Parketnummer 09/753206-11
Datum uitspraak: 11 juli 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte X],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 juni 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Baas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H. Kamphuis, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 november 2010 te Leiden tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een of meer sieraden en/of horloges en/of een
horlogestandaard en/of een of meer tableaus met prijskaartjes, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier [juwelier] VOF, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [mede-eigenaresse] en/of [mede-eigenaar]
en/of [klant A] en/of [klant B], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het het (dreigend)
tonen van een of meer vuurwapens, althans op vuurwapens gelijkende voorwerpen
aan die [mede-eigenaresse] en/of [mede-eigenaar] en/of die [klant A] en/of die
[klant B] en/of het plaatsen van een vuurwapen of daarop gelijkend
voorwerp tegen het hoofd van die [klant A] en/of het roepen tegen voornoemde
personen van "overval, overval" en/of het (dwingend) zeggen tegen die
[klant B] van "Liggen, liggen".
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 november 2010 te Leiden samen met anderen een overval op een juwelierswinkel heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte samen met anderen de overval heeft gepleegd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman zegt dat er zo verschillend over de helmen is verklaard dat het maar de vraag is of deze bij de overval zijn gebruikt en, zo ja, of het wel verdachte was die de helm droeg en niet een ander. Ook zet de raadsman vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de afwezigheidslijst van de school van verdachte.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten omstandigheden.
I. De overval
Op 2 november 2010 omstreeks 10:15 uur zijn in de juwelierszaak van Juwelier [juwelier] aan de [adres] te Leiden de mede-eigenaresse [mede-eigenaresse] en een medewerkster in de winkel aanwezig.2 Mede-eigenaar [mede-eigenaar] is aan het werk in de werkplaats welke op de eerste verdieping is gelegen. In de winkel zijn twee klanten, de heer [klant A] en mevrouw [klant B]. Op genoemd tijdstip komen met een harde bonk twee mannen binnen. Zij dragen helmen.3 Er wordt geroepen: "Overval. Overval." [mede-eigenaresse] die zich achter in de winkel bevindt duwt haar medewerkster de trap op naar boven en gaat er zelf achter aan. Zij waarschuwt haar vader [mede-eigenaar] dat er een overval plaatsvindt.4 In de winkel zegt één van daders tegen [klant B]: "Ga liggen. Ga liggen." Deze dader spreekt algemeen beschaafd Nederlands. Daarbij richt hij een vuurwapen op [klant B].5 Het vuurwapen is zwart van kleur en deze man draagt zwarte handschoenen. [klant B] gaat op de grond voor [klant A] zitten die op een bankje in de winkel zit.6 De tweede dader heeft een vuurwapen in zijn hand en plaatst dat wapen tegen het hoofd van [klant A]. Deze dader slaat vervolgens met een tas tegen een vitrine. Daarbij valt een vuisthamer op de grond. De vitrine wordt kapot geslagen en het glas vliegt door de winkel.7 Dader twee opent zijn tas en graait sieraden uit de kapotgeslagen vitrine. De sieraden doet hij in de tas. De andere dader zegt dat ze weg moeten. Deze dader spreekt gebrekkig Nederlands. Daarop verlaten de daders de winkel.8
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat op 2 november 2010 te Leiden een diefstal met geweld is gepleegd door twee daders, waarbij de daders helmen droegen, vuurwapens voorhanden hadden en deze gebruikten om de aanwezige medewerkers en klanten te bedreigen.
II De aftocht van de daders
[mede-eigenaar] hoort zijn dochter [mede-eigenaresse] roepen dat er een overval is. Vanaf de eerste etage is hij meteen via de gang naar buiten gegaan. Buiten ziet hij aan de overkant van de steeg een motor staan met draaiende motor. Hij zoekt de contactsleutel, maar kan deze niet vinden. Daarop trapt hij de motor om. De motor slaat af. Vervolgens komt een van de daders uit de winkel rennen. Deze dader draagt een integraalhelm. Deze dader heeft een pistool in zijn hand en in de andere hand een tas, zwart van kleur. Deze dader maakt een trappende beweging naar [mede-eigenaar]. Vlak daarop komt een tweede dader uit de winkel. Deze dader heeft eveneens een pistool in zijn hand. De tweede dader loopt langs [mede-eigenaar] en springt meteen achterop. Omdat de motor niet aanslaat duwt de tweede dader de motor die dan aanslaat en springt opnieuw achterop. Daarop rijden de daders weg in de richting van het bruggetje van de [straat].9
[mede-eigenaresse] rent achter de daders aan en ziet dat zij links de Koppehinksteeg inrijden. Daarna rechtdoor over de Kaasmarkt. Vervolgens ziet zij de motorfiets dwars door het verkeer rechtsaf de Hooigracht oprijden. Halverwege de Kaasmarkt stopt zij haar achtervolging en rent zij terug. In de Hooglandsekerksteeg ziet zij een deel van de buit. Teruggekomen in de zaak ziet zij op de grond voor de etalagekast/vitrine een hamer liggen.10
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de twee daders met vuurwapens in de hand de winkel hebben verlaten en op de vlucht zijn geslagen.
III Bevindingen na de aftocht van de daders
Getuige [getuige C] neemt een deel van het kenteken van de motor waar, te weten de letters [deel kenteken 1].11 Getuige [getuige D] staat bij een bushalte ter hoogte van de Langestraat te Leiden en ziet dat twee personen op een motor aan komen rijden. De motor stopt ter hoogte van het Lakenplein en wordt geparkeerd op de rijbaan De twee personen stappen af en rennen weg in de richting van het Lakenplein te Leiden. Eén van de personen heeft een grote boodschappentas vast, een zogenaamde shopper.12 Getuige [getuige E] ziet vanuit de deuropening van zijn woning bij het Lakenplein plotseling twee mannen in de poort sprinten. Zij komen uit de richting van de Inslagstraat en lopen in de richting van de huizen die grenzen aan de Oosterkerkstraat. Hij ziet dat één van de mannen een grote stevige witte boodschappentas draagt. De mannen lopen in de richting van de Oosterkerkstraat. De mannen raken uit het zicht. Direct hierop hoort hij twee autoportieren dichtslaan en ziet hij een klein model vrachtauto met hoge snelheid wegrijden. Op de rechterzijde van het laadgedeelte van de vrachtauto staat "[naam BV]".13 Uit een internetbevraging is gebleken dat onder de naam [naam BV] B.V. een bedrijf is gevestigd in [vestigingsplaats]. Op naam van dit bedrijf staan vier kentekens van auto's, waaronder [kenteken 2].14 In de Langestraat wordt de motor aangetroffen met kenteken [kenteken motor]. Deze motor blijkt van diefstal afkomstig te zijn.15
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de twee daders zijn overgestapt van de vluchtmotor in een gereedstaande auto waarin een mogelijke derde dader op de daders wachtte. Voorts dat de daders met een boodschappentas in de auto zijn gestapt en dat deze auto eigendom is van het bedrijf [naam BV] B.V., gevestigd te [P].
IV De aanhouding van verdachte [Y]
In het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [Y] is gerelateerd dat de verbalisanten op de [weg 1] te [P] komende uit de richting van de N207 een rij voertuigen de verbalisanten tegemoet zien komen rijden, waaronder een witte klein model vrachtauto. Op het moment dat zij deze witte vrachtauto passeerden zagen zij dat het een Mercedes betrof met op de laadruimte: [naam BV]". De rijrichting was in de richting van de [weg 2] te [P]. Het kenteken van het voertuig betrof [kenteken 2 ]. Gekomen op de kruising van de [weg 2] en de [weg 3] te [P] zagen zij dat de verdachte rechtsaf sloeg de [weg 3] in. Kort hierna zet een in tegengestelde richting rijdende politieagent zijn opvallende dienstvoertuig schuin op de weg waarna de auto met genoemd kenteken wel moest stoppen. Hierop is verdachte [Y] op 2 november 2010 om 11:15 uur als bestuurder van die auto aangehouden.16 De auto is forensisch technisch onderzocht. Daarbij zijn handschoenen aangetroffen op het dashboardkastje en handschoenen op de vloer van de cabine, alsmede een grote tas (big-shopper) met daarin twee helmen (integraalhelm en een jethelm) en meerdere sieraadstandaards. De in de tas aangetroffen sieraadstandaards zijn beschreven als een rechthoekig tableau, een horlogestandaard en vier sieraadstandaardjes.17 Aangeefster [mede-eigenaresse] heeft alle genoemde sieraadstandaards herkend als haar eigendom.18
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte goederen bij zich had die van diefstal uit de juwelierszaak afkomstig zijn, alsmede goederen waarvan het vermoeden gerechtvaardigd is dat deze bij de overval zijn gebruikt, te weten twee helmen en twee paar motorhandschoenen.
V Historische telefoongegevens
In de bestelauto werden twee telefoons aangetroffen. Een telefoon van het merk Nokia ([telefoonnummer 1]) en een van het merk Samsung ([telefoonnummer 2]).19 Verdachte [Y] had deze telefoons in de auto voorhanden. Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoons zijn gebruikt in combinatie met de in onderstaande tabel vermelde telefoonnummers. Onderstaande telefoontjes werden op 2 november 2010 gepleegd. Bij het telefoonnummer [telefoonnummer 3] komt in de telefoon die in de auto is aangetroffen met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] de naam [voornaam verdachte X] naar voren.20
Verder is uit onderzoek gebleken dat [verdachte] op 2 november 2010 om 11:27 uur naar [BV] heeft gebeld met nummer [telefoonnummer 3].21 Hij belde met getuige [getuige F] die heeft verklaard dat [verdachte] daarvoor nooit naar de zaak belde, maar dat hij nu vroeg naar [verdachte Y].22 De telefoon met nummer [telefoonnummer 3] bevond zich op 2 november 2010 vanaf 10:04 uur tot 10:16 uur in Leiden.23
Tussenconclusie
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op 2 november 2010 op school was in Amsterdam. Hij heeft ontkend te hebben gebeld met getuige [getuige F]. Uit onderzoek is evenwel gebleken dat verdachte [verdachte] op de ochtend van 2 november 2010 niet op school is geweest.24 De rechtbank concludeert dat [verdachte Y] en [verdachte] in de ochtend van 2 november 2010 vlak voor en vlak na de overval in Leiden zijn geweest en dat zij zich in de nabijheid van Juwelier [juwelier] hebben bevonden. Die conclusie volgt uit het feit dat vast staat dat één van de telefoons die om 11:15 uur bij [verdachte Y] zijn aangetroffen een uur eerder zendmasten in de nabijheid van Juwelier [juwelier] heeft aangestraald. De telefoon die [verdachte] om 11:27 uur heeft gebruikt om naar getuige [getuige F] te bellen was vanaf 10:04 uur eveneens in de nabijheid van Juwelier [juwelier]. Voorts concludeert de rechtbank dat [Y] omstreeks 10:30 uur in noordelijke richting reed, vermoedelijk op de rijksweg A4. Voorts concludeert de rechtbank dat [verdachte] zich om 11:10 uur in Amsterdam bevond. De rechtbank overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat de afstand tussen het Lakenplein te Leiden (plaats van vertrek van de witte bestelauto met kenteken [kenteken 2], de Ringweg A10 Amsterdam (in de nabijheid van de Postjesweg te Amsterdam), aangereden via de rijksweg A4 en de [weg 3] te [P] (waar [Y] werd aangehouden) 66 kilometer bedraagt en dat deze afstand in iets minder dan één uur kan worden afgelegd.25
Verder is uit de historische gegevens gebleken dat de telefoon van [verdachte] op 28 oktober 2010, en de telefoons van [verdachte Y] en [verdachte] samen op 31 oktober 2010 in Leiden in nabijheid van Juwelier [juwelier] zijn geweest.26 Daarnaast komt naar voren dat met de telefoon [telefoonnummer 3] in de middag van 2 november 2010 contact wordt gemaakt met telefoonnummers die in verband worden gebracht met [G] en [H], beiden woonachtig [adres] te [H].27 Op dit adres is tevens woonachtig [ I ], zijnde de vennoot van [naam] Jewelery VOF, gevestigd [adres] te Amsterdam.28 De historische gegevens van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] ([verdachte]) en [telefoonnummer 4] ([H]) van 2 november 2010 in de middag geven aan dat deze telefoons van 14:51 tot 15:30 uur masten aanstralen in de nabijheid van de [adres] te Amsterdam.29
VI Forensisch technisch onderzoek
Op de plaats delict voor de juwelierszaak zijn scherven plexiglas aangetroffen, mogelijk afkomstig van de omver getrapte motor. De rode BMW die werd aangetroffen op de Langestraat te Leiden met kenteken [kenteken 1] bleek van diefstal afkomstig te zijn (gestolen in Amsterdam). Het scherm van de motor was kapot. In de juwelierszaak is een vuisthamer aangetroffen en in beslag genomen.30
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de daders de vuisthamer hebben achtergelaten in de juwelierszaak.
VII Resultaten NFI-onderzoeken
In deskundigenrapport van 10 mei 2011 31 (aanvraagnummer 5) zijn de volgende bevindingen vermeld.
Toelichting:
1) Uit dit DNA-mengprofiel zijn geen DNA-profielen van individuele celdonoren af te leiden.
2) [verdachte Y] niet uit te sluiten als donor.
3) DNA-hoofdprofiel is relatief prominent aanwezig, daarnaast een relatief geringe hoeveelheid DNA van minimaal twee andere personen.
VIII Gebruik van de auto van [naam BV] door [verdachte Y]
Getuige [getuige F] van [BV] heeft verklaard dat [Y] op maandag 1 november 2010 voor het bedrijf een ritje heeft gemaakt in de witte Mercedes sprinter. Hij kreeg de auto rond 16.00 uur mee, omdat hij in de avond scooters weg moest brengen. Er moest nog één scooter betaald worden van € 1000 en dit geld zou hij in de bus leggen. [Y] had verteld dat hij die dinsdag ochtend 2 november 2010 later zou komen omdat hij naar de dokter moest. [Y] nam de witte Mercedes Sprinter mee naar huis.32 Uit navraag bij de huisarts dr. [huisarts] is gebleken dat voor die dag geen consult was genoteerd.33 Getuige [getuige F] werd op 2 november 2010 rond 10.30 uur door [Y] gebeld waarbij hij tegen haar zei dat hij vaststond op de rijksweg A4. Hij belde met de telefoon met het nummer [telefoonnummer 2].34
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat het de auto van [BV] met kenteken [kenteken 2] is geweest, in gebruik bij [Y], waar de twee daders van de overval in zijn gestapt en die daarna op hoge snelheid is weggereden.
Eindconclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in de verschillende tussenconclusies heeft overwogen komt de rechtbank tot de slotconclusie dat [verdachte Y] en [verdachte] te zamen en in vereniging met een derde onbekend gebleven mededader op 2 november 2010 Juwelier [juwelier] hebben overvallen, waarbij het geweld is gebruikt zoals in de tenlastelegging is omschreven. Verdachten zijn in de ochtend van 2 november 2010 naar Leiden gegaan. [verdachte] en de onbekend gebleven mededader hebben de overval gepleegd en zijn daarna in de auto gestapt waarmee [verdachte Y] in de buurt van het Lakenplein stond te wachten. De verdachten zijn daarna naar Amsterdam gegaan waar [verdachte] en de onbekende mededader zijn afgezet. Daarna is [verdachte Y] naar [P] gereden, waarna hij om 11:15 uur is aangehouden. Voorts is voor deze slotconclusie van belang dat in de tas die in de auto is aangetroffen helmen en sieradenstandaards zijn aangetroffen en dat er motorhandschoenen in de auto zijn gevonden.. De sieradenstandaards zijn afkomstig van de juwelierszaak en zijn - gelet op het korte tijdsverloop tussen de overval en de aanhouding van [Y] - bij de overval buitgemaakt. Verder is in een van de helmen celmateriaal bemonsterd, waaruit een DNA-profiel is verkregen waarvan de kans dat een willekeurige ander dan [verdachte] daarvan de celdonor is, kleiner is dan één op één miljard. Datzelfde geldt voor het verkregen prominent aanwezige DNA-hoofdprofiel uit de bemonstering van een tweetal motorhandschoenen. Ten slotte is van de vuisthamer een DNA-mengprofiel verkregen waarvan geen statistische berekening mogelijk was, maar waarvan [verdachte Y] en [verdachte] wel celdonor kunnen zijn.
[verdachte] heeft geen plausibele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn telefoon in Leiden in de ochtend van 2 november 2010, noch voor het aantreffen van de integraalhelm en motorhandschoenen in de auto waarin [Y] is aangehouden en evenmin over het aantreffen van de vuisthamer in de juwelierszaak.
De rechtbank zal het in de dagvaarding tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaren.
hij op 2 november 2010 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden en horloges en een horlogestandaard en tableaus met prijskaartjes, toebehorende aan Juwelier [juwelier], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [mede-eigenaresse] en [mede-eigenaar] en [klant A] en [klant B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (dreigend) tonen van vuurwapens aan die [mede-eigenaresse] en [mede-eigenaar] en die [klant A] en die [klant B] en het plaatsen van een vuurwapen tegen het hoofd van die [klant A] en het roepen tegen voornoemde personen van "overval, overval" en/of het (dwingend) zeggen tegen die [klant B] van "Liggen, liggen".
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt CoVa gedragstraining.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de straf geen standpunt ingenomen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met twee anderen met gebruikmaking van vuurwapens een overval gepleegd op een juwelierswinkel en daarbij sierraden en horloges buitgemaakt. Verdachte is met één mededader op een motorfiets naar de winkel gereden en heeft samen met deze mededader de overval gepleegd. Zij hebben in de winkel met een vuisthamer fikse schade aan het interieur aangebracht en hebben vuurwapens gebruikt om de aanwezigen mee te bedreigen, waarbij zij bij één van de aanwezigen zelfs het wapen tegen zijn hoofd hebben geplaatst. Na de overval is verdachte met zijn mededader op de motorfiets naar een vluchtauto gereden. In die vluchtauto zat de derde mededader klaar om verder te vluchten.
De rechtbank overweegt dat gewelddadige berovingen als deze, gepleegd op klaarlichte dag op voor het publiek toegankelijke plaatsen, naast aanzienlijke materiële schade en zakelijke overlast, ook grote gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken, niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij de omstanders. Blijkens de schriftelijke verklaringen van de slachtoffers hebben de gebeurtenissen nog zeer lang hun weerslag in hun leven.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van een langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat het verdachte is geweest die bij de overval een belangrijke en gewelddadige rol heeft gespeeld door de slachtoffers met een vuurwapen te bedreigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 31 mei 2011 en neemt het daarin genoemde advies over en zal dan ook een deel van de straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden.
7a. De vordering van de benadeelde partij [klant A] / de schadevergoedingsmaatregel
7a.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7a.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7a.3. Het oordeel van de rechtbank
[klant A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 540,--.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 540,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [klant A].
7b. De vordering van de benadeelde partij [klant B] / de schadevergoedingsmaatregel
7b.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 1.688,75 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van het overige.
7b.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade tot een bedrag van € 540,- (zijnde het laagste van de drie door de benadeelde partijen in deze procedure gevorderde respectievelijke bedragen wegens immateriële schadevergoeding) en met dien verstande dat voor het gedeelte betrekking hebbend op het loon de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
7b.3. Het oordeel van de rechtbank
[klant B] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.731,85.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op kosten medicijnen en immateriële schade, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.688,75.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.688,75 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [klant B].
7c. De vordering van de benadeelde partij [mede-eigenaresse] / de schadevergoedingsmaatregel
7c.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij verminderd met 19% over de materiële schade onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van het overige.
7c.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade tot een bedrag van € 540,- (zijnde het laagste van de drie door de benadeelde partijen in deze procedure gevorderde respectievelijke bedragen wegens immateriële schadevergoeding) en bepleit niet-ontvankelijk verklaring van het deel betrekking hebbend op de materiële schade.
7c.3. Het oordeel van de rechtbank
[mede-eigenaresse] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 24.274,05. Hiervan ziet € 1.500,- op gevorderde immateriële schade en het overige op materiële schade.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde immateriële schade, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Voor wat betreft de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade voldoende eenvoudig van aard is om in deze strafzaak te kunnen worden behandeld, met uitzondering van de in een deel van de gevorderde bedragen vervatte goudtoeslag van € 20,- per gram alsmede de BTW. Het mede betrekken van de ontwikkeling van de goudprijs in de beoordeling van de door de benadeelde partij gevorderde bedragen zou naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek vergen. Nu de benadeelde partij ondernemer is kan zij daarnaast de betaalde BTW in aftrek brengen, zodat de in de gevorderde bedragen opgenomen BTW voorshands niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor het overige deel is de vordering voldoende onderbouwd door de benadeelde partij met de overgelegde stukken. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot de volgende bedragen (ex BTW en zonder goudprijsverhoging):
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 13.223,40 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [mede-eigenaresse].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
t.a.v de vordering van de benadeelde partij [klant A];
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [klant A], een bedrag van € 540,--;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 540,--ten behoeve van het slachtoffer genaamd [klant A];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
t.a.v de vordering van de benadeelde partij [klant B];
wijst gedeeltelijk de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [klant B], een bedrag van € 1.688,75;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.688,75 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [klant B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
t.a.v de vordering van de benadeelde partij [mede-eigenaresse];
wijst gedeeltelijk de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [mede-eigenaresse], een bedrag van € 13.223,40;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 13.223,40 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [mede-eigenaresse];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 101 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Steenhuis, voorzitter,
Bosman en Van Zeijst-Repelaer van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (p-v), wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met bijlagen van de regiopolitie Hollands Midden, met nummer PL1640/2010 167160, p. 1-873.
2 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [mede-eigenaresse] p. 32, getuige [mede-eigenaar] p. 41, getuige [klant B] p. 47, getuige [klant A] p. 53.
3 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [mede-eigenaresse] p. 32, getuige [klant B] p. 47, getuige [klant A] p. 53.
4 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [mede-eigenaresse] p. 32, getuige [klant A] p. 53.
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [klant B] p. 47, getuige [klant A] p. 53.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [klant B] p. 48, getuige [klant A] p. 53.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [klant B] p. 48, getuige [klant A] p. 53.
8 Proces-verbaal van verhoor getuige [klant B] p. 48, getuige [klant A] p. 53.
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [mede-eigenaar] p. 41/42.
10 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [mede-eigenaresse] p. 32/33.
11 Proces-verbaal van verhoor [getuige C] p. 56.
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D], p. 74.
13 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige E], p. 65.
14 Proces-verbaal van bevindingen, p. 11.
15 Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
16 Proces-verbaal van aanhouding, p. 21/22.
17 Proces-verbaal van bevindingen, p. 257-259.
18 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [mede-eigenaresse], p. 436.
19 Proces-verbaal van bevindingen, p. 128.
20 Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens, p. 132.
21 Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens, p. 152.
22 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige F], p. 225.
23 Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens, p. 145 (10:04 uur), p. 148 (10:14 uur),
24 Proces-verbaal van bevindingen, 355.
25 Routebeschrijving Google Maps: http://maps.google.nl/maps
26 Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens, p. 164/165.
27 Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens, p. 154-156.
28 Proces-verbaal van bevindingen, p. 156 .
29 Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens, p. 159.
30 Proces-verbaal forensisch-technisch onderzoek, p 225 (plexiglas).
31 Deskundigenrapport van 10 mei 2011, Nederlands Forensisch instituut, p. 415.
32 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige F], p. 71.
33 Proces-verbaal van bevindingen, p. 863.
34 Proces-verbaal van bevindingen, p. 150.