ECLI:NL:RBSGR:2011:BR1198

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/20533
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige controle en inbewaringstelling van vreemdeling in strijd met Schengengrenscode

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Eiser had op 20 juni 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar trok deze aanvraag op 24 juni 2011 in. Op dezelfde dag werd eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelde beroep in tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank oordeelde dat de controle die had geleid tot de inbewaringstelling in strijd was met artikel 21 van de Schengengrenscode. De rechtbank concludeerde dat de invoering van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet voldeed aan de waarborgen die door het Hof van Justitie van de Europese Unie waren geformuleerd. De rechtbank stelde vast dat de controle dezelfde effecten had als een grenscontrole, wat in strijd was met de geldende wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, hevelde de maatregel tot vrijheidsbeneming op en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.355,= voor de onrechtmatige inbewaringstelling. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,=. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 20533
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[appellant], eiser
(gemachtigde: mr. A.J.D.D. Burhenne),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in
artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M. Ticheler. Als tolk was aanwezig H. Malwand-Baraki.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 10 september 1982 en van Afghaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft op 20 juni 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op
24 juni 2011 heeft eiser de door hem ingediende asielaanvraag ingetrokken.
3. Eiser heeft - kort weergegeven – aangevoerd dat het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 20 juni 2011 onvoldoende inzichtelijk maakt of aan de voorwaarden van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000
(Vb 2000). In het proces-verbaal blijkt niet of er door een andere brigade op hetzelfde traject is gecontroleerd. Daarnaast voldoet de controle niet aan de voorwaarden zoals deze in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2010 (LJN: BN0083), zijn gesteld en is er nog steeds sprake van een op een grenscontrole gelijkende controle.
Eiser heeft in dit verband verwezen naar het advies van 21 maart 2011 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. De maatregel van bewaring is dan ook van meet af aan onrechtmatig. Tevens heeft eiser de toepasselijkheid van de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van de grond dat eiser niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000, bestreden.
4. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat door verweerder inzicht is verschaft over de frequentie en intensiteit van de controle. Door de normering van artikel 4.17a van het Vb 2000 in afstand en het aantal controle-uren per dag en maand, wordt gewaarborgd dat de huidige controle niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. De gemachtigde van verweerder heeft in dit kader verwezen naar de Nota van Toelichting van 9 juni 2011. Hieruit komt naar voren dat het primaire doel van de controle, anders dan bij de oude MTV-controle, het toezicht houden en bestrijden van illegaal verblijf is. Derhalve kan niet worden gezegd dat er sprake is van een grenscontrole of een daarop lijkende controle.
5. Daargelaten of is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 4.17a van het Vb 2000 zijn gesteld, ziet de rechtbank zich, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2010 (LJN: BN0083), allereerst voor de vraag gesteld of de controle ex artikel 4.17a van het Vb 2000 zich laat verenigen met artikel 21 van de Schengengrenscode en er dus geen sprake is van een controle die hetzelfde effect heeft als een grenscontrole.
6. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
7. Op 1 juni 2011 is artikel 4.17a van het Vb 2000 in werking getreden. Dit artikel luidt, voor zover relevant als volgt:
“ 1. De bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wet, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, wordt uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen:
a. (…)
b. (…)
c. op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
2. (…)
3. (…)
4. (…)
5. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.”
8. Uit artikel 2, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode volgt dat onder grenscontroles controles worden verstaan, die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten. Ingevolge artikel 20 van de Schengengrenscode kunnen de binnengrenzen op iedere plaats worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden gecontroleerd. Ingevolge artikel 21 onder a van de Schengengrenscode doet de afschaffing van het toezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voor zover de uitoefening van de bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles. Controles bij de grens zijn toegestaan, voor zover deze controles niet grenstoezicht tot doel hebben.
9. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft zich in de eerder genoemde uitspraak van 22 juni 2010 uitgelaten over de toelaatbaarheid van grenscontroles. In rechtsoverweging 75 heeft het Hof het volgende overwogen:
“In die omstandigheden moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij aan de politieautoriteiten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt verleend om uitsluitend binnen een 20 kilometer diep gebied langs de landsgrens van die staat met de staten die partij zijn bij de OUSA, de identiteit van eenieder te controleren, ongeacht het gedrag van de betrokkene en los van specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, teneinde de naleving van de verplichtingen ter zake van het houden, het dragen en het tonen van de bij wet voorziene titels en documenten te verifiëren, zonder dat die regeling in het noodzakelijke kader voor die bevoegdheid voorziet om te waarborgen dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles.”
10. De rechtbank is, zoals zij ook heeft geoordeeld in haar de uitspraken van
5 juli 2011 (AWB nrs. 11/20360, 11/19820 en 11/19898, nog te publiceren), van oordeel dat met de invoering van artikel 4.17a van het Vb 2000 niet is voldaan aan de waarborgen die door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het bovengenoemde arrest zijn geformuleerd. Immers, artikel 4.17a van het Vb 2000 houdt geen rekening met het gedrag van betrokkene en met specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, terwijl deze factoren wel van belang zijn alvorens de controle toelaatbaar is. Niet valt in te zien in welk opzicht de normering van artikel 4.17a van het
Vb 2000 ertoe bijdraagt dat de thans uitgevoerde controle niet het effect heeft van een grenscontrole. Ook de stelling van de gemachtigde van verweerder dat het doel van de huidige controle het toezicht houden en bestrijden van illegaal verblijf is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het enkele feit dat het doel van de controle conform artikel 4.17a van het Vb 2000 verschilt van dat van een grenscontrole, betekent niet dat deze controle niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben temeer nu deze, zoals in het onderhavige geval, ook aan de grens zou hebben plaatsgevonden. Overigens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat het doel van de controles het tegengaan van illegale grensoverschrijding is. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de controle hetzelfde effect heeft als een grenscontrole en derhalve in strijd is met artikel 21 (gelezen in samenhang met artikel 20) van de Schengengrenscode.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de controle op grond van artikel 4.17a van het Vb 2000 en de daaropvolgende staandehouding onrechtmatig is.
12. Nu sprake is van schending van artikel 21 van de Schengengrenscode, zijnde een wettelijk voorschrift, is voor een belangenafweging geen plaats.
13. Aangezien de inbewaringstelling blijkens het voorgaande van meet af aan onrechtmatig is, ziet de rechtbank geen grond nog in te gaan op hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd. De rechtbank acht verder termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
14. Eiser komt over de periode van 20 juni 2011 tot 6 juli 2011 (16 dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,= voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 3 x € 105,= en 13 x € 80,= is € 1.355,=.
15. De rechtbank ziet geen reden om de schadevergoeding te matigen.
16. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt € 437,=;
wegingsfactor 1.
17. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsbeneming ex artikel 59 van de Vw 2000 met ingang van 6 juli 2011;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 1.355,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op
€ 874,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van
S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.
w.g. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 1355,= (ZEGGE: DERTIENHONDERDENVIJFENVIJFTIG EURO)
Aldus gedaan door mr. C.M. Nollen op 6 juli 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 juli 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.