ECLI:NL:RBSGR:2011:BR0576

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/19463 en AWB 11/19462
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor authenticiteit van documenten in asielprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 juni 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Irakese verzoeker. De verzoeker had op 30 mei 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 9 juni 2011 was afgewezen. De verzoeker heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker gelegaliseerde documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. De rechter heeft het toetsingskader van de verweerder beoordeeld, waarbij het aan de vreemdeling is om de authenticiteit van de documenten aan te tonen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder ten onrechte had gesteld dat de verzoeker de authenticiteit van de documenten niet aannemelijk had gemaakt. De rechter heeft de afwijzing van de aanvraag vernietigd en de verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de beslissing op het beroep voldoende was om de situatie van de verzoeker te waarborgen. De voorzieningenrechter heeft de verweerder in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 11/19463 en AWB 11/19462
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1976], van Irakese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. A.H. Hekman, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen.
Inleiding
1.1 Op 30 mei 2011 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 9 juni 2011 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 23 juni 2011. Verzoeker heeft in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Over het beroep
2.2 Het bestreden besluit gaat over de weigering om aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 Verzoeker heeft eerder op 4 juli 2008 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 maart 2009 afgewezen. Bij uitspraak van 12 mei 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het tegen dit besluit gerichte beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft hierop de aanvraag bij besluit van 14 oktober 2010 opnieuw afgewezen. Bij uitspraak van 9 februari 2011 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het tegen dit besluit gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.4 Gelet op het voorgaande is thans sprake van een herhaalde aanvraag. Verweerder heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Op grond van het eerste lid van dit artikel is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Het tweede lid bepaalt dat, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.5 Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.6 De voorzieningenrechter dient dus te beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat aan de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in voormelde zin ten grondslag zijn gelegd.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in dit verband de volgende documenten heeft overgelegd:
a. een bevel van de Rechtbank Strafrecht Al Karkh van 15 juni 2009 om [verzoeker] te arresteren en onderzoek naar hem te doen;
b. een document van de Hoger Juridische Raad van de Republiek Irak, Presidentschap rechtbank van hoger beroep Al Bayaa van 11 maart 2011, afgegeven door rechter Mohammed Daraa Rashid, waarin toestemming wordt verleend het arrestatiebevel uit te voeren;
c. een klacht ingediend door [moeder verzoeker] – de moeder van verzoeker – bij het Politiebureau Eufrat en Wijk Al Jihad van 16 maart 2011;
d. een verklaring van [moeder verzoeker] van 16 maart 2011 betreffende de door haar ingediende klacht bij het Politiebureau Eufrat en Wijk Al Jihad.
2.8 Verzoeker heeft gesteld dat de documenten gelegaliseerde afschriften en dus originele en authentieke documenten zijn. Verzoeker heeft er in dit verband in het bijzonder op gewezen dat op het document genoemd onder b. boven het legalisatiestempel is vermeld “afschrift conform origineel”. Verzoeker heeft verder gesteld dat hij eenduidig heeft verklaard over de wijze waarop hij aan de documenten is gekomen.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat het onder a. genoemde arrestatie- en onderzoeksbevel van de Rechtbank Strafrecht Al Karkh van 15 juni 2009 een kopie betreft, dat verzoeker dit document reeds tijdens zijn vorige asielprocedure heeft overgelegd en dat verweerder de inhoud van dit document in die procedure bij zijn beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht op het standpunt gesteld dat dit document, reeds gelet hierop, geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid betreft.
2.10 De voorzieningenrechter stelt vast dat de onder b. tot en met d. vermelde documenten dateren van na verzoekers vorige asielprocedure. De voorzieningenrechter dient dan ook de vraag te beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op voorhand is uitgesloten dat deze documenten aan het besluit in verzoekers eerdere asielprocedure kunnen afdoen.
2.11 De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoeker overgelegde documenten zijn onderzocht door de Koninklijke Marechaussee (KMar). In het onderzoeksrapport van de KMar van 1 juni 2011, waar verweerder naar heeft verwezen, is vermeld dat, in verband met het niet voorhanden hebben van voldoende betrouwbaar referentiemateriaal wat betreft deze specifieke documenten, over de echtheid geen uitspraak kan worden gedaan.
2.12 Uit het voornemen en het bestreden besluit en de toelichting daarop ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder het volgende toetsingskader heeft gehanteerd. Uitgangspunt is dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit van de documenten te onderbouwen en aannemelijk te maken. Verzoeker heeft in dit geval gelegaliseerde documenten verstrekt. Indien door verweerder de authenticiteit van deze gelegaliseerde documenten niet kan worden vastgesteld vanwege een gebrek aan referentiemateriaal, kan de vreemdeling de authenticiteit hiervan alsnog aannemelijk maken als hij coherente en aannemelijke verklaringen aflegt over de wijze van verkrijging van deze documenten en als de documenten geen opvallende en bevreemdingwekkende kenmerken hebben die twijfel aan de authenticiteit ervan oproepen. Verweerder heeft hierbij van belang geacht dat voor verzoeker niet de mogelijkheid bestaat de authenticiteit nader te onderbouwen door bijvoorbeeld legalisatie van de door hem overgelegde documenten bij de Irakese ambassade hier te lande, hetgeen verzoeker heeft aangeboden, omdat een dergelijke legalisatie voor verweerder evenmin zal leiden tot uitsluitsel over de authenticiteit van de documenten.
2.13 Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (bijvoorbeeld de uitspraken van 8 oktober 2007, LJN BB5763 en 7 april 2010, LJN BM0709) is een door de vreemdeling overgelegd document geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, indien de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Als niet reeds in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van een authentiek document, is het aan de vreemdeling om dit in beroep alsnog aan te tonen. Voorts volgt uit jurisprudentie van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2007, LJN BC0249) dat de voorzieningenrechter ambtshalve zelfstandig moet beoordelen of in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat de overgelegde documenten authentiek zijn.
2.14 De voorzieningenrechter begrijpt het onder 2.12 weergegeven door verweerder gehanteerde toetsingskader aldus dat op deze manier, ondanks het gebrek aan referentiemateriaal, aan een vreemdeling die gelegaliseerde documenten heeft verstrekt alsnog de mogelijkheid wordt geboden de authenticiteit daarvan op andere wijze aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter acht dit door verweerder gehanteerde toetsingskader niet onjuist. In dat geval is het immers niet redelijk om het ontbreken van referentiemateriaal bij de KMar voor rekening en risico van de vreemdeling te laten komen.
2.15 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker vaag en bevreemdingwekkend heeft verklaard over de afgifte en verkrijging van het onder b. genoemde document van de Hoger Juridische Raad. Hiertoe heeft verweerder gesteld dat verzoeker niet heeft kunnen verklaren op basis waarvan dit document is afgegeven en wat hieraan (procedureel gezien) vooraf is gegaan. Volgens verweerder valt niet in te zien dat en waarom de Hoger Juridische Raad zonder meer op verzoek van een burger een dergelijk document zou afgeven. Gelet hierop is verzoeker er volgens verweerder niet in geslaagd om de authenticiteit van het document alsnog aannemelijk te maken.
2.16 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker over de verkrijging van dit document tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ van 1 juni 2011 het volgende heeft verklaard. Toen verzoekers moeder op 16 maart 2011 bij het politiebureau een klacht indiende, is haar verteld dat verzoeker werd gezocht. Om dat te bewijzen heeft de politie verzoekers moeder (een gelegaliseerd afschrift van) het document van de Hoger Juridische Raad gegeven. Verzoekers moeder heeft dit document naar verzoeker opgestuurd. Op de vraag aan verzoeker wat er aan het uitvaardigen van dit document vooraf ging, heeft verzoeker verklaard dat er eerder een arrestatiebevel tegen hem was uitgevaardigd, maar dat men hem niet had kunnen vinden. De vader van één van de slachtoffers van het incident waarover verzoeker in zijn eerste asielprocedure heeft verklaard, [A], zal volgens verzoeker gevraagd hebben om nog een arrestatiebevel.
2.17 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders stelling dat verzoeker vaag en bevreemdingwekkend heeft verklaard over de wijze waarop het document is afgegeven en de wijze waarop hij het heeft verkregen, gelet op het bovenstaande, geen stand kan houden. Verder is niet gebleken dat het document opvallende en bevreemdingwekkende kenmerken heeft die twijfel aan de authenticiteit ervan oproepen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder, gelet op voormeld toetsingskader, dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoeker de authenticiteit van dit document niet aannemelijk heeft gemaakt. Reeds gelet hierop heeft verweerder zich tevens ten onrechte op het standpunt gesteld dat op voorhand is uitgesloten dat dit document aan het besluit in verzoekers eerdere asielprocedure kan afdoen en dus geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is.
2.18 Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de wet. De voorzieningenrechter draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.19 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de bespreking van de onder c. en d. vermelde documenten. Het is aan verweerder om deze documenten bij zijn beoordeling in het nieuw te nemen besluit te betrekken.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.20 Gegeven de beslissing op het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.21 Ten overvloede voegt de voorzieningenrechter daar het volgende aan toe. Na deze uitspraak komt verzoeker (opnieuw) te verkeren in de situatie waarin hij in afwachting is van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van deze wet dient uitzetting van de aanvrager achterwege te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft verzoeker rechtmatig verblijf.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.22 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van het beroep:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 9 juni 2011;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te betalen aan verzoeker.
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schukking en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011.
De griffier: De rechter:
mr. A.E. Veldhoen mr. J. Schukking
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen wat de ongegrondverklaring van het beroep betreft binnen één week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de voorzieningenrechter waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.