RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: AWB 09 / 39700
AWB 09 / 39701
AWB 09 / 39702
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres 1], eiseres 1,
mede namens haar dochter [dochter],
[eiser], eiser,
[eiseres 2], eiseres 2,
hierna ook te noemen: eisers,
gemachtigde mr. J.M.C. de Kok,
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
In deze uitspraak worden de rechtsvoorgangers van de minister voor Immigratie en Asiel eveneens aangeduid als verweerder.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 oktober 2009 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) afgewezen.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Aldaar zijn eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.O. Stiphout.
De rechtbank heeft het onderzoek op 31 mei 2010 heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de onderliggende stukken van het door de minister van Buitenlandse Zaken op verzoek van verweerder uitgebrachte individuele ambtsbericht van 9 april 2009 (kenmerk: DVP/AM-U0800911.0071) en aanvullende brief van 24 februari 2010 hierop (kenmerk: DPV/AM-U80815.0063/4240852458) aan de rechtbank en aan de wederpartij te doen toekomen.
Bij schrijven van 7 juni 2010 heeft verweerder van die gelegenheid gebruikgemaakt.
Op 19 november 2010 heeft wederom een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Aldaar zijn eiseres 1 en eiser in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Eiseres 2 heeft zich door deze gemachtigde laten vertegenwoordigen. Als getuige is mevrouw dr. [getuige] verschenen. Verweerder heeft zich door mr. P.M.W. Jans laten vertegenwoordigen. Voorts is de heer R. Civak als tolk verschenen.
De behandeling van de zaken is ter zitting geschorst teneinde eisers – met hulp van de door hen heden en hiervoor genoemde getuige – in de gelegenheid te stellen een verklaring van de directeur van de Lord Byronsschool dan wel een uittreksel van het schoolregister te overleggen, waaruit blijkt dat eiser en eiseres 2 voornoemde school hebben bezocht.
Eisers hebben van deze gelegenheid bij schrijven van 3 december 2010 en bij fax van
7 februari 2011 gebruik gemaakt.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft vervolgens op 4 april 2011 plaatsgevonden. Eisers zijn daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Ticheler. Als tolk is ter zitting verschenen de heer A. Beglarian.
1. Eiseres 1 is geboren op [...] 1971, eiser (zoon van eiseres 1) op [...] 1991, eiseres 2 (dochter van eiseres 1) op [...]1989 en dochter [dochter] op [...] 2003. Zij bezitten allen de Armeense nationaliteit. Eiseres 1 is gehuwd met [echtgenoot], geboren op [...]1959 en eveneens van Armeens nationaliteit. Op 28 maart 2003 heeft eiseres 1 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als omschreven in onderdeel 1.1. ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 1 april 2003 afgewezen. Hiertegen heeft eiseres 1 geen rechtsmiddel ingesteld. Daarmee is het besluit in rechte komen vast te staan.
2. Vervolgens heeft eiseres 1, mede namens [dochter], op 16 juli 2006 wederom een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als omschreven in onderdeel 1.1. ingediend. Eiser en eiseres 2 hebben eveneens op 16 juli 2006 dergelijke aanvragen ingediend.
3. Deze aanvragen zijn bij afzonderlijke besluiten van 9 oktober 2009 afgewezen.
4. Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld.
5. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten van 9 oktober 2009 in rechte stand kunnen houden.
Ten zake van het beroep van eiseres 1
6. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van eiseres 1 van gelijke strekking is als het besluit van 1 april 2003. Bij de desbetreffende besluiten zijn de asielaanvragen van 28 maart 2003 en 16 juli 2006 immers afgewezen. Daarom is in casu het navolgende beoordelingskader van toepassing.
7. Artikel 4:6 van de Awb geeft voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). De bepaling verleent het bestuur de bevoegdheid om, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzend besluit, een nieuwe aanvraag wordt gedaan, waaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, deze aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit.
8. Voormeld algemeen beginsel geldt ook de rechtspraak. Buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, kan eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. Voor de bestuursrechtspraak in vreemdelingenzaken vindt het beginsel nadere invulling in het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb, gelezen in verband met artikel 69 van de Vw 2000. Deze wettelijke bepalingen verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur niet voorziet in discretie, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat. Voor de rechter geldt het beperkte toetsingskader derhalve ook, indien het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet heeft toegepast. De regels inzake de toegang tot de rechter staan niet ter vrije beschikking van partijen, maar zijn van openbare orde. Het door eiseres 1 ingestelde beroep kon dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na het eerdere in rechte onaantastbare besluit van 1 april 2003 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten.
9. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een aanvraag als vorenbedoeld, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd, kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Zoals blijkt uit het rapport inzake nieuwe feiten en omstandigheden heeft eiseres 1 aan de herhaalde aanvraag – kort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Zij vreest dat zij en haar kinderen bij terugkeer naar Armenië door de Armeense autoriteiten zullen worden lastiggevallen en vervolgd vanwege de politieke en/of zakelijke activiteiten van haar echtgenoot. Eiseres 1 heeft in dit verband – uitgebreider dan in het nader gehoor van haar eerste asielprocedure – verklaard dat haar echtgenoot in Jerevan actief was voor de Hajastani Hanrapetutjan Sarzjum (HHSJ), de Armeense Republikeinse Beweging, waarvan de voormalig president Levon Ter Petrosijan lid was. Ook haar echtgenoot was lid en heeft met hooggeplaatste personen in de HHSJ gewerkt. Hij heeft onder meer taken uitgevoerd voor het partijlid Wazgen Sarksian. Voorts was haar echtgenoot betrokken bij het regelen van de begrafenis van de overleden politici Karen Demitrsjan, minister van Defensie, en voornoemde Wazgen Sarksian, die beiden tijdens een aanslag in het Armeense parlement op 27 oktober 1999 werden gedood. Bovendien zat haar echtgenoot in de ploeg die de begraafplaats Era Blur bewaakte. Sinds 1999 kwamen regelmatig politiemensen langs, die op zoek waren naar haar echtgenoot. Voorts is de echtgenoot van eiseres 1 na zijn ontslag in 1995 ook illegaal werkzaam geweest in de benzinehandel.
Eiseres 1 heeft verder aangegeven dat zij in haar eerste asielprocedure niet heeft kunnen en durven verklaren over al haar eerdere wederwaardigheden in Armenië. Zo is zij tot tweemaal toe mishandeld en verkracht door een aantal politiemensen, te weten in september 2002 en in januari 2003. Ten gevolge van de eerste verkrachting is zij zwanger geraakt.
Zij heeft haar echtgenoot hiervan op de hoogte gesteld, waarna de reeds gewelddadige relatie tussen haar en haar echtgenoot, nog verder escaleerde. Nadat in januari 2003 politiemensen eiseres 2 hebben lastiggevallen en eiseres 1 voor de tweede maal is verkracht, heeft haar echtgenoot besloten dat zij Armenië moesten verlaten. Tijdens de vlucht in een vrachtauto heeft haar echtgenoot haar mishandeld en in de buik getrapt. Daarop heeft zij bloedingen gekregen. Eiseres 1 is vervolgens met een door de chauffeur van de vrachtwagen opgeroepen personenauto verder vervoerd en is op 26 maart 2003 in Nederland aangekomen. De echtgenoot is met eiser en eiseres 2 naar Moskou gereisd, alwaar eiser en eiseres 2 tot aan hun vlucht naar Nederland hebben verbleven. Eiser en eiseres 2 zijn, zwaar getraumatiseerd, op 1 oktober 2006 in Nederland aangekomen.
Ter ondersteuning van haar asielrelaas heeft eiseres 1 medische rapporten overgelegd van haar en haar kinderen.
12. De rechtbank overweegt dat conform de bestendige jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 oktober 2001 (JV 2002/68) en 24 september 2003
(JV 2003/501), van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij in de eerste procedure op enigerlei wijze – hoe summier ook – gewag maakt van een trauma, van de achtergrond of oorzaken ervan en van zijn onvermogen daaromtrent nader te verklaren. Indien dit niet is gebeurd, is het trauma, dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het eerdere besluit, niet te beschouwen als een nieuw feit dan wel veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
13. De rechtbank stelt vast dat aan de rapporten van eerste en nader gehoor in de eerste asielprocedure op generlei wijze is te ontlenen dat eiseres 1 gewag heeft gemaakt van haar trauma ingevolge de mishandelingen en verkrachtingen. Dit wordt door eiseres 1 ook niet bestreden. Eiseres 1 heeft in het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden van de tweede asielprocedure evenwel verklaard dat zij uit angst voor haar echtgenoot, van wie zij verwachtte dat hij al snel in Nederland zou arriveren, niet over de mishandelingen en verkrachtingen door politiemensen heeft kunnen en durven vertellen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat deze verklaring wordt onderschreven door B. Drozdek, psyhiater, en M. van Dijk, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, die beiden werkzaam zijn bij de Reinier van Arkelgroep te ’s-Hertogenbosch. Immers, in hun brief van 4 juli 2007 is het volgende vermeld.
“(..)
Aangekomen in Nederland, mede door de precaire medische toestand rondom de bevalling, de shock en verwarring die dat met zich meebracht, heeft cliënte nooit goed haar verhaal kunnen en durven doen (onderstreping rb). (..) Daarnaast (zoals blijkt uit talloze andere gevalsbeschrijvingen) is het vanuit de culturele achtergrond van cliënte bijna onmogelijk/taboe te vertellen over haar trauma’s. Daarnaast is het risico aanwezig dat cliënte weer overspoeld zou raken door herbelevingen, hevige angsten etc. (..)”
14. De rechtbank is het vorenstaande in aanmerking nemende van oordeel dat in het geval van eiseres 1 voorbij dient te worden gegaan aan het uit de hiervoor vermelde bestendige jurisprudentie ontleende beginsel, dat van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij in zijn eerste asielprocedure op enigerlei wijze – hoe summier ook – gewag maakt van een trauma, van de achtergrond of oorzaken ervan en van zijn onvermogen daaromtrent nader te verklaren. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat eiseres 1 vóór het besluit van 1 april 2003 niet heeft kunnen en derhalve niet heeft behoren aan te voeren dat zij is mishandeld en verkracht door politiemensen ten gevolge van de politieke dan wel zakelijke werkzaamheden van haar echtgenoot. De rechtbank verwijst in deze naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de Afdeling van 13 maart 2006 (JV 2006/195), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat, nu uit de medische rapportage niet is gebleken (en anders dan in de onderhavige zaak) dat de vreemdeling niet in staat was om in de eerdere asielprocedure over het trauma te kunnen verklaren, dit in de herhaalde procedure ingebrachte trauma niet kon worden aangemerkt als een nieuw feit dan wel veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
15. Nu hetgeen eiseres 1 heeft aangevoerd niet op voorhand uitsluit dat dit aan het eerdere besluit kan afdoen, overweegt de rechtbank voorts als volgt.
16. In de onderhavige procedure(s) is in opdracht van verweerder door de minister van Buitenlandse Zaken op 9 april 2009 een individueel ambtsbericht opgesteld. Conform bestendige jurisprudentie dient een individueel ambtsbericht van een ander bestuursorgaan dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, te worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk deskundigenadvies dient dan wel op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan de feitelijke informatie in het bericht is ontleend. Als aan die eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die feitelijke informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie. Verweerder dient in het kader van de voorbereiding van een besluit, voor zover mogelijk, bovendien te onderzoeken of een ambtsbericht aan die eisen voldoet. Daartoe dient hij te onderzoeken op welke wijze het ambtsbericht tot stand is gekomen en zich ervan te vergewissen of de feitenvergaring voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de concrete feiten die aan de informatie in het ambtsbericht ten grondslag liggen de daarop gebaseerde feitenvaststelling en conclusies kunnen dragen. Pas wanneer verweerder aan deze vergewisplicht heeft voldaan, mag verweerder de informatie bij zijn besluitvorming betrekken.
17. Verweerder heeft bij brieven van 9 april 2009 en 27 augustus 2009 geconcludeerd dat het individuele ambtsbericht van 9 april 2009 respectievelijk de aanvullende brief van 27 augustus 2009 qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk inzichtelijk zijn.
18. In het verlengde van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat zij in verband met haar beoordeling van de asielaanvraag van eiseres 1 in het kader van artikel 4:6 van de Awb eveneens dient uit te gaan van de juistheid van de feitelijke informatie van het individuele ambtsbericht, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie.
19. Uit voornoemd individueel ambtsbericht van 9 april 2009 blijkt dat eisers niet bekend zijn op het adres [...]straat 19 (of 27 dan wel 29) te [plaats] en daar ook nimmer hebben gewoond. Het huis met nummer 19 is wel een vrijstaand huis, zoals eisers hebben verklaard. Tevens blijkt uit dit ambtsbericht dat eiser en eiseres 2 niet de [...] school hebben bezocht en dat een persoon met de naam [echtgenoot] bij buurtbewoners niet bekend is. Over het lidmaatschap van de HHSJ van de echtgenoot van eiseres 1 is blijkens het individueel ambtsbericht geen informatie bekend. Wel is vastgesteld dat de echtgenoot van eiseres 1 in elk geval geen actief lid was van deze politieke organisatie en dat hij evenmin taken heeft verricht voor Wazgen Sarkisian. Verder blijkt uit dit ambtsbericht dat de echtgenoot van eiseres 1 niet voorkomt op de lijst van personen die in Armenië vanwege het plegen van een strafbaar feit worden gezocht .
20. Eisers hebben bij de zienswijze van 4 oktober 2009 een tweetal verklaringen overgelegd. De eerste verklaring is van buurtbewoners van eisers en dateert van 9 september 2009. Daarin bevestigen deze buurtbewoners dat eiseres 1 met haar gezin van 1989 tot 2003 in een huurwoning op de [...]straat nummer 19 te [plaats] heeft gewoond en dat zij sinds 2003 tot de dag van vandaag niets van hun verblijfplaats hebben vernomen en dat niemand naar eisers heeft gevraagd. De tweede verklaring dateert van 8 september 2009 en is afkomstig van [naam],voorzitter van de wijkraad van [plaats]. De voorzitter verklaart eveneens dat eiseres 1 met haar gezin van 1989 tot 2003 in een huurwoning op de Merkurovostraat nummer 19 te Goumri heeft gewoond. Bovendien verklaart hij dat de kinderen op de [...]nummer 20 school te [plaats] hebben gestudeerd. Voorts hebben eiser en eiseres 2 in de zienswijze de namen van een aantal leerkrachten genoemd. Verder hebben eisers nog enige aanvullende informatie verstrekt van hun woonomgeving.
21. De rechtbank is – anders dan verweerder – van oordeel dat de schriftelijke (getuigen)verklaring van de buurtbewoners en die van de voorzitter van de wijkraad concrete aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid dan wel volledigheid van het individuele ambtsbericht. De verklaringen zijn aan te merken als afkomstig uit een objectief verifieerbare bron. Immers, de buurtbewoners zijn met naam en toenaam bekend. Ook hun adres wordt in de verklaring vermeld. De voorzitter van de wijkraad is eveneens met naam en toenaam bekend. Bovendien is aan de verklaring van de voorzitter van de wijkraad de exacte omschrijving van de wijk, waarin hij bevoegd is, te ontlenen. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van eiseres op welke wijze zij in het bezit van de verklaringen is gekomen. In dit verband acht de rechtbank tevens van belang dat de verklaring dat het huis met nummer 19 een vrijstaand huis is, in het individueel ambtsbericht is bevestigd.
Gelet op het vorenstaande en nu de verklaringen evident van twee verschillende bronnen afkomstig zijn – dit in tegenstelling tot de voor verweerder uit het individueel ambtsbericht bekende informatie –, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, mede ter voldoening aan zijn vergewisplicht, had dienen te onderzoeken of de informatie in het individueel ambtsbericht op dit onderdeel juist is, teneinde uit te sluiten dat de door eiseres overgelegde verklaringen geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van het individueel ambtsbericht bevatten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een dergelijk onderzoek door verweerder zelf dan wel in zijn opdracht door de minister van Buitenlandse Zaken eenvoudig uit te voeren zou zijn geweest, juist omdat de buurtbewoners en de voorzitter van de wijkraad met naam en toenaam bekend zijn.
In het verlengde van het vorenstaande acht de rechtbank bovendien van belang dat eisers in beroep nogmaals een verklaring van een drietal buurtbewoners (van wie één reeds eerder een verklaring had ondertekend) overgelegd met daarbij verklaringen van registratie, waaraan hun namen, adressen en zelfs paspoortnummers zijn te ontlenen.
22. Om uit te sluiten dat het antwoord op de vraag of eisers in een huurwoning op de [...]straat nummer 19 hebben gewoond, berust op informatie uit verschillende bron, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en verweerder te verzoeken de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht van 9 april 2009 van de minister van Buitenlandse Zaken te overleggen. Deze stukken brachten evenwel onvoldoende uitsluitsel, zodat de rechtbank de minister van Buitenlandse Zaken per brief van 22 juni 2010 heeft verzocht haar de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het meergenoemde individueel ambtsbericht te doen toekomen. Daarbij heeft de minister kenbaar gemaakt dat om gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, kennisneming van de onderliggende stukken beperkt dient te blijven tot de rechtbank.
23. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 juli 2010 de beperking van de kennisneming van de onderliggende stukken tot de rechtbank gerechtvaardigd geacht.
24. Verweerder en eisers hebben bij faxen van 19 juli 2010 respectievelijk 13 augustus 2010 schriftelijk verklaard toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te verlenen aan de rechtbank om mede op grondslag van de voornoemde stukken uitspraak te doen.
25. De rechtbank blijft – na inzage van de desbetreffende onderliggende stukken – bij haar oordeel dat eiseres door middel van het overleggen van de voornoemde verklaringen van de buurtbewoners en van de voorzitter van de wijkraad concrete aanknopingspunten heeft geleverd voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het individueel ambtsbericht. Uit de onderliggende stukken blijkt weliswaar dat de informatie van verweerder over het woonadres van eisers ook is gebaseerd op verklaringen van buurtbewoners, maar dan wel zonder dat deze buurtbewoners met naam en toenaam bekend zijn, laat staan dat van hen registratiegegevens zijn opgevraagd, waaraan hun adressen en zelfs paspoortnummers kunnen worden ontleend, dit in tegenstelling tot de in beroep door eisers overgelegde verklaring van een drietal buurtbewoners. Uit die onderliggende stukken blijkt bovendien evident, dat het antwoord op de vraag of eisers in een huurwoning op de Merkurovostraat nummer 19 hebben gewoond, niet berust op informatie uit verschillende bron. De rechtbank blijft dan ook eveneens bij haar oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek heeft mogen uitgaan van de juistheid en volledigheid van het individuele ambtsbericht op dit onderdeel.
26. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres eveneens concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd, die leiden tot twijfel aan de juistheid dan wel volledigheid van het meergenoemde individuele ambtsbericht ter zake van de bevindingen aangaande de school die eiser en eiseres 2 al dan niet zouden hebben bezocht. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de hiervoor genoemde verklaring van de voorzitter van de wijkraad blijkt dat eiser en eiseres 2 de Lord Bryonschool in Gyumri hebben bezocht. Daarnaast heeft eiseres in beroep een tweetal verklaringen van 26 november 2010 van de schoolrector van de [...]school (ook genoemd school nummer 20) overgelegd, waarin deze bevestigt dat beiden tot 2002 zijn school hebben bezocht. Na tussenkomst van de door eiseres opgeroepen getuige, mevrouw dr. Anahit Aghajanyan, directeur van het JDC Revalidatiecentrum in Gyumri, heeft eiseres nogmaals twee verklaringen (de dato 1 februari 2011) van gelijke strekking van deze schoolrector overgelegd met daarbij twee formulieren, een met betrekking tot eiser en een met betrekking tot eiseres 2, waaruit blijkt welke punten zij (en hun klasgenoten) hebben gekregen voor wiskunde respectievelijk Armeens. Hierbij hecht de rechtbank tevens waarde aan de getuigenverklaring van mevrouw dr.[getuige] ter zitting van 19 november 2010, waarbij zij onder meer heeft verklaard dat zij zowel eisers als de schoolrector persoonlijk kent. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat verweerder aan het individueel ambtsbericht – gelet op het feit dat hij betreffende de onderliggende stukken enkel een beperkt inzagerecht heeft gehad – niet heeft kunnen ontlenen hoe de minister van Buitenlandse Zaken tot de conclusie is gekomen dat eiser en eiseres 2 de [...] school niet hebben bezocht. Derhalve had het in de rede gelegen, dat verweerder – mede in het kader van zijn vergewisplicht – alsnog een aanvullend onderzoek had geëntameerd via de minister van Buitenlandse Zaken dan wel zelf te onderzoeken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de mogelijkheid deze schoolrector via het op de verklaringen van 26 november 2010 staande telefoonnummer te benaderen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres ook ten aanzien van dit onderdeel van het individuele ambtsbericht verklaringen uit twee verschillende bronnen heeft overgelegd, terwijl de conclusie in het individueel ambtsbericht dienaangaande – voor zover de rechtbank kan nagaan – enkel op informatie uit één bron berust. De omstandigheid dat de rechtbank de onderliggende stukken in deze wel heeft kunnen inzien, leidt haar niet tot een ander oordeel. Zonder in detail te kunnen treden, overweegt de rechtbank nog dat juist de informatie, waarop de conclusie in het individueel ambtsbericht berust en afgezet tegen de verklaringen van de schoolrector in samenhang met de verklaring van de voorzitter van de wijkraad, haar in haar oordeel sterkt.
27. De omstandigheid dat een individueel ambtsbericht op een bepaald punt niet juist is, brengt – gelet op de bestendige jurisprudentie van de Afdeling [bijvoorbeeld in de uitspraken van 23 december 2003 (JV 2004/78), 23 augustus 2004 (JV 2004/383) en 29 november 2004 (JV 2005/48)] – niet mee dat aan de inhoud van het individueel ambtsbericht in het geheel geen betekenis toekomt. In het onderhavige geval ziet de rechtbank evenwel reden om aan de inhoud van het individueel ambtsbericht in het geheel geen betekenis te doen toekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Alle informatie is door één bron, te weten de vertrouwenspersoon, ingewonnen, terwijl diens identiteit noch hoedanigheid bekend is. De omstandigheid dat deze min of meer anonieme bron enkel en alleen informatie heeft vergaard en weergegeven, doet hieraan niet af. Immers, zonder nader onderzoek is niet uit te sluiten dat deze bron niet zo goed is ingevoerd als in het individueel ambtsbericht is vermeld, gelet op de omstandigheid dat de door hem vergaarde en weergegeven informatie reeds op enige niet zo bezwaarlijk te onderzoeken onderdelen afwijkt van de door eiseres verstrekte verklaringen die afkomstig zijn uit twee verschillende, althans van elkaar onafhankelijke bronnen. Om die reden is het dan ook evenmin uit te sluiten dat de door die bron vergaarde en weergegeven informatie omtrent het lidmaatschap van de HHSJ en diens activiteiten bij die partij niet juist is.
28. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het individueel ambtsbericht van 9 april 2009 niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het onderhavige besluit.
29. Met betrekking tot het tegenwerpen van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat verweerder gelet op het door eiseres overgelegd psychologisch rapport niet enkel heeft kunnen verwijzen naar de inhoud dienaangaande in zijn eerdere besluit van 1 april 2003. Het had op de weg van verweerder gelegen de door eiseres toentertijd afgelegde verklaringen ter zake van het niet overleggen van documenten in de context te bezien van haar toenmalige psychische gesteldheid, die nu eerst bekend is geworden en niet eerder door eiser bekend kon worden gemaakt, zoals door haar behandelaars, zoals hiervoor reeds is vermeld, wordt onderschreven.
De rechtbank overweegt voorts nog – daarbij in het midden latend of al sprake is van tegenstrijdige verklaringen in het asielrelaas van eiseres – dat verweerder ook de verklaringen van eiseres in de context van haar psychische gesteldheid, zoals die zich manifesteerde in het gehoor inzake nieuwe feiten. Immers, uit het rapport van dit gehoor blijkt eenduidig dat eiseres ook toen nog steeds zeer veel moeite had over haar wederwaardigheden te verklaren. Niet alleen heeft eiseres dit aangegeven, maar dit blijkt ook uit de omstandigheid dat haar behandelaar grotendeels aanwezig bij het gehoor is geweest.
30. Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres 1 voor gegrond dient te worden gehouden.
Ter zake van de beroepen van eiser en eiseres 2
31. Eiser en eiseres 2 hebben aan hun aanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Armenië problemen hebben ondervonden vanwege de politieke activiteiten van hun vader. Zo werden zij op school en daarbuiten bij voortduring gepest en getreiterd en mochten andere kinderen niet met hen spelen. Voorts hadden zij ook binnen het gezin te lijden onder de slechte en gewelddadige relatie van hun ouders. Bovendien werden zij door hun vader mishandeld. Eiseres 2 heeft verder nog aangevoerd dat zij bij de tweede inval van politieagenten aanwezig is geweest. Zij is daarbij uitgescholden en haar lichaam is door een van de politieagenten betast. Zij is toen kort buiten bewustzijn geraakt. Weer bij bewustzijn heeft eiseres 2 gehoord hoe een van de politieagenten haar heeft gedreigd dat haar bij een volgende keer hetzelfde zou overkomen als haar moeder deze keer. Gedurende hun verblijf bij hun vader in Moskou, zijn eiser en eiseres 2 ook mishandeld door hun vader. Daarnaast mochten zij van hem niet naar school en dienden zij altijd te helpen bij het maken van pizza’s die hun vader samen met een vriend van hem vervolgens verkochten. Ook nadat eiseres 2 van een zelfmoordpoging herstellende was, moest zij meewerken. Eiser en eiseres 2 mochten de woning alleen verlaten om alcohol voor hun vader en diens vriend te bezorgen. Daartoe gingen zij naar cafés, alwaar eiseres 2 seksueel werd lastiggevallen.
Als er bekenden over de vloer kwamen, werden eiser en eiseres 2 gedwongen erbij te komen zitten en alcohol en drugs te gebruiken. Sigaretten werden op hun kleren en in willekeurige lichaamsdelen gedrukt. Nadat hun vader was verdwenen, wilde de vriend niet dat zij nog langer bij hem verbleven. Er is met een oude vriend van vader contact opgenomen, die op zijn beurt eiseres 1 heeft kunnen informeren. Met de hulp van een organisatie uit Nederland, die eiseres 1 ter zijde stond, zijn eiser en eiseres 2 naar Nederland gevlucht en hier op 1 oktober 2006 gearriveerd.
32. Bij afzonderlijke besluiten van 9 oktober 2009 heeft verweerder de asielaanvragen van eiser en eiseres 2 op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f , van de Vw 2000 afgewezen.
33. Op grond van het door eiser en eiseres 2 in beroep als ook ter zitting aangevoerde concludeert de rechtbank dat het beroep zich richt tegen verweerders standpunt dat aan eiser en eiseres 2 artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000 kan worden tegengeworpen, dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist en derhalve voor ongeloofwaardig wordt gehouden en zij zodoende niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op – kort gezegd – de gronden als bedoeld onder a, b, en c van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
34. In de onderhavige beroepen staat ter beoordeling of voornoemde besluiten van 9 oktober 2009 de rechterlijke toets kunnen doorstaan. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
35. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vw 2000
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; (..).”
36. Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(..)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb.1967, 76);
l. Verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn; (..)”.
37. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
38. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
39. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt bij
het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet
beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding,
tenzij hij zich onverwijld heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of
het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
40. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet op goede gronden op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser en eiseres 2 het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 van toepassing is. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit de overgelegde medische rapporten betreffende eiser en eiseres 2 evident blijkt dat zij ten gevolge van hun ernstige trauma’s niet in staat zijn geweest zich zonder de hulp dan wel toestemming van eiseres 1 onverwijld te melden. Hun verklaring dat eiseres 1 niet wilde dat zij zich meldden, acht de rechtbank – anders dan verweerder – dan ook een verschoonbare verklaring voor het niet onverwijld melden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
41. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Het ter zake gevoerde beleid is neergelegd in onderdeel C4/3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000).
42. Zoals blijkt uit onderdeel C4/3.6.2 van de Vc 2000 is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderbouwing van de volgende elementen van belang: de identiteit, de nationaliteit, de reisroute en het asielrelaas van de vreemdeling. Wanneer is vastgesteld dat ten aanzien van één of meer van de vier elementen documenten ontbreken, wordt onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.
43. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet op goede gronden op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser en eiseres 2 het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing is. Daartoe acht de rechtbank van belang, dat verweerder in redelijkheid niet het standpunt heeft kunnen innemen dat het aan eiser en eiseres 2 is toe te rekenen dat zij niet de door hun bij hun vlucht gebruikte paspoorten dan wel een ander indicatief bewijs hebben overgelegd. Verweerder heeft hen niet hun eigen verantwoordelijkheid in deze kunnen tegenwerpen, nu – zoals hiervoor reeds is overwogen – evident is dat eiser en eiseres 2 ernstig waren (en zijn) getraumatiseerd. Mutatis mutandis kent dit ook gelding voor verweerders overweging dat eiser en eiseres 2 hun reis niet door middel van consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen aannemelijk hebben gemaakt.
44. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet ervan heeft mogen uitgaan dat de oprechtheid van de asielrelazen van eiser en eiseres 2 op voorhand is aangetast en er afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid ervan. Voorts is de rechtbank van het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft mogen concluderen dat de asielrelazen van eiser en eiseres 2 als ongeloofwaardig zijn aan te merken voor zover zij betrekking hebben op de door hen gestelde problemen ten gevolge van de politieke activiteiten van hun vader. De rechtbank verwijst in deze naar haar overwegingen hiervoor ten aanzien van eiseres 1 omtrent de juistheid en volledigheid van het door verweerder uitgebrachte individuele ambtsbericht. Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat verweerder in zoverre niet op juiste gronden heeft geconcludeerd dat eiser en eiseres 2 niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op – kort gezegd – de a-, b- of c.grond van artikel 29 van de Vw 2000.
45. Reeds gelet op het vorenstaande dienen de beroepen van eiser en eiseres 2 voor gegrond te worden gehouden en dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb. Aan een beoordeling van hetgeen eiser en eiseres 2 verder nog naar voren hebben gebracht, komt de rechtbank dan ook niet toe.
Ter zake van alle beroepen
46. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met deze procedures, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen in de onderhavige – ingevolge het bepaalde in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht – samenhangende zaken worden drie punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, een 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 19 november 2010 en een 0.5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 4 april 2011) met een waarde van € 437,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
47. Aangezien tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eisers geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eisers te worden vergoed.
48. Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van verweerder van 9 oktober 2009;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedures, aan de zijde van eisers begroot op € 1311,= (wegens de kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan eisers.
Aldus gedaan door mr. A.W.P. Letschert in tegenwoordigheid van mr. S.A.H.M. Sneevliet als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2011.
w.g. mr. S.A.H.M. Sneevliet,
griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 17 juni 2011
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.