij de zaak nog in zijn geheel moet voorbereiden.
De rechtbank heeft het verzoek om uitstel niet gehonoreerd.
1.8. De behandeling van het beroep is aangevangen ter openbare zitting van 27 april 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Nijholt. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. J.P.M. Wuite.
1.9. Bij de aanvang van de zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding teneinde in de gelegenheid te worden gesteld het origineel van het op 22 april 2010 aan de rechtbank gefaxte opsporingsbericht over te leggen. Het origineel is nog onderweg vanuit Burundi naar Nederland. Dat eiser het origineel nog niet heeft ontvangen is een gevolg van de verstoring van het vliegverkeer door de vulkaanas uit IJsland. Het origineel is van essentieel belang voor eisers zaak, aldus de gemachtigde van eiser.
1.10. De rechtbank heeft daarop, met instemming van verweerder, op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen het origineel van het opsporingsbericht in het geding te brengen.
1.11. Bij op 29 juni 2010 bij de rechtbank ingekomen brief heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgronden aangevuld, onder gelijktijdige toezending van een Nederlandse vertaling van het opsporingsbericht.
1.12. Bij faxbericht van 7 juli 2010 heeft verweerder een verklaring van (aan het opsporingsbericht verricht) onderzoek van 2 juli 2010 van het Bureau Documenten van de IND (hierna: Bureau Documenten) ingezonden. In het faxbericht verzoekt verweerder de verklaring van onderzoek met toepassing van artikel 83 Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
1.13. De behandeling van het beroep is voortgezet ter openbare zitting van 8 juli 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.R. Nobel.
1.14. Bij de aanvang van de nadere zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding. De gemachtigde van eiser heeft dit verzoek als volgt gemotiveerd.
De verklaring van onderzoek van 2 juli 2010 van Bureau Documenten is te laat in het geding gebracht. Daardoor heeft de gemachtigde van eiser de verklaring van onderzoek pas zojuist, in de hal van de rechtbank, met eiser kunnen bespreken. Bovendien wil eiser contra-expertise laten verrichten. Daartoe wil eiser de Burundese ambassade in Brussel inschakelen, of anders een onafhankelijk onderzoeksbureau.
1.15. De rechtbank heeft daarop, met instemming van verweerder, op de voet van artikel 8:64 Awb, het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen contra-expertise te laten verrichten.
1.16. De rechtbank heeft partijen op 19 augustus 2010 bericht dat zij de nadere zitting heeft bepaald op 19 oktober 2010.
1.17. Bij faxbericht van 13 oktober 2010 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding. Als reden van het verzoek is vermeld dat het door eiser benaderde onderzoeksbureau, Makano International te Stadskanaal (hierna: Makano Int.), meer tijd nodig heeft om de contra-expertise af te ronden. Als bijlage bij het verzoek is een schrijven van 13 oktober 2010 van Makano Int. gevoegd, waarin is vermeld dat de contra-expertise op 15 december 2010 zal zijn afgerond.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding gehonoreerd.
1.18. De rechtbank heeft partijen op 23 december 2010 bericht dat zij de nadere zitting heeft bepaald op 1 februari 2011.
1.19. Bij faxbericht van 21 januari 2011 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding, omdat Makano Int. de contra-expertise niet tijdig heeft kunnen afronden. Als bijlage bij het verzoek is een schrijven van 18 januari 2011 van Makano Int. gevoegd, waarin is vermeld dat de contra-expertise op 15 februari 2011 zal zijn afgerond.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding gehonoreerd.
1.20. De rechtbank heeft partijen op 25 januari 2011 bericht dat zij de nadere zitting heeft bepaald op 15 maart 2011.
1.21. Bij op 21 februari 2011 bij de rechtbank ingekomen schrijven heeft de gemachtigde van eiser de door Makano Int. opgestelde contra-expertise ingezonden. Deze contra-expertise is getiteld ‘Partij Deskundigenbericht’. Op pagina 31 ervan, onder ‘15 Ondertekening deskundigenbericht’, is vermeld dat het is opgemaakt op 16 februari 2011 te Stadskanaal. Daaronder is een handtekening geplaatst van [D] . Onder de handtekening is vermeld: “ [D] , Coördinator NL, Gerechtelijk deskundige in opleiding, Promovendus in identiteitsonderzoeking in asielprocedure, Onderzoeker en assistent docent “regionaal identiteitsreconstructie”.” Achter pagina 31 bevindt zich – in een ander lettertype – pagina 32. Op pagina 32, eveneens onder ‘15 Ondertekening deskundigenbericht’, is vermeld dat het is opgemaakt op 15 februari 2011. Onder ‘signature’ is een handtekening geplaatst van [E] . Als bijlage 1 is bij het ‘Partij Deskundigenbericht’ gevoegd het curriculum vitae van [E] en dat van [D] .
1.22. Bij faxbericht van 3 maart 2011 heeft verweerder verzocht om aanhouding, omdat verweerder gebruik wenst te maken van de mogelijkheid een schriftelijke reactie op de contra-expertise te geven, als bedoeld in artikel 83, vijfde lid, Vw 2000. De contra-expertise is voor een weerwoord voorgelegd aan Bureau Documenten, aldus verweerder.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding gehonoreerd.
1.23. De rechtbank heeft partijen op 8 maart 2011 bericht dat zij de nadere zitting heeft bepaald op 11 mei 2011.
1.24. Bij faxbericht van 28 april 2011 heeft verweerder het weerwoord van 27 april 2011 van Bureau Documenten op de contra-expertise van Makano Int. ingezonden. Bij dit faxbericht heeft verweerder voorts een door [senior documentexpert] , senior documentexpert bij Bureau Documenten, opgesteld memo van eveneens 27 april 2011, met als onderwerp: “Onjuistheden in Curriculum Vitae van dhr. [D] ” ingezonden. In het faxbericht van 28 april 2011 heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht.
1.25. Bij faxbericht van 3 mei 2011 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding. Als reden van het verzoek is vermeld dat Makano Int. op 26 mei 2011 een reactie klaar heeft op het weerwoord van Bureau Documenten.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding gehonoreerd.
1.26. De rechtbank heeft partijen op 26 mei 2011 bericht dat zij de nadere zitting heeft bepaald op 28 juni 2011.
1.27. Bij faxbericht van 17 juni 2011 heeft de gemachtigde van eiser de reactie van Makano Int. van 17 juni 2011 op het weerwoord van Bureau Documenten ingezonden.
Op pagina 14 van de reactie is een handtekening geplaatst van [D] . Onder de handtekening is vermeld: “ [D] , MA, Coördinator NL, Expert in linguïstiek en Psychoculturele identiteit van Afrikaanse migranten, Gerechtelijk Deskundige in bewijzen in asielzaken”.
1.28. De behandeling van het beroep is voorgezet ter openbare zitting van 28 juni 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tegen het einde van de zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank in overweging gegeven om de zaak aan te houden en [D] op te roepen om op een nadere zitting te worden gehoord als getuige. De rechtbank heeft, gehoord de gemachtigde van verweerder, meegedeeld dat zij niet zal overgaan tot schorsing van het onderzoek ter zitting omdat zij er vooralsnog van uitgaat dat zij over voldoende informatie beschikt voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Asielrelaas
2.1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd.
Eiser is afkomstig uit [geboorteplaats] in Burundi, van gemengde afkomst en christen. Eisers vader was Hutu en zijn moeder Tutsi. Zijn ouders zijn in 1993 vermoord door de ene groep. De daarvoor verantwoordelijke Hutu’s hebben zich de bezittingen van eisers vader toegeëigend. Zijn oom en neef zijn, ook in 1993, vermoord door de andere groep. Eiser is daarna door beide groepen vervolgd, maar vooral door de groep die zijn ouders had vermoord. Vanaf 1996 ontving eiser dreigbrieven. De voor eiser onbekende opstellers van die brieven waren bang dat eiser bij de politie aangifte zou doen of een klacht zou indienen naar aanleiding van de moord op zijn ouders. Eiser heeft meerdere keren aangifte van de bedreigingen in de brieven gedaan bij de politie in [geboorteplaats] , maar de politie deed niets.
In 1998, toen eiser niet thuis was, hebben mensen het gereedschap in eisers garage vernield. In datzelfde jaar (1998) heeft eiser [geboorteplaats] verlaten, omdat hij zich er niet meer veilig voelde. Zijn echtgenote is in [geboorteplaats] achtergebleven.
In april 2003 is in [geboorteplaats] eisers zoon geboren, genaamd [A] .
In februari 2004 is eisers broer – die ook dreigbrieven ontving – vermoord, diens huis vernield en de auto in brand gestoken, naar eiser vermoedt door mensen die deel uitmaken van de groep of groepen die zijn ouders, oom en neef heeft of hebben vermoord. Het bericht over de moord op zijn broer heeft eiser telefonisch van vrienden van zijn broer vernomen. Eiser kan zich de naam van die vrienden niet herinneren. Hij heeft die vrienden ook nooit gezien. Eiser denkt dat de moordenaars van zijn broer het eigenlijk op hem hadden gemunt, omdat eiser vroeger in de in brand gestoken auto van zijn broer reed. Na het telefoontje is eiser ondergedoken in zijn eigen huis in de wijk [naam wijk] in [plaats] . Als hij zich op straat vertoonde, deed hij dat verkleed als moslim. Omdat hij bang was te worden vermoord, heeft eiser Burundi op 17 augustus 2004 verlaten.
Procedurele ontwikkelingen
2.2. Zoals vermeld in 1.1., heeft verweerder op 22 december 2004 aan eiser een verblijfsvergunning asiel op de d-grond van artikel 29 Vw 2000 verleend.
Bij brief van 21 maart 2005 heeft eiser, met het oog op gezinshereniging, verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van zijn echtgenote [naam echtgenote] , geboren in 1978. In die brief is voorts vermeld: “Het was de bedoeling dat ook hun zoontje [A] zou meereizen, maar dit is helaas overleden (ziekte).”
De echtgenote is op 28 oktober 2005 Nederland binnengekomen, in het bezit van een geldige mvv. Op 29 november 2005 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Tijdens het eerste gehoor heeft zij onder meer verklaard dat hun in 2003 in Gitega geboren dochtertje [A] in 2003 in [geboorteplaats] is overleden. Bij besluit van 2 december 2005 heeft verweerder aan de echtgenote een verblijfsvergunning asiel op de d-grond van artikel 29 Vw 2000 verleend, met ingang van 29 november 2005 en geldig tot 29 november 2010.
Het huwelijk van eiser en [naam echtgenote] is op [datum] 2007 te Den Haag ontbonden door echtscheiding.
2.3. Op 27 februari 2009 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel op de d-grond. Eiser heeft op 9 april 2009 schriftelijk zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Op 6 mei 2009 heeft verweerder aan eiser een kopie toegezonden van de rapporten eerste gehoor en nader gehoor van zijn (inmiddels ex-)echtgenote. Op 4 juni 2009 is eiser omtrent het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel gehoord.
Bij besluit van 14 september 2009 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel ingetrokken met ingang van 19 juni 2006.
Standpunten van partijen
Standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen, samengevat weergegeven.
Met ingang van 19 juni 2006 is het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers van Burundese nationaliteit beëindigd. Daarmee is de grond voor verlening aan eiser van de verblijfsvergunning asiel op de d-grond van artikel 29 Vw 2000 komen te vervallen.
Ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel op de d-grond bestond geen aanspraak op verlening van een verblijfsvergunning asiel op één van de andere gronden, vermeld in artikel 29 Vw 2000. Daarbij is het volgende van belang. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van reisdocumenten die zijn reisverhaal onderbouwen, niet aan hem is toe te rekenen. Gelet hierop wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan eiser tegengeworpen. Vervolgens heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist en ongeloofwaardig is. Dit betreft, enerzijds, door eiser afgelegde verklaringen die tegenstrijdig zijn met door zijn toenmalige echtgenote [naam echtgenote] in haar asielprocedure afgelegde verklaringen. Anderzijds betreft dit vage en summiere verklaringen alsmede ongerijmde wendingen in het asielrelaas van eiser.
Evenmin zijn er redenen om aan te nemen dat eiser thans in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de in artikel 29 Vw 2000 vermelde gronden. Van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn is geen sprake.
Eisers beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), waartoe hij heeft aangevoerd dat hij in Nederland vader is geworden van een dochter, Diana Dilaila Sifi, geboren op 24 januari 2008, met wie hij familie- en gezinsleven heeft, faalt. De asielprocedure is daarvoor niet de geëigende procedure.
Standpunt van eiser
2.5. Eiser heeft in de beroepsgronden van 13 november 2009 in de eerste plaats verzocht de inhoud van de zienswijze van 9 april 2009 als in de beroepsgronden herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser handhaaft alle stellingen die hij in de zienswijze heeft opgeworpen.
Voorts heeft eiser het volgende aangevoerd. Verweerder had de verklaringen van zijn ex-echtgenote niet mogen gebruiken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Die verklaringen zijn ingegeven door rancune die is ontstaan toen zijn echtgenote er na haar aankomst in Nederland achter kwam dat hij een relatie had met een andere vrouw. Eiser was bovendien niet op de hoogte van de verklaringen van zijn ex-echtgenote. Verweerder verwijt hem dan ook ten onrechte dat hij in zijn eerste asielprocedure nooit correcties en/of aanvullingen heeft aangebracht die zouden moeten of kunnen leiden tot het oordeel dat zijn ex-echtgenote opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. Verder heeft verweerder ontoelaatbaar selectief gebruik gemaakt van de verklaringen van zijn ex-echtgenote. Naast de door verweerder gesignaleerde tegenstrijdigheden in hun beider verklaringen komen grote delen van hun verklaringen overeen. Die delen betreffen de kern van eisers asielrelaas. Daarnaast is eiser van oordeel dat hij de door verweerder gesignaleerde (vermeende) tegenstrijdigheden, vage verklaringen en ongerijmde wendingen in zijn asielrelaas, in de zienswijze gemotiveerd heeft weerlegd. Verweerders conclusie, dat van zijn asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, ontbeert dan ook een draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven. Ten slotte betoogt eiser dat artikel 3.52 Vb 2000 ook ziet op de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ indien de vreemdeling, zoals eiser, voorafgaand aan de verlening van die vergunning, rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder kan bedoelde verblijfsvergunning ambtshalve verlenen, indien bijzondere omstandigheden – zoals in eisers geval familie- en gezinsleven met zijn dochter – daartoe aanleiding geven. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers beroep op artikel 3.52 Vb 2000 niet kan slagen.
2.6. In de aanvullende beroepsgronden van 29 juni 2010 heeft eiser omtrent het opsporingsbericht het volgende aangevoerd. In het opsporingsbericht staat dat eiser wordt vervolgd wegens diefstal en weigeren te verschijnen. Eiser weet niet waarom hij wegens diefstal moet verschijnen. Eiser denkt dat hij voor het gerecht in Burundi moet verschijnen om hem zo onschadelijk te maken. Hier zitten [B] en [C] achter, die eisers ouders hebben vermoord en hun bezittingen in beslag hebben genomen. Thans, na de oorlog, zijn genoemde personen hoge personen binnen het Burundese leger. Zij hebben een dusdanige invloed dat zij eiser kunnen laten vervolgen, ook al heeft eiser niets gedaan. Gelet hierop is eiser van mening dat hij op dit moment nog gevaar loopt bij terugkeer naar Burundi. Het is in strijd met artikel 3 EVRM als eiser moet terugkeren.
Toetsingskader
2.7. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 – voor zover hier van belang – kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29 Vw 2000, is komen te vervallen.
2.8. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw 2000 – geldend als ten tijde hier van belang – kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.9. Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) in verbinding met bijbehorend Protocol van New York van 1967, worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
2.10. Bij onder meer haar uitspraken van 28 maart 2002 (AB 2002/132) en 20 februari 2004 (JV 2004/172) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geoordeeld dat een besluit, waarbij een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 is verleend, niet in rechte onaantastbaar wordt, voor zover daarin ligt besloten dat geen verblijfsvergunning wordt verleend op één van de gronden a tot en met c van het eerste lid van artikel 29 Vw 2000. In haar uitspraak van 28 maart 2002 heeft de AbRS uitdrukkelijk gewezen op de door de staatssecretaris van Justitie gedane toezegging dat – in weerwil van het feit dat de verlening van een verblijfsvergunning dient te worden gebaseerd op een beoordeling van de toepasbaarheid van de gronden, vermeld in artikel 29 Vw 2000, in de daar aangegeven volgorde – die beoordeling opnieuw en ten volle zal plaatsvinden indien het mocht komen tot een voornemen tot intrekking van de verleende vergunning en dat hij zich alsdan in een eventueel daarop volgende procedure niet op het standpunt zal stellen dat die herbeoordeling niet kan worden aangevochten.
2.11. Gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 en in aanmerking genomen genoemde uitspraken van de AbRS en verweerders bestendige beoordelingspraktijk, is verweerder in beginsel gehouden de verblijfsvergunning asiel niet in te trekken, dan wel op een andere grond te verlenen:
i) indien er op het moment waarop de verblijfsvergunning werd verleend, een andere grond voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 aanwezig was of, indien dit niet het geval is:
ii) indien er op het moment van het verstrijken van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan wel – gelet op artikel 83 Vw 2000 – op enig relevant moment nadien, een grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 aanwezig is.
Beoordeling van het beroep
2.12. Aan de orde is of verweerders besluit van 14 september 2009 in rechte stand kan houden.
2.13. Gelet op het bepaalde in artikel 83 Vw zal de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige beroep rekening houden met het op 22 april 2010 in het geding gebrachte opsporingsbericht.
2.14. De rechtbank is van oordeel dat de enkele verwijzing van eiser in de beroepsgronden van 13 november 2009 naar de inhoud van de zienswijze van 9 april 2009, zonder daarbij aan te geven in welk opzicht verweerders reactie daarop in het besluit van
14 september 2009 tekortschiet, onvoldoende is om te spreken van beroepsgronden waarop de rechtbank dient in te gaan. Ook ten aanzien van de in de beroepsgronden opgenomen verwijzing naar de zienswijze, voor zover in de zienswijze is ingegaan op de door verweerder in het voornemen – dat van het bestreden besluit deel uitmaakt – gesignaleerde vage en summiere verklaringen en ongerijmde wendingen in het asielrelaas van eiser, geldt dat die verwijzing onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan.
Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000. Voorts kan het standpunt van verweerder dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist, reeds worden gedragen door de door verweerder in het bestreden besluit gesignaleerde vage en summiere verklaringen en ongerijmde wendingen in het asielrelaas van eiser – dus los van de verklaringen van de (inmiddels ex-)echtgenote omtrent de gestelde gebeurtenissen –, nu dit vage en summiere verklaringen en ongerijmde wendingen betreffen die zich voordoen op het niveau van de relevante bijzonderheden. De rechtbank verwijst hiervoor naar het voornemen, pagina 4, vierde alinea en naar het bestreden besluit – waarvan het voornemen deel uitmaakt –, pagina 3, tweede alinea. Hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd ten betoge dat verweerder de verklaringen van de ex-echtgenote niet had mogen gebruiken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, kan derhalve buiten bespreking blijven.
2.15. Voorts heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiser zich in de onderhavige procedure niet met succes kan beroepen op artikel 3.52 Vb 2000. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS leidt de scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000 ertoe dat de toepassing van artikel 3.52 Vb 2000 plaatsvindt in de reguliere procedure. Er bestaat geen grond om te oordelen dat die scheiding niet geldt ingeval van intrekking van een verblijfsvergunning asiel.
Ten aanzien van het opsporingsbericht
2.16. Op 29 juni 2010 heeft eiser een vertaling van het in de Franse taal gestelde opsporingsbericht overgelegd. In de rechterbovenhoek van die vertaling bevindt zich een logo waarin is vermeld: “Concorde Group, global translation services”. De vertaling is ongedateerd. De naam van de vertaler is niet vermeld. De vertaling luidt als volgt:
“REPUBLIEK BURUNDI
MINISTERIE VAN DE OPENBARE VEILIGHEID
COMMISSARIAAT VAN DE GERECHTELIJKE POLITIE
IN HET STADHUIS VAN
[geboorteplaats]
OPSPORINGSBERICHT
Het Gemeentelijk Commissariaat van de Gerechtelijke Politie is zeer aktief op zoek naar
[eiser]
verblijvende te ? [verblijfplaats] ?
vervolgd wegens diefstal en weigering te verschijnen.
Aan iedere persoon belast met de handhaving van de Justitie en vooral aan de handhavers van de orde wordt verzocht over te gaan tot zijn arrestatie en hem te brengen naar het dichtstbijzijnde politiebureau en het Commissariaat op de hoogte te stellen.
Gemeentelijke Gerechtelijke Politie van [geboorteplaats] , Bureau Nr ??
Gedaan te [geboorteplaats] ,
(was getekend)
de POLITIEAGENT”
2.17. In een verklaring van onderzoek van 2 juli 2010, opgesteld door Bureau Documenten, is vermeld (onder 2.) dat is onderzocht: een opsporingsbericht, afgegeven op 22 april 2010 te [geboorteplaats] , Burundi. Voorts is daarin vermeld (onder 2.1.) dat na onderzoek van het document is gebleken:
“1. Het betreft een vel papier waarbij de basisgegevens zijn aangebracht middels een reproductietechniek (toner).
2. Het document is voorzien van een zeer slechte afdruk van een inktstempel.
3. Er zijn onregelmatigheden betreffende opmaak en afgifte aangetroffen”.
Als conclusie betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document is in de verklaring van onderzoek vermeld (onder 2.2.) dat, gelet op het beschikbare referentiemateriaal, het document vals is. In de ‘Toelichting conclusies’ is vermeld dat de mate van zekerheid van de conclusie ‘vals’ is: ‘Absolute zekerheid’.
2.18. Ten aanzien van de in de verklaring van onderzoek van 2 juli 2010 van Bureau Documenten vermelde datum van afgifte van het opsporingsbericht, 22 april 2010, heeft de rechtbank zelf niet kunnen vaststellen dat die datum inderdaad op het opsporingsbericht is vermeld. Die datum is op de kopie van het opsporingsbevel waarover de rechtbank beschikt, onleesbaar. Ter zitting van 28 juni 2011 hebben partijen desgevraagd verklaard dat Bureau Documenten het originele document heeft onderzocht. Gelet op de vermelding in de verklaring van onderzoek dat de datum van afgifte 22 april 2010 is, gaat de rechtbank ervan uit dat die datum (dus) wel leesbaar is in het originele document. Voorts merkt de rechtbank op dat het opsporingsbericht bij faxbericht van 22 april 2010 bij de rechtbank is ingekomen. Hieruit volgt – indien zou worden uitgegaan van de echtheid van het document – dat het opsporingsbericht, nog op dezelfde dag als waarop het in [geboorteplaats] is afgegeven, eiser in Nederland heeft weten te bereiken en, eveneens op diezelfde dag, door tussenkomst van eisers gemachtigde is doorgezonden aan deze rechtbank en nevenzittingsplaats. Dat is snel. De rechtbank laat dit aspect hier verder buiten beschouwing.
2.19. De conclusie van de contra-expertise (‘Partij Deskundigenbericht’) van 16 februari 2011 luidt als volgt:
“Het opsporingsbericht voor eenvoudige diefstal van 22 april 2010 te [geboorteplaats] werd met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgevaardigd door de bevoegde instanties.”
2.20. Deze conclusie van de contra-expertise is van een onderbouwing voorzien onder
‘9 Antwoorden op de vraag’. Daarin is het volgende gesteld (pagina’s 23 en 24 van de contra-expertise):
“Dit onderzoek laat ons toe om via twee verschillende visies te komen tot een antwoord op volgende vraag: werd het opsporingsbericht voor eenvoudige diefstal van 22 april 2010 te [geboorteplaats] uitgevaardigd door de bevoegde instanties?
De eerste visie, de algemene hypothese, baseert zich voor haar analyse in grote mate op het idee van een samenleving met sterke instellingen die de waarden van de Natie – Staat respecteren. Deze waarden maken het mogelijk om documenten uit te geven aan de bevolking die gemakkelijk controleerbaar en uniform zijn.
De tweede visie, de specifieke hypothese, is tegenovergesteld aan de eerste. Ze belichaamt een totaal disfunctionele samenleving, waarin corruptie en machtsmisbruik welig tieren. Mensen zonder familieleden met een belangrijke functie binnen de samenleving leven er in voortdurende angst aangezien de minste convocatie een ware nachtmerrie kan worden.
Daar deze twee hypotheses tegengesteld zijn, worden we genoodzaakt de keuze voor een van beide over te laten aan de gebruikers van het rapport. Welke keuze men maakt hangt af van het probleem dat men tracht op te lossen.
Algemene hypothese: het opsporingsbericht voor diefstal zonder verzwarende omstandigheden van
22 april 2010 te [geboorteplaats] werd niet uitgevaardigd door de bevoegde instanties.
Specifieke hypothese: het opsporingsbericht voor eenvoudige diefstal van 22 april 2010 te [geboorteplaats] werd met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgevaardigd door de bevoegde instanties.
Aangezien een deskundigenbericht een duidelijk advies moet geven en dat er twee conclusies zijn die zich diametraal tegenover mekaar opstellen in dit dossier, is het noodzakelijk, voor ons, om u het gebruik van een conclusie aan te bevelen dat ons het meest van toepassing lijkt voor dit dossier. Deze aanbeveling zal haar logica vinden in de reële praktijken van de Burundese samenleving en in het bijzonder van het algemene ambtsbericht maart 2009, dat voor Burundi van toepassing zijnde.
Van het algemene ambtsbericht, hebben wij geleerd dat de corruptie, de intimidaties, de niet-naleving van de rechten van de bevolking of het machtsmisbruik plagen van de Burundese samenleving zijn. Uitgaande van de kwalen waaraan deze Burundese samenleving lijdt, hebben wij ons de volgende vraag gesteld: waarom zou de aanvrager het risico genomen hebben om zich een opsporingsbericht te laten vervaardigen dat hem problemen kunt veroorzaken terwijl hij zich een opsporingsbericht kon kopen bij een hoge ambtenaar voor de ‘verdomde’ som van tien (10) euro? Als er een twijfel over de nationaliteit van de aanvrager bestond, dan zouden wij andere reden kunnen zoeken. Maar omdat zulks niet het geval is, concluderen wij dat dit opsporingsbericht aan alle maffiavoorwaarden die door de politie van [geboorteplaats] worden gebruikt teneinde zijn bevolking te benadelen beantwoord. En aangezien wij niet 100% zeker kunnen zijn van de afkomst van dit document, en dit wegens gebrek aan registers van politie die verificaties en plagen toelaten die in het algemene ambtsbericht van maart 2009 worden vermeld, raden wij u aan om gebruik te maken van de specifieke veronderstelling:
Het opsporingsbericht voor eenvoudige diefstal van 22 april 2010 te [geboorteplaats] werd met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgevaardigd door de bevoegde instanties.”
2.21. Verweerder stelt zich vervolgens in zijn faxbericht van 28 april 2011 op het standpunt dat hij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de verklaring van onderzoek van 2 juli 2010 van Bureau Documenten. Verweerder heeft zijn standpunt, onder verwijzing naar het weerwoord van 27 april 2011 van Bureau Documenten op de contra-expertise van Makano Int., als volgt onderbouwd:
“Uit het weerwoord van Bureau Documenten blijkt dat de technische bevindingen door de deskundigen van het contra-expertiserapport juist bevestigen dat het document vals is. Het opsporingsbericht is – ook juist volgens deze deskundigen – niet conform de officiële norm voor opsporingsberichten door de politie [geboorteplaats] omdat papier, inkt en stempel verschillend waren. Andere niet technische redenen, bijvoorbeeld corruptie, lijken voor Makano Int. eerder ten grondslag te liggen aan hun eindoordeel.
(..)
Conclusie is en blijft dat het opsporingsbericht vals is. Deze contra-expertise biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de verklaring van onderzoek door Bureau Documenten van 2 juli 2010.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de verrichte contra-expertise – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent zijn. Deze contra-expertise met tegengestelde conclusies is dat niet. Opvallend is dat de technische bevindingen juist bevestigen dat het document vals is, maar gekozen wordt voor het eindoordeel dat past bij de “realiteit”.
Bovendien bestaat er twijfels over de deskundigheid van dhr. [D] , de coördinator van alle activiteiten bij Makano Int. De in zijn Curriculum Vitae genoemde onderdelen van de specialistische opleiding “Gerechtelijke Deskundige in bewijzen (individueel ambtsbericht, documentenonderzoek en taalanalyse/contra-expertise) in Asielzaken” komen niet aan de orde bij de Universiteit van Leiden [zie bijgevoegde productie 3: memo van [senior documentexpert] , senior documentexpert van Bureau Documenten van 27 april 2011].
(..)
De eerder verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is terecht ingetrokken, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. Eiser komt ook thans niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat zijn verklaringen ongeloofwaardig zijn. Het overleggen van een vals document bevestigt deze conclusie.”
2.22. Bij faxbericht van 17 juni 2011 heeft Makano Int. gereageerd op het standpunt van 28 april 2011 van verweerder en het weerwoord van 27 april 2011 van Bureau Documenten.
Volgens Makano Int. bestaat er geen twijfel over de deskundigheid van de drie gerechtelijk deskundigen die het ‘Partij Deskundigenbericht’ hebben opgesteld, gezien hun academische opleiding op het gebied van documentenonderzoek en de werkervaring. Omtrent deze drie deskundigen is in de reactie vermeld (onder ‘1- Gebeurtenissen’, pagina 3 van de reactie):
“(..) Dit [deskundigenbericht] is door de hierna drie deskundige opgesteld:
- Mw. [F] , gerechtelijk deskundige documenten bij de rechtbank van Lyon – Frankrijk, tevens voorzitter van het International Academie van Experts in handschrift en Documenten (AIEED) te Lyon;
Dhr [E] , gerechtelijk deskundige documentenonderzoek bij de rechtbank van Grenoble - Frankrijk, tevens documentenonderzoek onderwijzer aan Europese en Afrikaanse politie academie én grens controle instellingen;
Dhr. [D] , Coördinator van alle activiteiten bij Makano Int., tevens promovendus in bewijzen in asielzaken én Gerechtelijk Deskundige in bewijs in asielzaken.”
2.23. Voorts bestrijdt Makano Int. in de reactie van 17 juni 2011 dat het curriculum vitae van [D] onjuist zou zijn. In het memo van 27 april 2011 van Bureau Documenten wordt beweerd dat de onderdelen ‘individueel ambtsbericht’, ‘documentenonderzoek’ en ‘taalanalyse/contraexpertise’ niet aan de orde komen bij de specialistische opleiding Gerechtelijk deskundige bij de Universiteit Leiden, maar deze onderdelen zijn allemaal wel behandeld in het examenpaper van [D] . Mede op basis van dit examenpaper heeft [D] op 19 mei 2011 het diploma Gerechtelijk deskundige van de Universiteit Leiden gekregen. Bovendien werd het dossier van eiser tijdens de opleiding behandeld als casus van [D] . Dit wil zeggen dat het door [D] opgestelde examenpaper en het ‘Partij Deskundigenbericht’ tot stand zijn gekomen onder begeleiding van zijn docenten tijdens de opleiding. Met het gestelde in het memo van 27 april 2011 van Bureau Documenten omtrent het curriculum vitae van [D] is dan ook onrechtmatig gehandeld jegens [D] . Makano Int. heeft daarom een advocaat in de arm genomen die Bureau Documenten heeft verzocht om rectificatie, aldus Makano Int. in de reactie van 17 juni 2011.
2.24. Bij de reactie van 17 juni 2011 heeft Makano Int. onder meer ingezonden:
- examenpaper, specialisatie opleiding gerechtelijk deskundige, faculteit der rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden, thema: “De vaststelling van de identiteit van een asielzoeker: het onderzoeken van documenten ter onderbouwing van het asielrelaas”;
auteur: drs. [D] (promovendus Academie de Louvain, België); functie: identiteitonderzoeker (bedrijfsleider Makano Int.), datum: 31 maart 2011, plaats: Stadskanaal; en
- diploma gerechtelijk deskundige, afgegeven op 19 mei 2011 door Universiteit Leiden, Juridisch PAO, en de daarbij behorende cijferlijst.
Oordeel van de rechtbank over het opsporingsbericht
2.25. In de contra-expertise is niet vermeld welke deskundige(n) voor welk(e) onderde(e)l(en) van de contra-expertise verantwoordelijk is of zijn. Voorts heeft deskundige [F] de contra-expertise niet (mede) ondertekend. De rechtbank laat hier buiten bespreking of de opgevoerde deskundigen, en meer in het bijzonder [D] , in het onderhavige geval, al dan niet als (voldoende) deskundig zijn aan te merken.
2.26. De contra-expertise is opgesteld in de Nederlandse taal. De contra-expertise bevat evenwel ettelijke schrijf- en grammaticale fouten en andere onregelmatigheden in het gebruik van de Nederlandse taal.
2.27. Makano Int. heeft aangegeven dat [D] het dossier van eiser heeft gebruikt als casus bij het schrijven van zijn examenpaper in het kader van – naar de rechtbank begrijpt – juridisch PAO-onderwijs aan de Universiteit Leiden. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting van 28 juni 2011 meegedeeld dat, voor zover hem bekend, aan eiser geen toestemming is gevraagd om te fungeren als casus in het examenpaper.
2.28. De rechtbank overweegt dat, nog los van haar in 2.25 tot en met 2.27. geplaatste kanttekeningen bij de contra-expertise, de contra-expertise niet tot het daarmee door eiser beoogde doel kan leiden, reeds omdat uit de contra-expertise niet blijkt dat het opsporingsbericht niet vals is en de contra-expertise derhalve de conclusie van de verklaring van onderzoek van 2 juli 2010 van het Bureau Documenten niet weerlegt. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet, onder verwijzing naar de conclusie van voormelde verklaring van onderzoek dat het opsporingsbericht vals is, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het overleggen van een vals document bevestigt dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn.
2.29. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting van 28 juni 2011 desgevraagd het volgende meegedeeld.
Makano Int. heeft in totaal € 3000,- in rekening gebracht voor het opstellen van de contra-expertise. Eiser heeft dat geld niet. Hij (gemachtigde van eiser) heeft het COA en de gemeente gevraagd, de kosten van de contra-expertise voor hun rekening te nemen. Het COA en de gemeente hebben dat geweigerd. Eiser is daardoor in bewijsnood gekomen. Vervolgens heeft hij (gemachtigde van eiser) die € 3000,- aan eiser voorgeschoten. Eiser heeft daartoe een schuldbekentenis ondertekend, aldus de gemachtigde van eiser.
2.30. De rechtbank overweegt dienaangaande – al aangenomen dat in casu sprake is van een beroepsgrond – dat aan hetgeen namens eiser ter zitting is aangevoerd over de onmogelijkheid voor eiser om de kosten van de contra-expertise te dragen, in de onderhavige zaak geen afzonderlijke betekenis toekomt. Overigens mag verweerder volgens vaste rechtspraak van de AbRS de gevolgen van de onmogelijkheid om die kosten te dragen, voor risico van de betreffende vreemdeling laten. In de onderhavige zaak is evenwel een contra-expertise opgesteld, zij het dat – kennelijk – de gemachtigde van eiser de kosten ervan heeft betaald, bij wijze van voorschot.
Conclusie van de rechtbank
2.31. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op het moment waarop verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 heeft verleend, noch op het moment waarop die verblijfsvergunning
– terecht – werd ingetrokken, een andere grond voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 bestond. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ook thans aan artikel 29 Vw 2000 geen aanspraak op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan ontlenen.
2.32. Het beroep is ongegrond.
2.33. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113,
2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden op: