ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9933

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393319/KG ZA 11-494
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot afgifte van telefoongesprek en voorschot schadevergoeding in kort geding

In deze zaak, die op 14 juni 2011 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde eiser in kort geding de afgifte van een uitgeschreven versie van een telefoongesprek en een voorschot op schadevergoeding van € 5.000,--. Eiser, die een woonwagen huurde van de gemeente, had eerder aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door zijn neef. Hij stelde dat hij door de Staat der Nederlanden onrechtmatig werd behandeld, omdat er geen onderzoek was ingesteld naar de bedreigingen die hij had ervaren. Eiser was gedetineerd in een penitentiaire inrichting en had verzocht om het telefoongesprek tussen zijn neef en zijn broer, waarin hij bedreigd zou zijn, op papier te krijgen. De recherche meldde echter dat er geen opname of uitgeschreven versie van het gesprek beschikbaar was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat het bewijsmateriaal daadwerkelijk aanwezig was geweest en dat de Staat der Nederlanden niet nalatig had gehandeld. De vorderingen van eiser werden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de bedreigingen in het telefoongesprek waren geuit. De rechter concludeerde dat eiser niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen, omdat hij niet had aangetoond dat de Staat in het bezit was van het gevorderde materiaal. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.384,-- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in civiele procedures en de verantwoordelijkheden van de Staat in het kader van de bescherming van burgers. De rechter wees erop dat eiser niet had aangetoond dat hij om bescherming had gevraagd, wat zijn claims verder ondermijnde. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. R.J. Paris.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 393319 / KG ZA 11-494
Vonnis in kort geding van 14 juni 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.M.J. Offermans te Roermond,
tegen:
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bootsma te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 juni 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser huurde een woonwagen van de gemeente [woonplaats] op de woonwagenstandplaats aan de [adres]. Zijn neef [A.] woont op woonwagenstandplaats [adres van neef]. Op 24 november 2008 heeft eiser aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door [A.].
1.2. Eiser is gedetineerd geweest in de penitentiaire inrichting [X.] in [Y.]. In een selectieadvies ten aanzien van eiser van 31 juli 2009 van die inrichting staat onder meer vermeld:
"Heden ochtend 29 juli vroeg gedetineerde [eiser] of hij mij even kon spreken, daar hij een probleem had met zijn broer die ook bij ons in [X.] verblijft en wel op de B-vleugel.
Ged. [eiser] gaf aan dat hij door zijn broer en andere ged. bedreigd wordt.
Zijn broer schijnt tegen iedereen te verstellen dat hij zit voor ontucht en verkrachting van kinderen.
Hij wordt nu tijdens de kerkdienst, bibliotheek en andere momenten bedreigd door mede gedetineerden van deze inrichting.
Nadat hij zei "ik zie het niet meer zitten " heb ik het afdelingshoofd ingelicht.
Na hem gevraagd te hebben wat hij bedoeld met zijn uitsprak van "ik zie het niet meer zitten", zei hij dat hij bang is dat hij in elkaar wordt geslagen of erger, daar hij buiten al door zijn broer en die zijn vrienden met wapens is bedreigd.
Ook geeft hij aan dat hij helemaal overstuur dreigt te geraken door deze voor hem onhoudbare situatie, hier bij ons in de inrichting.
Nu is onze vraag om deze man voor eigen veiligheid over te plaatsen naar [Z.].
(...)
Conclusie en advies:
Het verzoek tot overplaatsing komt van beide partijen, zowel betrokkene zelf als van de inrichting. Er bestaat een onwerkbare situatie door de grondig verstoorde relatie naar medegedetineerden. Omdat er meerdere gedetineerden bij betrokken zijn kan het personeel niet meer langer de veiligheid van [eiser] garanderen. Betrokkene zelf verblijft dan ook veelvuldig op zijn cel om de dans te kunnen ontspringen. Helaas is dit niet de bedoeling en om een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming te laten verlopen verzoeken wij om betrokkene zo snel mogelijk over te plaatsen naar een andere inrichting. Gezien betrokkene in [X.] is geplaatst i.v.m. de gezondheidstoestand van zijn moeder ligt het meest voor de hand een overplaatsing naar het HvB van [Z.]. Voor beide partijen is dit de beste oplossing."
1.3. Op 3 augustus 2009 is door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen schriftelijk aan eiser onder meer meegedeeld:
"In het kader van uw selectie heb ik op grond van de beschikbare informatie besloten u te selecteren voor [Z.] HvB man regulier*
U wordt overgeplaatst naar genoemde inrichting om uw veiligheid voldoende te kunnen garanderen."
1.4. Op 26 september 2009 is eiser in vrijheid gesteld. Vervolgens heeft hij aangifte gedaan tegen zijn broer [B.] en zijn neef [B.].
1.5. Bij brief van 7 mei 2010 heeft de raadsman van eiser de Officier van Justitie te Maastricht verzocht om hem te informeren over de stand van zaken naar aanleiding van de aangifte en is verzocht bij strafvervolging van [B.] en [A.] als bijzondere voorwaarde een straat- en contactverbod te eisen. Bij brief van 19 juli 2010 heeft de Officier van Justitie de raadsman naar de recherche van Heerlen verwezen. Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de raadsman van eiser onder meer aan de recherche bericht:
"Ik verzoek u om het telefoongesprek tussen [A.] en [B.], dat opgenomen is in de Penitentiaire Inrichting [X.] en waarbij mijn cliënt [eiser] bedreigd wordt, voor mij op papier uit te schrijven en mij het schriftelijk verslag van dat telefoongesprek te doen toekomen.
Ik verzoek u om het onderzoek naar de bedreiging de nodige aandacht te geven en voor de Officier van Justitie een proces-verbaal te maken, waarmee tot strafvervolging van [A.] en [B.] kan worden overgegaan."
1.6. Op 2 februari 2011 heeft de recherche van Heerlen de raadsman van eiser telefonisch meegedeeld dat zij niet beschikt over een opname van het telefoongesprek dat [A.] omstreeks 1 augustus 2009 met [B.] gevoerd heeft (hierna: 'het telefoongesprek') of een uitgeschreven versie daarvan. Verder deelde zij mee dat er vanwege onvoldoende capaciteit en andere prioriteiten nog geen verder onderzoek heeft plaatsgevonden.
1.7. De Officier van Justitie te Maastricht heeft op 10 mei 2011 aan de raadsman van eiser bericht dat de zaak geseponeerd is. Op 27 mei 2011 heeft (de raadsman van) eiser een klaagschrift ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) opgesteld, gericht aan het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Daarin verzoekt eiser onder meer aan het gerechtshof te bevelen dat de Officier van Justitie overgaat tot strafvervolging van [A.] en [B.] vanwege bedreiging van eiser met de dood op of omstreeks
3 augustus 2009.
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
I. gedaagde te veroordelen een uitgeschreven versie van het telefoongesprek aan eiser te verstrekken;
II. gedaagde te veroordelen om aan eiser een voorschot op schadevergoeding van € 5.000,-- te betalen.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens hem door nalatig te zijn en geen onderzoek in te stellen naar strafbare feiten waarbij eiser bedreigd is. Er moet voldoende bewijs voor strafvervolging zijn (geweest). De Officier van Justitie is nalatig wanneer hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de opname van het telefoongesprek te vorderen. Indien die opname thans niet meer aanwezig is, is nagelaten bewijsmateriaal veilig te stellen. Eiser heeft een spoedeisend belang bij de afgifte van bewijsmateriaal van de bedreiging, zodat hij zelf civielrechtelijke maatregelen kan treffen tegen [A.] en [B.]. Eiser heeft in deze zaak niet de bescherming van politie en justitie gekregen die hij mag verwachten en kan daardoor niet meer op de woonwagenlocatie [adres] te [woonplaats] wonen. Daarom heeft hij ook een spoedeisend belang bij een voorschot op schadevergoeding vanwege extra huisvestingskosten.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
telefoongesprek
3.2. Gedaagde heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering als genoemd onder I, stellende dat hij feitelijk niet in staat is aan die vordering te voldoen aangezien er geen opname of uitgeschreven versie van het telefoongesprek aanwezig is. Immers, op grond van het Besluit toezicht telefoongesprekken worden alle opgenomen gesprekken die ouder zijn dan acht maanden gewist. In de penitentiaire dossiers van eiser en [B.] is geen uitgeschreven versie van het telefoongesprek en evenmin een verwijzing daarnaar te vinden. Daarnaast is ook de termijn voor de vernietiging van het inrichtingsdossier van eiser inmiddels verstreken, aldus gedaagde. Eiser heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat gedaagde wel in het bezit is of zou kunnen komen van het door hem gevorderde. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter met gedaagde van oordeel dat hij niet veroordeeld kan worden tot het verstrekken van gegevens van het telefoongesprek. De vordering als genoemd onder I zal daarom worden afgewezen.
voorschot schadevergoeding
3.3. Voor zover eiser aan de onder II genoemde vordering ten grondslag legt dat gedaagde onrechtmatig handelt door niet tot vervolging over te gaan, geldt dat artikel 12 Sv een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt om daartegen op te komen. Eiser heeft inmiddels ook van die rechtsgang gebruik gemaakt. Dat leidt tot de conclusie dat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering.
3.4. Eiser stelt voorts dat gedaagde hem onvoldoende bescherming heeft geboden. Nog daargelaten de vraag of gedaagde daadwerkelijk onvoldoende bescherming aan eiser heeft geboden, is nergens uit gebleken dat eiser aan gedaagde om bescherming heeft gevraagd. Alleen al om die reden dient deze stelling van eiser te worden gepasseerd.
3.5. Eiser stelt ten slotte dat, indien tot uitgangspunt wordt genomen dat gedaagde niet in het bezit is of zou kunnen komen van een opname of uitgeschreven versie van het telefoongesprek, gedaagde heeft nagelaten bewijsmateriaal veilig te stellen. Eiser betoogt daarmee kennelijk dat hij op grond van dat nalatig handelen van gedaagde recht heeft op een schadevergoeding. Hij heeft evenwel niet aangetoond dat het door hem genoemde bewijsmateriaal daadwerkelijk aanwezig is geweest. Uit de in deze procedure overgelegde stukken blijkt immers wel van eisers overplaatsing vanwege de omstandigheid dat de penitentiaire inrichting zijn veiligheid niet meer kon waarborgen, maar wordt niet verwezen naar het telefoongesprek. De beslissing tot overplaatsing is volgens het selectieadvies van de penitentiaire inrichting wel gebaseerd op bedreigingen, maar de genoemde bedreigingen zijn op een ander moment en een andere manier geuit. Als er omstreeks het moment van de overplaatsing al een telefoongesprek tussen [A.] en [B.] heeft plaatsgevonden, is niet aangetoond dat daarin bedreigingen jegens eiser zijn geuit en dat met het verloren gaan van de gegevens daarvan dus (belastend) bewijsmateriaal is zoekgemaakt. Op grond van het voorgaande zal ook de vordering als genoemd onder II worden afgewezen.
3.6. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2011.
hvd