RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2011
[eiseres],
geboren op [=datum] 1982,
nationaliteit Burundese,
verblijvende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. W.A. Venema,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft op 12 juli 2010 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 april 2011, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
1. Aan de orde is de vraag of de weigering om eiseres een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen in rechte stand kan houden.
2. Ter onderbouwing van haar aanvraag en beroep heeft eiseres - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres heeft, nadat de aan haar verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij besluit van 29 juni 2009 was ingetrokken, tijdig beroep ingesteld. Aangezien ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat – voor zover in dit geding van belang – op het beroep is beslist, was eiseres ten tijde van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op 14 december 2009 houdster van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Gelet op voornoemd artikellid had eiseres voorts tot 10 maart 2010 - zijnde de dag waarop deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht, uitspraak heeft gedaan op haar beroep tegen verweerders besluit van 29 juni 2009 (AWB 09/26039) - houdster van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Gelet hierop heeft eiseres voorafgaande aan de aanvraag , en wel tot 10 maart 2010, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000 genoten. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 mei 2005, LJN: AT8326 en een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 4 juni 2007, LJN: BA8602.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangevoerd dat aan eiseres bij beschikking van 15 april 2005 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vw 2000 is verleend, met ingang van 6 januari 2005, geldig tot 6 januari 2010. Bij besluit van 29 juni 2009 is de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 19 juni 2006 ingetrokken. Verweerder stelt zich in de huidige procedure op het standpunt dat eiseres van 6 januari 2005 tot 19 juni 2006 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en derhalve niet voldoet aan het vereiste dat zij vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 34 van de Vw 2000 kan – voor zover hier van belang - de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet.
6. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
7. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
8. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op juiste gronden de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 van de Vw 2000 heeft afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat aan eiseres bij beschikking van 15 april 2005 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vw 2000 is verleend, met ingang van 6 januari 2005, geldig tot 6 januari 2010. Bij besluit van 29 juni 2009 is de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 19 juni 2006 ingetrokken. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, zittinghoudende te Maastricht, op 10 maart 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 juni 2010 heeft de Afdeling het door eiseres tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd (201003387/1/V2). Hiermee is (met terugwerkende kracht) komen vast te staan dat, zoals verweerder heeft gesteld, eiseres van 6 januari 2005 tot 19 juni 2006 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en zij gedurende die periode rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
10. De rechtbank oordeelt dat met het instellen van beroep tegen het besluit van 29 juni 2009 de werking van dat besluit ingevolge het bepaalde in artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 is opgeschort totdat op het beroep is beslist. Het instellen van beroep had rechtmatig verblijf voor eiseres tot gevolg op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 tot – in casu – 10 maart 2010.
11. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep dat zij in de periode 6 januari 2005 tot 10 maart 2010 rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000 een beroep gedaan op de in rechtsoverweging 2 nader aangeduide uitspraak van de Afdeling en die van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle. De rechtbank overweegt dat in beide situaties sprake was van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder d, van de Vw 2000, gelet op het feit dat aan de desbetreffende vreemdelingen een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd was afgegeven. Zowel de Afdeling alsook deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, overwogen in hun uitspraak dat de werking van de respectieve besluiten tot intrekking van de desbetreffende verblijfsvergunningen werd opgeschort ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 en dat hangende de beroepstermijn respectievelijk hangende de beroepsprocedure sprake was van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het komt de rechtbank thans voor dat, gelet op het sluitende wettelijke systeem in dezen, in beide gevallen, dus gedurende zowel de beroepstermijn als de beroepsprocedure, sprake was van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. De rechtbank ziet geen ruimte om te kunnen concluderen dat in dergelijke gevallen, in weerwil van het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, welk artikelonderdeel ook ziet op beslissingen ten aanzien van verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd, gedurende de beroepstermijn dan wel -procedure tegen de intrekking van dergelijke verblijfsvergunningen aangenomen dient te worden dat sprake is van rechtmatig verblijf op de d-grond van artikel 8, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
12. Hoe dat ook zij, in het geval van eiseres biedt de wet naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor in rechtsoverweging 10 is gegeven.
13. Artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 vereist rechtmatig verblijf gedurende vijf achtereenvolgende jaren als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Nu eiseres slechts rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft gehad gedurende de periode 6 januari 2005 tot 19 juni 2006 voldeed zij niet aan het vereiste van artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 om gedurende vijf jaren rechtmatig verblijf te hebben gehad op de c-grond van artikel 8 van de Vw 2000. Weliswaar heeft eiseres ook vanaf 19 juni 2006 tot 10 maart 2010 hier te lande rechtmatig verblijf gehad, doch dit verblijf vond geen basis in de c-grond van artikel 8, doch was, zoals hiervoor reeds is overwogen, gebaseerd op artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hetgeen van de zijde van eiseres overigens nog is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
15. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. van Berchum als rechter in tegenwoordigheid van mr. C.M.E. Bakker-Philippens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>