ECLI:NL:RBSGR:2011:BR0682

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 20360
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling en controle in strijd met de Schengengrenscode

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2011 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, die op 19 juni 2011 door de minister voor Immigratie en Asiel in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de controle die aan de inbewaringstelling voorafging, niet voldeed aan de eisen van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank stelde vast dat de controle niet binnen de toegestane 20 kilometer van de grensovergang had plaatsgevonden, en dat de controle in feite hetzelfde effect had als een grenscontrole, wat in strijd is met artikel 21 van de Schengengrenscode. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd benadrukt dat controles niet hetzelfde effect mogen hebben als grenscontroles. De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten en de waarborgen die door het Hof van Justitie waren geformuleerd. Eiser werd schadevergoeding toegekend voor de periode van zijn onrechtmatige detentie, vastgesteld op € 1250,=, en de rechtbank beval de opheffing van de maatregel tot vrijheidsbeneming met terugwerkende kracht.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 20360
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: mr. A.J.D.D. Burhenne),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht van 24 juni 2011 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P.G. van Bel. Als tolk was aanwezig [naam tolk].
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 26 maart 1975 en van Myanmarese nationaliteit.
2. Eiser heeft op 19 juni 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. De rechtbank dient te beoordelen of in het onderhavige geval sprake is van het ontwijken dan wel belemmeren door eiser van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingprocedure, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). De rechtbank dient bij deze beoordeling uit te gaan van de omstandigheden die in het besluit tot oplegging van de bewaring zijn vermeld.
Bij deze beoordeling moet rekening worden gehouden met de toelichting die verweerder - ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins - ten aanzien van deze omstandigheden heeft gegeven en met hetgeen hieromtrent uit het bewaringsdossier van de vreemdeling valt af te leiden.
4. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
5. Eiser heeft - kort weergegeven – aangevoerd dat het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 juni 2011 onvoldoende inzichtelijk maakt of aan de voorwaarden van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eiser is staandegehouden in de gemeente Deurne en dit ligt verder dan 20 kilometer van de Duits-Nederlandse grensovergang. Daarnaast blijkt niet of er door een andere brigade op hetzelfde traject is gecontroleerd. Ook de nagezonden stukken van 24 juni 2011 maken niet inzichtelijk of aan de voorwaarden van 4.17a Vb 2000 is voldaan.
Voorts voldoet de controle niet aan de voorwaarden zoals deze in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2010, (LJN: BN0083), zijn gesteld en is er nog steeds sprake van een op een grenscontrole gelijkende controle. Eiser heeft in dit verband verwezen naar het advies van 21 maart 2011 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. De maatregel van bewaring is dan ook van meet af aan onrechtmatig.
6. De rechtbank overweegt als volgt
7. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
8. Op 1 juni 2011 is artikel 4.17a van het Vb 2000 in werking getreden. Dit artikel luidt, voor zover relevant als volgt:
“ 1. De bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wet, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, wordt uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen:
a. (…)
b. (…)
c. op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
2. (…)
3. (…)
4. (…)
5. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.”
9. De eerste vraag die thans voorligt is de vraag of de controle heeft plaatsgevonden met inachtneming van de eisen die artikel 4.17a van het Vb 2000 stelt. Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 juni 2011 heeft in de gemeente Deurne op de A67, net achter de Duits - Nederlandse grensovergang, een controle plaatsgevonden. Deze controle werd uitgevoerd conform artikel 4.17a van het Vb 2000. Blijkens de nader ingezonden informatie van verweerder van 24 juni 2011 is op 19 juni 2011 door de Brigade Brabant-Noord / Limburg-Noord in totaal 2 uur en 12 minuten gecontroleerd. Over de hele maand juni 2011 heeft er in totaal 40 uur en 36 minuten aan controle in het kader van artikel 4.17a van het Vb 2000 plaatsgevonden.
10. De rechtbank is met de gemachtigde van eiser van oordeel er kanttekeningen zijn te plaatsen bij het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding, mede nu het proces-verbaal niet inzichtelijk maakt of er al dan niet binnen de grens van 20 kilometer vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met Duitsland de controle heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal op dit punt een mogelijke innerlijke strijdigheid bevat, nu daarin enerzijds wordt gesteld dat de controle net achter de Duits- Nederlandse grensovergang plaatsvindt en anderzijds dat in de gemeente Deurne zou zijn, welke gemeente naar de rechtbank ambtshalve bekend is geen grensgemeente betreft. De gemachtigde van verweerder heeft dienaangaande gesteld dat het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding een op ambtseed proces-verbaal betreft en dat van de juistheid van de mededeling dat de controle vlak achter de grens plaatsvindt, dient te worden uitgegaan. De rechtbank volgt verweerder niet in deze stelling aangezien het om een constatering van feitelijke aard gaat. In beginsel zou dit voor de rechtbank aanleiding vormen om het onderzoek te heropenen. De rechtbank ziet echter aanleiding om zulks niet te doen en overweegt daartoe het navolgende.
11. Ook als zou blijken dat naar het oordeel van de rechtbank zou zijn voldaan aan alle vereisten van artikel 4.17a van het Vb 2000, dient, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2010, (LJN: BN0083), alsnog de vraag te worden beantwoord of ook met de normering van artikel 4.17a van het Vb 2000 geen sprake is van een controle die hetzelfde effect heeft als een grenscontrole, hetgeen strijdigheid zou opleveren met artikel 21 van de Schengengrenscode.
12. Onder verwijzing naar artikel 2, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode overweegt de rechtbank dat onder grenscontroles controles worden verstaan, die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten. Ingevolge artikel 20 van de Schengengrenscode kunnen de binnengrenzen op iedere plaats worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden gecontroleerd. Ingevolge artikel 21 onder a van de Schengengrenscode doet de afschaffing van het toezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voor zover de uitoefening van de bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles. Controles bij de grens zijn toegestaan, voor zover deze controles niet grenstoezicht tot doel hebben.
13. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, anders dan bij uitspraak van 23 juni 2011 (LJN: BQ9042) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door verweerder inzicht is verschaft over de frequentie en intensiteit van de controle. Door de normering van artikel 4.17a van het Vb 2000 in afstand en het aantal controle-uren per dag en maand wordt gewaarborgd dat de huidige controle niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. De gemachtigde van verweerder heeft in dit kader verwezen naar de Nota van Toelichting van 9 juni 2011.
Hieruit komt naar voren dat het primaire doel van de controle, anders dan bij de oude MTV-controle, het toezicht houden en bestrijden van illegaal verblijf is. Derhalve kan niet worden gezegd dat er sprake is van een grenscontrole of een daartoe gelijkende controle.
14. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft zich in de eerder genoemde uitspraak van 22 juni 2010 uitgelaten over de toelaatbaarheid van grenscontroles. In rechtsoverweging 75 heeft het Hof het volgende overwogen:
“In die omstandigheden moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij aan de politieautoriteiten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt verleend om uitsluitend binnen een 20 kilometer diep gebied langs de landsgrens van die staat met de staten die partij zijn bij de OUSA, de identiteit van eenieder te controleren, ongeacht het gedrag van de betrokkene en los van specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, teneinde de naleving van de verplichtingen ter zake van het houden, het dragen en het tonen van de bij wet voorziene titels en documenten te verifiëren, zonder dat die regeling in het noodzakelijke kader voor die bevoegdheid voorziet om te waarborgen dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles.”
15. De rechtbank is van oordeel dat met de invoering van artikel 4.17a van het Vb 2000 niet is voldaan aan de waarborgen die door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het bovengenoemde arrest zijn geformuleerd. Immers, artikel 4.17a van het Vb 2000 houdt geen rekening met het gedrag van betrokkene en met specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, terwijl deze factoren wel van belang zijn alvorens de controle toelaatbaar is. De rechtbank vermag niet in te zien in welk opzicht de normering van artikel 4.17a van het Vb 2000 ertoe bijdraagt dat de thans uitgevoerde controle niet het effect heeft van een grenscontrole. Ook de stelling van de gemachtigde van verweerder dat het doel van de huidige controle het toezicht houden en bestrijden van illegaal verblijf is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het enkele feit dat het doel van de controle conform artikel 4.17a van het Vb 2000 verschilt van dat van een grenscontrole, betekent niet dat deze controle niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben temeer nu deze, zoals in het onderhavige geval, ook aan de grens zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de controle hetzelfde effect heeft als een grenscontrole en derhalve in strijd is met artikel 21 van de Schengengrenscode.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de controle ex artikel 4.17a van het Vb 2000 en de daaropvolgende staandehouding onrechtmatig is te achten.
17. Nu sprake is van schending van artikel 21 van de Schengengrenscode, zijnde een wettelijk voorschrift, is voor een belangenafweging geen plaats.
18. Aangezien de inbewaringstelling blijkens het voorgaande van meet af aan onrechtmatig is, ziet de rechtbank geen grond nog in te gaan op hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd. De rechtbank acht verder termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
19. Eiser komt over de periode van 19 juni 2011 tot 4 juli 2011 (15 dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,= voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 105,= en 13 x € 80,= is € 1250,=.
20. De rechtbank ziet geen reden om de schadevergoeding te matigen.
21. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt € 437,=;
wegingsfactor 1.
22. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsbeneming ex artikel 59 van de Vw 2000 met ingang van 4 juli 2011;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 1250,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op
€ 874,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, rechter, in aanwezigheid van
S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2011.
w.g. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. E.H.M. Druijf,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 1250,= (ZEGGE: TWAALFHONDERDVIJTIG EURO)
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf op 4 juli 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.