Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/7929 PRBESL
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
het Comité Leefbaar Hillegom, gevestigd te Hillegom, eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder.
Derde partij: de vereniging Al Ansaar, gevestigd te Hillegom, vergunninghoudster
1.1 Op 24 maart 2010 heeft verweerder - door middel van een publicatie in het huis-aan-huisblad "De Hillegommer" - medegedeeld dat hij voornemens is een projectbesluit te nemen en een reguliere bouwvergunning te verlenen voor de realisering van een moskee en een parkeerterrein op het perceel, Monseigneur van Leeuwenlaan 13 te Hillegom (project). In voornoemde publicatie heeft verweerder ook medegedeeld dat tegen dit voornemen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht.
1.2 Tegen het in rechtsoverweging 1.1 omschreven voornemen is een aantal zienswijzen naar voren gebracht.
1.3 Bij besluit van 31 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft verweerder ten behoeve van het project een projectbesluit genomen en een reguliere bouwvergunning aan de vereniging "Al Ansaar" (vergunninghoudster) verleend. Verweerder heeft het bestreden besluit aan eiseres verzonden op 9 september 2010. In "De Hillegommer" van 15 september 2010 heeft verweerder medegedeeld dat het bestreden besluit is genomen, en dat hiertegen van 16 september tot en met 27 oktober 2010 beroep kan worden ingesteld.
1.4 Eiseres heeft hiertegen per brief gedateerd op 20 oktober 2010, met als bijlage een petitie getekend door een omvangrijk aantal inwoners van Hillegom, bij verweerder bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 25 oktober 2010 ontvangen en ter behandeling als (rechtstreeks) beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden.
1.5 Het beroep is behandeld ter zitting van 12 mei 2011, gevoegd met de zaken AWB 10/7199 PRBESL, AWB 10/7219 PRBESL en AWB 10/7291 PRBESL. Namens eiser was aanwezig [A]. Verweerder is vertegenwoordigd door [B] en [C]. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd [D]. Een kopie van de door vergunninghoudster aan de heer [D] verstrekte machtiging is aan deze uitspraak gehecht.
2.1 De rechtbank onderzoekt of het beroep ontvankelijk is.
2.2 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan slechts een belanghebbende beroep tegen een besluit instellen.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaat onder een belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:2, derde lid, van de Awb bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3 De rechtbank stelt voorop dat de artikelen 8:1 en 1:2 van de Awb dwingend zijn geformuleerd. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren als niet is voldaan aan de in die artikelen omschreven voorwaarden. Hieruit kan worden afgeleid dat de wetgever veel belang hecht aan het beperken van de kring van (rechts)personen die zich tot de bestuursrechter kunnen wenden, en dat de bestuursrechter dit belang niet mag negeren.
2.4 Mevrouw [A] heeft ter zitting verklaard dat eiseres niet is opgericht bij notariële akte, geen statuten kent en geen echt bestuur heeft. Wie in de praktijk als voorzitter, secretaris en penningmeester optreedt is ook niet duidelijk. Dat mevrouw [A] ter zitting het woord voert namens eiseres, heeft weliswaar de instemming van een aantal personen op de publieke tribune maar mevrouw [A] beschikt niet over een machtiging.
2.5 De rechtbank constateert op basis van de inhoud van het dossier en de toelichting van mevrouw [A] ter zitting dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een rechtspersoon in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Eiseres is immers niet opgericht bij notariële akte, kent geen statuten en heeft ook overigens geen vastomlijnde organisatiestructuur.
2.6 Eiseres valt evenmin te beschouwen als een entiteit in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Hierbij neemt de rechtbank - nogmaals - in aanmerking dat eiseres geen statuten kent en ook overigens geen vaste organisatiestructuur heeft. Daarom is niet staande te houden dat eiseres reeds tijdens de termijn voor het instellen van beroep als zelfstandig herkenbare eenheid naar buiten trad.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de brief van 20 oktober 2010, dat als beroepschrift is aangemerkt, niet worden afgeleid dat het beroep van eiseres mede is ingesteld namens de individuele ondertekenaars van de petitie. Uit de in het procesdossier aanwezige lijsten met handtekeningen blijkt namelijk niet dat de ondertekenaars van de petitie als leden van eiseres willen worden gezien, maar slechts dat de ondertekenaars het - net als eiseres - niet eens zijn met de realisering van een moskee en een parkeerterrein waarvoor verweerder toestemming heeft verleend. Evenmin blijkt uit deze lijsten dat de ondertekenaars zelf beroep hadden willen instellen, en zelfs niet dat deze personen aan eiseres uitdrukkelijk toestemming tot het instellen van beroep hebben gegeven.
2.8 De in rechtsoverweging 2.5 bedoelde constatering kan na afloop van de beroepsprocedure niet worden hersteld, omdat voor de bestuursrechter reeds tijdens de beroepstermijn helder moet zijn welke (rechts)personen streven naar een rechterlijke uitspraak die strekt tot vernietiging van het bestreden besluit. Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding tot heropening van het onderzoek in de door eiseres aanhangig gemaakte beroepsprocedure.
2.9 Bovendien constateert de rechtbank dat eiseres geen zienswijze tegen het per 24 maart 2010 ter inzage gelegde ontwerp naar voren heeft gebracht, en dat mevrouw [A] ter zitting niet kon aangeven waarom zo'n zienswijze achterwege is gebleven. Ook deze omstandigheid staat in de weg aan ontvankelijkheid van het beroep. Artikel 6:13 van de Awb - zakelijk weergegeven, en voor zover hier relevant - bepaalt namelijk dat geen beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld door een belanghebbende die zonder goede reden geen zienswijzen tegen een ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Op grond van dit artikel moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, ook in de situatie dat de rechtbank eiseres wél als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb zou hebben aangemerkt.
2.10 De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is. Daarom komt zij niet toe aan de toetsing van het bestreden besluit op grondslag van de gronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te gelasten dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt, en evenmin om verweerder te veroordelen tot vergoeding van andere proceskosten die eiseres heeft gemaakt.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. dr. L.M. Koenraad, mr. drs. H.M. Braam en mr. L. Koper, in aanwezigheid van de griffier, mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.