Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 11-488
Zaaknummer: 385487
Datum beschikking: 15 juni 2011
Beschikking op het op 19 januari 2011 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekers te Waddinxveen,
[de stiefvader],
de stiefvader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekers te Waddinxveen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. --.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift,
- het gewijzigde verzoekschrift.
Op 18 mei 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers en hun advocaat, alsmede de vader. Van de zijde van verzoekers zijn nadere stukken overgelegd.
Verzoek
Het verzoekschrift strekt tot:
primair:
- beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over na te noemen minderjarige;
- bepaling dat de stiefvader samen met de vrouw zal worden belast met het gezamenlijk gezag over na te noemen minderjarige;
subsidiair:
- beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder, in dier voege dat de moeder voortaan bij uitsluiting het gezamenlijk gezag over na te melden minderjarige uitoefent;
meer subsidiair:
- een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank vermeent te behoren;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder doet haar verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden zijn gewijzigd.
Bij het verzoekschrift is als bijlage overgelegd een kopie van een brief van de vader d.d. 19 november 2010, waarin hij schrijft dat hij uit zijn ouderlijk gezag over de minderjarige wil worden ontheven en dat hij wil dat de moeder en de stiefvader gezamenlijk het gezag over de minderjarige krijgen.
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van [datum huwelijkssluiting] 2000 tot [datum echtscheiding] 2003.
- Uit dit huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2000 te [geboorteplaats minderjarige];
- Bij Koninklijk Besluit d.d. 29 april 2010, waarvan een kopie is overgelegd, is de geslachtsnaam van de minderjarige gewijzigd van "[geslachtsnaam vader]" in "[geslachtsnaam stiefvader]". In het overgelegde afschrift d.d. 7 januari 2011 van de geboorteakte van de minderjarige is de geslachtsnaam van de minderjarige nog niet gewijzigd, zodat hij daarin nog staat vermeld als [geslachtsnaam vader], [voornamen minderjarige].
- De minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit.
- De moeder en de stiefvader zijn op [huwelijksdatum] 2005 met elkaar gehuwd
- Bij beschikking van 5 juli 2006 van deze rechtbank is een verzoek tot beëindiging van het gezamelijke gezag van de ouders afgewezen.
Beoordeling
Beëindiging gezamenlijk gezag
Blijkens artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien (onder meer:) de omstandigheden zijn gewijzigd. Op grond van artikel 1:253n, lid 2, BW, zijn de gronden genoemd in artikel 1: 251a, eerste en derde lid, BW van overeenkomstige toepassing. Derhalve kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Nu de moeder heeft gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, kan zij worden ontvangen in haar verzoek. De stiefvader zal in zijn verzoek op dit punt niet ontvankelijk worden verklaard, nu hij niet hoort tot de kring van personen die een dergelijk verzoek in kunnen dienen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de minderjarige reeds geruime tijd woonachtig is in het gezin van de moeder en de stiefvader. De minderjarige heeft summier contact met de vader en dit contact is - volgens zowel verzoekers als de vader - niet zodanig dat er feitelijk sprake is van een gezamenlijke uitoefening van het gezag door de moeder en de vader. Tussen partijen staat vast dat de moeder feitelijk alleen, althans in praktijk tezamen met de stiefvader, het gezag over de minderjarige uitoefent. De vader is hiervan op de hoogte en deze gang van zaken draagt ook de instemming van de vader. De rechtbank is in deze omstandigheden van oordeel dat het anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het gezag over hem wordt gewijzigd in die zin dat de vader niet langer zal zijn belast met het gezag over hem, teneinde de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijk reeds geruime tijd bestaande situatie.
Gezag tezamen met stiefvader
Op grond van lid 1 van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Op grond van lid 2 van voormeld artikel kan, ingeval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts worden toegewezen indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad, en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest.
Het verzoek wordt, ingevolge lid 3 van voormeld artikel, afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige en de stiefvader in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan en dat de moeder en de stiefvader op de dag van het verzoek gedurende meer dan een jaar gezamenlijk de zorg voor de minderjarige hebben gehad, zodat aan die vereisten voor toewijzing van het verzoek de moeder en de stiefvader gezamenlijk te belasten met het gezag is voldaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek om de moeder en de stiefvader gezamenlijk met het gezag te belasten de belangen van de minderjarige, mede in het licht van de belangen van de vader, zouden worden verwaarloosd. Immers, de minderjarige leeft al gedurende geruime tijd in gezinsverband samen met de moeder en stiefvader en de minderjarige weet niet beter dan dat de stiefvader voor hem zorgt. Ondanks deze feitelijke situatie waarbij, zoals al eerder overwogen, er feitelijk geen sprake is van gezamenlijke uitoefening van het gezag door vader en moeder, zijn de contacten tussen zowel de vader als de minderjarige als tussen de vader enerzijds en de moeder en de stiefvader anderzijds goed. De rechtbank verwacht niet dat, indien de moeder tezamen met de stiefvader met het gezag zou worden belast, een wijziging in deze situatie op zal treden. Ook de vader is van mening dat de gezinssituatie van de minderjarige goed is, en dat het in zijn belang zou zijn dat de stiefvader tezamen met de moeder met het gezag wordt belast.
Gezien het voorstaande staat uitsluitend de termijn van drie jaar gedurende welke de moeder alleen met het gezag over de minderjarige belast moet zijn geweest aan toewijzing van het verzoek van de moeder en de stiefvader is in de weg. Aan die vereiste is niet voldaan, nu eerst bij deze beschikking wordt bepaald dat de vader niet langer het gezag over de minderjarige uitoefent. De moeder en de stiefvader hebben verzocht het verzoek desalniettemin toe te wijzen en hebben daarbij een beroep gedaan op het belang van de minderjarige en het hieromtrent in internationale verdragen bepaalde. Verzoekers hebben in dit kader naar voren gebracht dat de moeder ernstig ziek is en dat de termijn van drie jaar als genoemd in artikel 1:253t, lid 2, sub b, BW in verband daarmee onaanvaardbaar lang is. Er bestaat een aanmerkelijke kans dat de moeder iets overkomt en dan zal er geen gezag over de minderjarige zijn. De vader heeft naar voren gebracht dat hij zeker weet dat het beter is voor de minderjarige als de moeder en de stiefvader gezamenlijk met het gezag worden belast.
De rechtbank overweegt als volgt.
De ziekte van de moeder, zo is ter terechtzitting gesteld, brengt mee dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat zij op korte termijn zal overlijden. Met verzoekers en de vader is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige te achten is als hij in die situatie in gezinsverband kan blijven leven met de stiefvader en zijn halfbroertje en dat dit het beste kan worden gewaarborgd als de moeder en de stiefvader tezamen worden belast met het gezag over de minderjarige. Immers, dan kan in de toekomst geen discussie ontstaan over de gezagsuitoefening over de minderjarige indien de moeder dit gezag niet langer uit zou kunnen oefenen. Voorts acht de rechtbank het in de gegeven omstandigheden ook in het belang van de minderjarige als de moeder en de stiefvader reeds nu gezamenlijk belast zijn met het gezag over de minderjarige, nu dat de juridische situatie in overeenstemming zal brengen met de feitelijk al geruime tijd bestaande situatie en omdat duidelijkheid hieromtrent aan alle betrokkenen rust zal geven.
Uit de wetsgeschiedenis behorende bij artikel 1:253t BW (MvT, Kamerstukken II, 1993/1994, 23 714, nr. 3) blijkt dat de termijn van drie jaar in de wet is opgenomen om te voorkomen dat "het instituut van de medevoogdij al te lichtvaardig gebruikt wordt in situaties dat ouders uit elkaar gaan". De rechtbank is van oordeel dat van die situatie hier geen sprake is. Immers, partijen zijn al geruime tijd uit elkaar, de moeder oefent reeds geruime tijd feitelijk alleen het gezag uit over de minderjarige en - gezien de goede onderlinge verstandhouding - is niet aan de orde dat de moeder thans probeert de vader uit beeld te krijgen.
Gebleken is dat er geen sprake is van een situatie waarin partijen, bewust of onbewust, er voor hebben gekozen het gezamenlijk gezag van ouders tot heden in stand te laten. Reeds in 2006 hebben de vader en de moeder gezamenlijk een verzoek ingediend tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, welk verzoek bij beschikking van deze rechtbank d.d. 5 juli 2006 is afgewezen, omdat - verkort weergegeven - de ouders hun gezamenlijke verantwoordelijkheid in goed overleg bewust dragen en uitvoeren en dat op andere wijze voorzieningen getroffen kunnen worden (en reeds getroffen zijn) voor al dan niet toekomstige ontwikkelingen betreffende de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat er thans sprake is van een wijziging van de situatie ten opzichte van die in 2006. Enerzijds door het verloop van de tijd sindsdien, gedurende welke periode de feitelijke (zeer beperkte) invulling van het gezag door de vader is bestendigd. Anderzijds doordat nu - in tegenstelling tot in 2006 - voor partijen meer concreet aan de orde is dat de moeder in de toekomst mogelijk niet langer het gezag uit zal kunnen oefenen.
Ingevolge artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen - ook genomen door rechterlijke instanties - de belangen van het kind de eerste overweging.
De rechtbank is, gelet op voornoemde concrete omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de moeder en de stiefvader reeds nu gezamenlijk worden belast met het gezag over de minderjarige. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 1, IVRK zal de rechtbank het verzoek van de moeder en de stiefvader op dit punt toewijzen.
verklaart de stiefvader niet ontvankelijk in zijn verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder;
wijzigt het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2000 te [geboorteplaats minderjarige] (blijkens overgelegd afschrift van de geboorteakte d.d. 7 januari 2011 geheten [geslachtsnaam vader], [voornamen minderjarige]) in die zin dat:
- de vader, [de vader], voortaan niet langer zal zijn met belast met het gezag over de minderjarige;
- de moeder, [de moeder], en de stiefvader, [de stiefvader], worden belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, bijgestaan door
mr. I. Diephuis-Timmer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2011.