Oordeel van de rechtbank
2.18. De rechtbank merkt allereerst op dat zij hetgeen ter zitting namens verweerder subsidiair naar voren is gebracht – vermeld in 2.13. –, in reactie op de vraag van de rechtbank over de mogelijkheid van uitzetting van eisers nu er kennelijk door de Georgische diplomatieke vertegenwoordiging laissez passer zijn verstrekt dan wel toegezegd, niet kan plaatsen, net zo min als de gemachtigde van eisers dat kan, gelet op zijn ter zitting gemaakte – in 2.14. vermelde – opmerking. De rechtbank laat deze kwestie verder voor wat zij is.
2.19. Gelet op de in 1.1. vermelde uitspraak van 21 februari 2011 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, was het opleggen aan eisers van de vrijheidsbeperkende maatregelen rechtmatig. Niet in geschil is dat eisers, ook na het opleggen van de maatregelen, niet hebben voldaan aan de – tot het moment van indiening van de nieuwe verblijfsaanvragen bestaande – rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten.
2.20. Ter zitting is aan de orde geweest dat eisers op 10 mei 2011 nieuwe verblijfsaanvragen hebben ingediend. Deze aanvragen bevinden zich niet in het aan de rechtbank ter beschikking gestelde dossier. De rechtbank gaat er van uit dat deze aanvragen er wel zijn, gelet op hetgeen partijen daarover ter zitting hebben verklaard. Eisers mogen de beslissing op deze aanvragen hier te lande afwachten. Dit betekent dat met ingang van
10 mei 2011 op eisers niet langer de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Namens verweerder is ter zitting meegedeeld dat, met het oog op de te nemen beslissing op de aanvragen, verweerder het BMA om advies heeft gevraagd en dat de beslissing op de aanvragen zal worden genomen omstreeks 26 juli 2011. Dit is – gerekend vanaf de dag van de zitting, 14 juni 2011 – over zes weken. Eisers verblijven reeds vanaf 3 februari 2011 in de VBL, derhalve – gerekend tot aan de dag van de zitting – negentien weken. Weliswaar is in het beleid neergelegd dat de duur van de vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw 2000 in de VBL in beginsel uiterlijk twaalf weken is, doch dit is geen wet van Meden en Perzen. Derhalve is in de enkele omstandigheid dat, bij ongegrondverklaring van het onderhavige beroep, de duur van het verblijf van eisers in de VBL in elk geval ten minste circa 25 weken zal zijn, geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de voortzetting van de maatregelen onrechtmatig is.
2.21. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de voortzetting van de maatregelen om een andere reden onrechtmatig is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot hun persoonlijke belangen aangevoerd die, in de visie van eisers, de voortzetting van de maatregelen onevenredig maken. Zo hebben eiser, op dit punt, verwezen naar de signaallijst van 27 mei 2011, voor zover daarin is vermeld dat (en waarom) volgens LTO VBL Vlagtwedde ‘handhaving van de opgelegde maatregelen niet langer houdbaar lijkt’. Daarnaast hebben eisers gewezen op hun medische situatie. Voorts hebben eisers onweersproken gesteld dat er voor hen in Maastricht, door tussenkomst van de Armeense gemeenschap, huisvesting beschikbaar is en dat zij in Maastricht zullen kunnen beschikken over voldoende bestaansmiddelen. Daar komt bij dat facilitering van het vertrek van eisers op dit moment niet aan de orde is, nu – gelet op verweerders ter zitting gedane mededeling – eisers in elk geval tot omstreeks 26 juli 2011 rechtmatig verblijf in Nederland hebben waardoor zij niet kunnen worden uitgezet. Derhalve rust op eisers thans niet de rechtsplicht om Nederland te verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij de door hem te verrichten belangenafweging. In het bijzonder merkt de rechtbank in dit verband op dat het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder – vermeld in 2.10. –, in reactie op het beroep van eisers op de signaallijst van LTO VBL Vlagtwedde van 27 mei 2011, niet is aan te merken als een toereikende motivering waarmee de in de signaallijst opgenomen afweging terzijde kan worden geschoven.
Voorts heeft verweerder niet nader gemotiveerd waarom, bij de door hem te verrichten belangenafweging, van belang is dat er van de kant van de Georgische autoriteiten toezeggingen zijn voor afgifte van laissez passer ten behoeve van eisers, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft aangegeven. Immers, volgens verweerder waren de laissez passer reeds verstrekt dan wel toegezegd op (in elk geval) 24 februari 2011, zonder dat verweerder vervolgens de laissez passer heeft gebruikt of heeft doen gebruiken.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat in het geval van eisers thans geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw 2000 kunnen worden toegepast, onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.21. Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers tegen het voortduren van de vrijheidsbeperkende maatregelen gegrond. De maatregelen dienen met ingang van heden te worden opgeheven.