RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: AWB 11 / 3787 en 11 / 7364
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser], eiser,
[eiseres], eiseres,
hierna tezamen aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken)
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
In deze uitspraak worden de rechtsvoorgangers van de minister voor Immigratie en Asiel eveneens aangeduid als verweerder.
Bij (seperate) besluiten van 6 januari 2011 heeft verweerder geweigerd eisers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten ieder afzonderlijk beroep ingesteld. Op
3 maart 2011 hebben eisers de gronden van het beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 18 mei 2011. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Boekholt. Als tolk is verschenen A. Khabote.
1. Eiser en eiseres, zijnde echtgenoten, hebben ieder op 6 augustus 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd. Eisers zijn in het bezit van de Syrische nationaliteit en zijn Syrisch-orthodoxe christen.
2. Ter onderbouwing van deze aanvragen hebben eisers kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de problemen die zij hebben ondervonden in Kamishli (Syrië) het gevolg zijn van de werkzaamheden van hun (stief)[zoon]. Eisers hebben verklaard dat Milad politieke activiteiten heeft verricht voor een groepering die onder leiding staat van Rifaat al-Assad. Deze groepering verzet zich tegen de Syrische regering en wordt door de Syrische overheid vervolgd. De Syrische veiligheidsdienst is, teneinde meer informatie van eisers te vergaren over Milad, de woning van eisers binnen gevallen. Eisers zijn toen mishandeld en bedreigd. Eisers vreesden dat zij bij een volgend bezoek van de Syrische veiligheidsdienst gevangen zouden worden genomen.
Daarnaast vreesden eisers voor de Koerden in Kamishli en omgeving, die christenen systematisch zouden onderdrukken. Vanwege de vrees voor de Syrische veiligheidsdienst en de Koerden zijn eisers, na bemiddeling van een vriend van Milad, op 13 juli 2010 vanuit Kamishli vetrokken naar Turkije. Op 6 augustus 2010 zijn eisers Nederland ingereisd.
3. Bij besluiten van 6 januari 2011, heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen.
4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting richten de beroepen zich tegen verweerders besluiten voor zover eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op één van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
5. Ter beoordeling ligt voor of de besluiten van 6 januari 2011, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgronden, de rechterlijke toets kunnen doorstaan.
6. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vw 2000:
"1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. (…).”
7. Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb.1967, 76);
l. Verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn. (…).”
8. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
9. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
10. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij
het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan
hem is toe te rekenen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat zij toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter staving van hun nationaliteit en identiteit. Eisers hebben immers verklaard dat zij dergelijke documenten - te weten een paspoort, identiteitskaart en huwelijksakte - wel hebben meegenomen vanuit Syrië, maar dat zij deze documenten in Turkije hebben afgegeven aan hun reisagent. Voor zover eisers hebben gesteld dat het niet overleggen van deze documenten niet aan hen kan worden tegengeworpen, omdat zij deze documenten op last van hun reisagent hebben moeten afgeven, overweegt de rechtbank dat verweerder deze stelling niet heeft hoeven volgen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat verweerder conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de gestelde afhankelijkheid van de reisagent, eisers niet ontslaat van een eigen verantwoordelijkheid op dit punt (zie onder andere de uitspraak van
8 oktober 2002, JV 2002/414). Niet is gebleken dat eisers onder dwang hun documenten hebben afgegeven aan de reisagent. Eisers hebben immers verklaard dat zij deze documenten hebben afgegeven, omdat zij hun reisagent vertrouwden en de reisagent heeft toegezegd dat zij de onderhavige documenten zouden terugkrijgen.
12. Het bovenstaande in aanmerking nemend, heeft verweerder de bestreden besluiten mede kunnen baseren op de omstandigheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f,
van de Vw 2000.
13. Als zich deze omstandigheid voordoet, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 1998 1999, 26 732, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas van de desbetreffende vreemdeling om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet in dat geval positieve overtuigingskracht uitgaan.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de asielrelazen van eisers deze positieve overtuigingskracht ontberen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit standpunt in redelijkheid heeft kunnen innemen. De rechtbank acht daartoe (met name) redengevend dat de verklaringen van eisers over de inval(len) van de Syrische veiligheidsdienst op essentiële onderdelen tegenstrijdig zijn, hetgeen overigens ook niet door eisers is bestreden. Eiser heeft immers in zijn nader gehoor verklaard dat de Syrische veiligheidsdienst twee keer bij hen thuis is binnen gevallen. Eiseres heeft daarentegen in haar nader gehoor verklaard dat de Syrische veiligheidsdienst maar één keer is binnengevallen. Tevens stelt de rechtbank vast dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de personen die bij de inval(len) betrokken zouden zijn geweest. Eiser heeft verklaard dat bij beide invallen vier personen van de veiligheidsdienst waren betrokken. Eiseres heeft daarentegen verklaard dat bij de inval slechts drie personen waren betrokken. Voorts stelt de rechtbank vast dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de gestelde mishandeling(en) door de Syrische veiligheidsdienst.
Eiser heeft verklaard dat hij door de agenten is geduwd en met vlakke hand is geslagen op zijn rug, gezicht en schouder en dat zijn vrouw precies hetzelfde is overkomen. Deze verklaring komt echter niet overeen met de verklaring van eiseres. Zij heeft verklaard dat zij alleen is geduwd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eisers tegenstrijdig hebben geantwoord op de vraag of zij de vriend van Milad, die heeft bemiddeld bij eisers vertrek uit Syrië, voor zijn bemiddeling al dan niet bij eisers thuis is geweest.
15. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eisers hiertegen hebben ingebracht van onvoldoende gewicht is om te komen tot de conclusie dat het standpunt van verweerder niet houdbaar is. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat, gelet op de gevorderde leeftijd van eiser (83 jaar), hij niet in staat was om consistent en een overeenkomend relaas te doen in het kader van zijn asielaanvraag, overweegt de rechtbank dat uit de rapporten van de gehoren naar dezerzijds oordeel niet valt af te leiden dat eiser hiertoe niet in staat was. Eiser heeft immers op alle vragen, voor zover mogelijk, stellig en ter zake doend geantwoord. Bovendien blijkt uit het overgelegde medisch advies van MediFirst van 2 augustus 2010, dat is opgesteld voordat eiser is gehoord, dat er geen medische beperkingen zijn waarmee tijdens het horen van eiser rekening mee zou moeten worden gehouden. Zoals blijkt uit de bestreden besluiten is desondanks de hoge leeftijd van eiser meegewogen in de beoordeling van de asielrelazen. Verweerder heeft echter gesteld dat de asielrelazen dusdanig uiteen lopen, dat dit niet alleen verklaard kan worden door de ouderdom van eiser. De rechtbank volgt deze stelling van verweerder, nu het immers tegenwerpingen betreffen die juist zien op de primaire reden waarom eisers zijn gevlucht uit Syrië, namelijk de gestelde inval(len) door de Syrische veiligheidsdienst. Van eisers kon en mocht verweerder derhalve verwachten dat zij, ondanks de gevorderde leeftijd van eiser, in ieder geval op dit onderdeel consistent en overeenkomend verklaren. Nu dit in de onderhavige zaak niet is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielrelazen van eisers in zoverre de vereiste positieve overtuigingskracht ontberen en derhalve ongeloofwaardig zijn.
16. Eisers hebben voorts in het kader van hun beroep op het Vluchtelingenverdrag aangevoerd dat, omdat zij Syrisch-orthodox christenen zijn, zij slachtoffer zijn geworden van, en bij een gedwongen terugkeer naar Syrië te vrezen hebben voor, discriminatie. De rechtbank overweegt dienaangaande dat discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers onder omstandigheden als daad van vervolging kan worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Een vreemdeling wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, indien hij aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan én aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.
17. Vervolgens overweegt de rechtbank dat weliswaar uit het algemeen ambtsbericht inzake Syrië van september 2009 blijkt dat er in de dagelijkse praktijk gevallen kunnen voorkomen van heimelijke discriminatie, maar uit de asielrelazen van eisers blijkt echter niet van zodanig ernstige discriminatie door de Koerden dat gezegd moet worden dat het eisers, als Syrisch-orthodoxe christenen, onmogelijk werd gemaakt om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
Verweerder heeft in dit verband redengevend kunnen achten dat uit de verklaringen van eisers (onder meer) blijkt dat zij meer dan twintig jaar in Kamishly hebben gewoond, terwijl uit hun verklaringen niet blijkt dat de discriminatie in die periode dusdanig was, dat aangenomen moet worden dat er sprake was van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve terecht en op goede gronden besloten dat eisers op grond van hun individuele relazen geen verdragsvluchteling zijn en derhalve niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op de grond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
19. Met betrekking tot de vraag of eisers mogelijk in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank het volgende.
20. Voor zover eisers op grond van hun individuele asielrelazen hebben gesteld dat een gedwongen terugkeer van eisers strijd oplevert met het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt de rechtbank dat gelet op hetgeen zij heeft overwogen over tot het beroep op vluchtelingenschap, meer specifiek de ongeloofwaardigheid van hun asielrelazen, evenmin aannemelijk is dat een gedwongen terugkeer van eisers strijd oplevert met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM. Het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 faalt derhalve in zoverre.
21. Eiser heeft in het kader van zijn beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorts betoogd dat hij bij een terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aangezien uit diverse stukken blijkt dat (onder meer) Syrische onderdanen die (illegaal) uit Syrië zijn vertrokken en in het buitenland tevergeefs asiel hebben aangevraagd, risico lopen om te worden gearresteerd en gedetineerd in Syrië. Ter onderbouwing heeft eiser verwezen naar de paragrafen 31.10, 31.11 en 31.14 van het rapport UK Border Agency, Country of Origin Information Report: The Syrian Arab Republic van 3 September 2010. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat vanwege de opstand van het Syrische volk, de Syrische autoriteiten nog repressiever zijn tegen gevluchte Syriërs waarvan wordt verondersteld dat zij tegen het Syrische regime zijn.
22. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht inzake Syrië van september 2009 en het daarin weergegeven standpunt van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), op het standpunt gesteld dat niet zonder meer kan worden gesteld dat eisers bij terugkeer naar Syrië te vrezen hebben voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
23. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In genoemd ambtsbericht is met betrekking tot de terugkeer van afgewezen asielzoekers het volgende opgenomen:
“In het kader van een identiteitsonderzoek is het standaardprocedure dat een uitgezette Syriër bij terugkeer naar Syrië aldaar wordt staande gehouden door functionarissen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en van diverse veiligheidsdiensten ter controle van zijn/haar gegevens. Dit vindt in ieder geval plaats bij die Syrische onderdanen die niet in het bezit zijn van een paspoort, maar reizen op een laissez-passer. Bij binnenkomst in Syrië wordt, evenals bij uitreis, nagegaan of men gezocht wordt door de autoriteiten, Deze controle kan enkele uren tot dagen duren, gedurende welke men in detentie verblijft. Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele feit dat men een asielaanvraag heeft ingediend in het buitenland, tot negatieve aandacht leidt van de Syrische autoriteiten bij terugkeer. Er zijn in de verslagperiode geen gevallen bekend van uitgeprocedeerde asielzoekers die bij terugkeer naar Syrië problemen hebben ondervonden vanwege hun asielaanvraag in het buitenland. Er zijn voor zover bekend geen Syrische wetsartikelen op grond waarvan een terugkeerder wegens het enkele indienen van een asielverzoek elders, strafvervolging heeft te vrezen, Uitgeprocedeerde personen afkomstig uit Syrië die met een laissez-passer terugkeren, worden aangehouden voor een identiteitsonderzoek door de immigratiedienst en diverse veiligheidsdiensten. De Immigratiedienst controleert daarbij of betrokkene(n) de militaire dienst dan wel de arbeidsdienst heeft (hebben) vervuld. Voor zover bekend wordt dat men in voorkomend geval door de Immigratiedienst doorgestuurd naar de politieke veiligheidsdienst die valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze laatste dienst schijnt met name geïnteresseerd te zijn in de omstandigheden van het verlies van het paspoort en hoe men Syrië is uitgereisd. In dit verband is het niet uitgesloten dat ook andere veiligheidsdiensten iemand willen horen. Er kan geen eenduidig antwoord worden gegeven op de vraag of te achterhalen valt wat er met teruggekeerde personen gebeurt na hun verhoor door de politieke veiligheidsdienst, dan wel andere veiligheidsdiensten.
24. In het rapport van de UK Border Agency is, voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(...)
The government routinely attested dissidents and former citizens with no known political
affiliation who tried to return to the country after years or even decades in exile,
(...)
The Kurdish Human Rights Project's (KHRP) June 2010.. reported "...some Syrian nationals who have been returned to the country after living abroad have been arbitrarily detained on arrival or shortly after their return. To seek asylum abroad is perceived as manifestation of opposition to the Syrian government, so returned asylum seekers face the likelihood of arrest."
(...)
In the May 2010 DIS ACCORD/Austrian Red Cross fact-finding mission report a number of
sources agreed that failed asylum seekers and persons who had left Syria illegally would generally face detention and investigation upon return.(…)”.
25. Uit de hiervoor weergegeven informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden uitgesloten dat eisers, die hun land zijn uitgereisd, vanwege het niet beschikken over hun paspoorten bij een gedwongen terugkeer naar Syrië mogelijk zullen worden gedetineerd en verhoord door de veiligheidsdienst(en). Over het optreden van deze dienst(en) is in het ambtsbericht het volgende opgenomen:
“Hoewel expliciet bij wet verboden, bestaan er aanwijzingen dat politie en diverse veiligheidsdiensten lichamelijke en geestelijke mishandeling en foltering op grote schaal in de praktijk brengen op verdachte personen (met inbegrip van politieke tegenstanders), die zij aan ondervraging onderwerpen, Elk jaar wordt een aantal gevallen van overlijden in verband gebracht met mishandeling en/of foltering in gevangenissen. Volgens gegevens van advocaten en mensenrechtenactivisten komt mishandeling /foltering meestal voor onmiddellijk na arrestatie tijdens ondervraging door veiligheidsdiensten en tijdens de incommunicado detentie, hierbij afgedwongen bekentenissen kunnen worden gebruikt in zaken voor het Hooggerechtshof voor de Staatsveiligheid (SSSC).”
26. Gelet op de hiervoor weergegeven informatie en in aanmerking genomen dat de veiligheisdienst(en) in Syrië met name geïnteresseerd zijn in personen zoals eisers die hun paspoorten zijn verloren, is niet zonder meer uit te sluiten dat eisers bij terugkeer naar Syrië als “verdachten” zullen worden aangemerkt. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat niet onaannemelijk is dat de Syrische autoriteiten mogelijk repressiever zijn geworden naar aanleiding van de opstanden. Daarvan uitgaande, kan niet gezegd worden dat eisers bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico te worden blootgesteld aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook niet kunnen volstaan met het standpunt dat eisers dit niet aannemelijk hebben gemaakt. De verwijzing van verweerder hierbij naar het meergenoemde algemeen ambtsbericht van 2009, waar in hoofdstuk 4.3 onder het kopje “Terugkeer” staat dat geen gevallen bekend zijn van uitgeprocedeerde asielzoekers die bij terugkeer in Syrië problemen hebben ondervonden louter omdat zij zonder toestemming Syrië hebben verlaten of in het buitenland asiel hebben aangevraagd, acht de rechtbank daartoe in het licht van het voorgaande onvoldoende.
27. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen van eisers in zoverre gegrond en dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb.
28. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met deze procedures, een en ander
overeenkornstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hiema: Bpb), Voor
de in aanmerking te nemen proceshandelingen in de onderhavige - ingevolge het bepaalde in
artikel 3 van het Bpb - samenhangende zaken worden twee punten toegekend (één punt voor
het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een
waarde van € 437,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
29. Met inachtneming van de aan de gemachtigde van eisers gerichte brieven van de griffier van 26 april 2011 en gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eisers geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eisers te worden vergoed.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van verweerder van 6 januari 2011;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 874,= (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door verweerder aan eisers;
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. van der Pijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011.
w.g. mr. R.P. van der Pijl,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden: 23 juni 2011
Rechtsmiddelen
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.