ECLI:NL:RBSGR:2011:BR1059

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1710 WRB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging voor wrakingsprocedure in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat M.A. Oosterveen, en de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage, verweerder. Eiseres had op 19 augustus 2010 verzocht om een toevoeging voor een wrakingsprocedure, welke aanvraag door verweerder op 2 september 2010 werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard op 13 januari 2011. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de toevoeging terecht is, omdat de werkzaamheden die eiseres wilde laten vergoeden onder de eerder verleende toevoeging voor een huurgeschil vallen. De rechtbank stelt vast dat de wrakingsprocedure niet als een zelfstandige procedure kan worden beschouwd, maar eerder als een incident binnen de hoofdprocedure van het huurgeschil. Dit betekent dat de eerder afgegeven toevoeging kan worden aangewend voor de wrakingsprocedure, waardoor een aparte toevoeging niet nodig is.

De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiseres om een toevoeging voor de wrakingsprocedure ongegrond is, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/1710 WRB
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam,
en
de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 19 augustus 2010 is ten behoeve van eiseres verweerder verzocht een toevoeging af te geven ter zake van een wrakingsprocedure.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder, in navolging van het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand, bij besluit van 13 januari 2011, verzonden op 21 januari 2011, ongegrond heeft verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 februari 2011, ingekomen op 15 februari 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij schrijven van 28 februari 2011 kenbaar gemaakt geen verweerschrift in te dienen.
De zaak is ter zitting behandeld op 15 juni 2011.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. van Dort.
II OVERWEGINGEN
1 Verweerder heeft het verzoek om een toevoeging afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd op grond van de overweging dat de werkzaamheden vallen onder het bereik van de eerder verstrekte toevoeging (3GA9764), die is afgegeven voor de procedure inzake een huurgeschil.
2 Eiseres bestrijdt dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. In de procedure waarvoor de toevoeging is verstrekt is sprake van een huurgeschil terwijl onderhavige aanvraag is ingediend in verband met het voeren van een wrakingsprocedure tegen een kantonrechter. Dit betreft een op zichzelf staande procedure.
3 Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan verweerder een toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraken daaronder begrepen.
Ter nadere invulling van zijn in onder meer artikel 32 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft verweerder beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb van het Handboek is het begrip 'rechtsbelang' in artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, dienen ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang waarvoor reeds eerder is toegevoegd.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan eiseres meent, diende verweerder voor het wraken van de kantonrechter niet een afzonderlijke toevoeging te verstrekken. Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend.
Toegegeven moet worden dat het recht op behandeling van de zaak over het huurschil door een onpartijdige rechter een groot goed is. Doch dit belang is (processueel) niet los te zien van het onderliggende materiële rechtsbelang van de procedure over het huurgeschil. Immers, het wrakingsverzoek kan slechts worden begrepen als een verzoek om de onpartijdigheid van de betreffende rechter te beoordelen met het oog op een eerlijke beoordeling van het huurgeschil.
Nu sprake is van één rechtsbelang, kan in beginsel met één toevoeging worden
volstaan. Dit is anders wanneer sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
15 oktober 1999, LJN: AI5601).
Hoewel juist is dat de wrakingsprocedure aan regels is gebonden en in die zin zonder meer als een procedure kan worden gekwalificeerd, is de civiele wraking een incident dat leidt tot een tussenvonnis in de hoofdprocedure; zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 192. Van een zelfstandige procedure is derhalve geen sprake. Illustratief in dat verband is dat geen wrakingsprocedure kan bestaan zonder dat daaraan verbonden een hoofdprocedure loopt.
Dat voor de wrakingsprocedure een apart zaaksdossier wordt aangemaakt met een eigen
registratienummer, doet aan het vorenstaande niet af.
Voorts is zowel de wrakingskamer als de sector kanton een onderdeel van de rechtbank, zodat niet valt in te zien dat sprake is van meerdere instanties.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de eerder afgegeven toevoeging met kenmerk 3GA9764 kan worden aangewend, zodat verweerder het verzoek van 19 augustus 2010 terecht heeft afgewezen.
Aan het vorenstaande doet niet af het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank is van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel niet zover gaat dat verweerder op grond daarvan gehouden zou zijn eerder gemaakte fouten te herhalen. De stelling van eiseres dat sprake is van bestendig beleid nu zij twee gevallen heeft weten te noemen waarbij verweerder voor wrakingsprocedures toevoegingen heeft verstrekt kan niet worden gevolgd, nu verweerder ter zitting hiertegenover, onbestreden, heeft gesteld dat jaarlijks tienduizenden beschikkingen worden genomen en onvermijdelijk is dat daarbij fouten worden gemaakt. Uit het feit dat op beide verleende toevoegingen dezelfde omschrijvingen zijn gebruikt, volgt evenmin dat sprake is van bestendig beleid.
Gelet op het vorenstaande faalt evenzeer de stelling dat verweerder in strijd heeft gehandeld
met het motiverings- en rechtszekerheidsbeginsel.
5 Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.G. Meeder,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Erkan.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.