[eiseres] legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van voormelde feiten, het volgende ten grondslag.
2.1 Toen [eiseres] over de Rotterdamseweg reed zag zij op een gegeven moment het - door middel van een waarschuwingsbord - aangekondigde verkeerslicht. Waarom het verkeerslicht daar stond kon zij niet precies zien, omdat een auto die juist ervóór stopte haar het zicht ontnam.
2.2 Terwijl [eiseres] nog kwam aanrijden sprong het verkeerslicht op groen. Omdat [eiseres] als niet-Nederlandse er op geen enkele manier voor gewaarschuwd was dat het hier geen normaal verkeerslicht betrof ging zij er vanuit dat het wél een verkeerslicht was zoals zij die kende; ze ging er óók van uit dat het licht voor haar enige tijd groen zou blijven.
2.3 Derhalve reed [eiseres] achter haar voorganger aan en kreeg de schrik van haar leven toen haar auto met een klap tot stilstand kwam en omhoog werd getild. Pas toen [eiseres] en haar vriendin waren uitgestapt begrepen ze dat ze op een voor hen volkomen onbekend - en door hen volkomen onbegrepen - verkeersobstakel waren gestuit.
2.4 Uit het videomateriaal blijkt volgens [eiseres] - anders dan de gemeente meent - dat "op het moment dat [eiseres] de poller wilde passeren", het licht op groen, dan wel op oranje stond. Van belang is hier niet het moment waarop de poller onder [eiseres]'s auto omhoog kwam (toen stond het licht inderdaad sinds 1,8 seconden op rood), maar het moment waarop [eiseres] het besluit nam om iets te "willen", namelijk achter haar voorganger aanrijden omdat haar dat volkomen logisch leek.
2.5 Volgens een publicatie van de "IVER" (de Initiatiefgroep Verkeersregeltechnici Rijkswaterstaat en Provincies) ligt het beslispunt voor een automobilist om nog te stoppen voor de stopstreep voor een oranje licht op 40 meter voor een auto die met een snelheid van 54 km/u rijdt.
2.6 Uit de videobeelden blijkt volgens [eiseres] voorts dat zij rond de 30 km/u reed toen zij de poller naderde, dit omdat zij iets inhield daar een eind vóór haar een auto even voor een rood licht stopte. In dat geval moet haar beslispunt gelegd worden op 25 tot 30 meter voor de stopstreep. [eiseres] was echter al veel dichterbij - tussen de 10 en 15 meter voor de stopstreep - toen het licht naar oranje sprong. Volgens de erkende deskundigen van de IVER was op dat punt en op dat moment een noodstop voor haar geen optie meer.
2.7 Daarbij komt dat volgens een arrest van het Gerechtshof te Arnhem (LJN AV0366) aan een weggebruiker een "schrikseconde" moet worden toegestaan, wanneer hij of zij wordt geconfronteerd met een geheel onverwachte situatie; een dergelijke situatie deed zich in casu ook voor; [eiseres] "kon geen kant meer op".
2.8 [eiseres] erkent dat de pollerinstallatie naar behoren functioneerde. [eiseres] reed echter op de pollerinstallatie omdat zij als niet-Nederlandse niet voor de werking van dit obstakel gewaarschuwd was en er van uitging dat ze met een normaal verkeerslicht van doen had.
2.9 De kantonrechter te Utrecht heeft over een vergelijkbare situatie het volgende gesteld (onderstreping door de gemachtigde van [eiseres]): "De kantonrechter acht in de zaken Eireiner en Post&Loomans het door rood licht rijden niet beslissend. Dit volgt namelijk automatisch uit de voorafgaande fout, die hierin bestaat dat Eireiner en Post beiden achter een voorafgaande auto door groen reden".
2.10 [eiseres]'s "voorafgaande fout" was dezelfde. Uit dit vonnis blijkt dat de Utrechtse kantonrechter van mening is dat een verkeersovertreding, dan wel een verkeersfout, niet het voor de schuldvraag beslissende gegeven is.
2.11 Het is juist dat op het moment dat de poller omhoog gaat of omhoog staat, het verkeerslicht - bij en normale werking van de apparatuur - nooit op groen of oranje staat. Maar zoals hiervoor aangegeven is het moment van omhoog gaan niet het moment waar het om gaat; dat ligt eerder.
2.12 Bovendien blijkt uit de videofilms dat op hetzelfde moment dat het licht op rood gaat, de pollerpaal al omhoog begint te komen; de weggebruiker wordt hier (afgezien van de korte oranje-periode van het licht) geen enkele respijt meer gegeven.
2.13 Het feit dat de installatie goed functioneerde (althans, zo functioneerde als de bedoeling was) betekent volgens [eiseres] nog niet dat de weg geen gebrek vertoonde in de zin van het bepaalde in artikel 6:174 BW.
2.14 Het is juist dat er op de Rotterdamseweg door middel van diverse verkeersborden expliciet voor de aanwezigheid van de doseerinstallatie werd gewaarschuwd en dat er werd geattendeerd op de werking er van. Maar gezien het grote aantal ongelukken op de poller moet volgens [eiseres] de vraag gesteld worden of er ook afdoende gewaarschuwd is en of die waarschuwingen effectief waren. [eiseres] was de achtste weggebruiker die binnen een tijdvak van twee maanden op de poller reed. Eind 2007, toen de poller 1,5 jaar in werking was, stond het totaal aantal aanrijdingen al op dertig. In het jaar 2006 zijn er 19 ongelukken gebeurd bij de poller.
2.15 Volgens het bekende Bussluis-arrest van de Hoge Raad (rechtsoverweging 3.3) moet van beveiligingsmaatregelen verwacht mogen worden dat zij deugdelijk zijn, wat volgens de Hoge Raad wil zeggen dat zij de veiligheid voldoende moeten waarborgen. Wanneer er veel ongelukken gebeuren op een poller voldoet deze niet aan dit criterium, zo min als deze dan niet voldoet aan het gestelde in 6:174 BW. Dit geldt, gezien de vele ongelukken, volgens [eiseres] ook voor de poller op de Rotterdamseweg in Midden-Delfland.
2.16 De "hoegrootheid van de kans dat er ongevallen ontstaan" en de "mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen" spelen blijkens door [eiseres] met name genoemde jurisprudentie een rol bij de vraag of een obstakel voldoende beveiligd is en in hoeverre er sprake is van aansprakelijkheid/schuld.
2.17 Van het feit dat die "hoegrootheid" in Midden-Delfland beduidend groot was getuigt het relatief grote aantal ongelukken dat in 2006 op de betreffende poller gebeurde (hierboven aangetoond). En van enige mate van bezwaarlijkheid wat betreft het nemen van aanvullende veiligheidsmaatregelen was in het geheel geen sprake.
2.18 Daarenboven geldt volgens [eiseres] dat zij als niet-Nederlandse niet expliciet werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van de doseerinstallatie en de werking ervan. Want de borden die zij kon begrijpen waarschuwden alleen maar voor een (niet duidelijk gespecificeerd) "gevaar". Wat dat gevaar precies inhield werd op de borden langs de aanrijroute alleen verklaard door middel van Nederlandse teksten, teksten die [eiseres] niet kon begrijpen.
2.19 Al gevolg daarvan werd [eiseres] niet expliciet gewaarschuwd voor en geattendeerd op:
- het feit dat het "verkeerslicht" dat zij in de verte zag geen gewoon verkeerslicht was, met de gebruikelijke groen-periode van minimaal een redelijk aantal seconden;
- het feit dat er per groen-periode maar één auto voorbij het "verkeerslicht" kon;
- het feit dat bij het "verkeerslicht" een bijzonder agressief en vernietigend obstakel in de weg lag, waarop zij haar auto zo maar total loss zou kunnen rijden. (Het pictogram van een auto-op-een-pollerpaal is in het snelle voorbijrijden niet "verklarend" genoeg voor iemand die het voor het eerst ziet; nogal wat automobilisten zien het bijvoorbeeld aan voor een bord dat waarschuwt voor een wegsleep-regeling).
2.20 Deze feitelijkheden kunnen niet worden afgedaan met de stelling dat zij samen een omstandigheid vormen die "voor [eiseres]'s rekening en risico dient te komen". Een dergelijke stelling zou volgens [eiseres] in strijd zijn met het voornaamste wetsartikel dat hier geldt: 6:174 BW. Immers: dit artikel spreekt over een "gevaar voor personen of zaken". Voor een obstakel in het wegdek betekent dit een "gevaar voor weggebruikers of hun voertuigen". Het artikel spreekt niet over een gevaar voor Nederlandse personen/weggebruikers, maar over een gevaar voor personen/weggebruikers in het algemeen. Dus in dit geval: een gevaar voor alle weggebruikers die op legitieme wijze gebruik maken van de betrokken weg.
2.21 Dat het Nederlandse wegennet - ook dat in Midden-Delfland - niet alleen wordt gebruikt (en mág worden gebruikt) door Nederlanders, maar ook door buitenlanders, is een onbestreden gegeven. Van deze buitenlanders kan en mag verwacht worden dat zij zich, wanneer zij zich op Nederlandse wegen begeven, op de hoogte stellen van de in Nederland geldende normale verkeersregels. Van hen kan en mag, in het verlengde hiervan, ook verwacht worden dat zij zich op de hoogte stellen van de betekenis van officiële Nederlandse verkeersborden.
2.22 Maar hiermee houdt, in redelijkheid, de verplichting van buitenlanders die over Nederlandse wegen rijden op. Van hen kan en mag bijvoorbeeld in redelijkheid niet verwacht worden dat zij zich ook nog de Nederlandse taal eigen maken. Van buitenlanders kan en mag derhalve niet verwacht worden dat zij de betekenis doorgronden van niet in enig reglement als zodanig genoemde en omschreven mededelingen in het Nederlands, die door een wegbeheerder in de berm worden geplaatst. Een buitenlander kan zo'n bord bijvoorbeeld aanzien voor een reclame-uiting.
2.23 Van hem of haar kan en mag óók niet verwacht worden dat hij of zij onmiddellijk de betekenis van niet-officiële Nederlandse borden doorgrondt, zoals het hierboven genoemde pictogram.
2.24 Wat Midden-Delfland betreft betekent dit, dat buitenlanders - in feite onvoldoende gewaarschuwd - met een ongewone verkeerssituatie geconfronteerd worden en derhalve geheel, dan wel vrijwel geheel, schuldeloos een aanrijding met de poller krijgen. Ook die buitenlanders zijn - nogmaals - gebruikers tegenover wie de gemeente Midden-Delfland een wettelijke verplichting heeft waar het gaat om haar verantwoordelijkheid als wegbeheerder
2.25 De gemeente Midden-Delfland heeft dit tenslotte zelf ook ingezien en daarom in juni 2009 bij de poller een extra bord geplaatst met de tekst "ATTENTION !!! RISING OBSTACLE When green shows: only one vehicle".
2.26 Dit wijst er volgens [eiseres] op dat ook de gemeente zich ervan bewust was dat de betreffende pollerinstallatie in feite een gebrek vertoonde. En volgens eiseres was dit een gebrek in de zin van het zogeheten ZOAB-Arrest (HR 3 mei 2002, NJ 2002,464/ VR 2003, 6). In de betreffende zaak stelde het rechtsprekende Gerechtshof dat "onder een gebrekkige toestand in de zin van artikel 6:174 BW kan worden verstaan een gevaarlijke toestand die men, hoewel bekend met die toestand, onveranderd laat". De Hoge Raad heeft vervolgens op dit punt geen aanleiding gezien om te casseren. Dus die uitspraak stáát. En vast staat dat de gemeente Midden-Delfland een bij haar (reeds in een zeer vroeg stadium) bekend zijnde gevaarlijke situatie lange tijd onveranderd heeft gelaten, althans heeft nagelaten iets aan dit gevaar te doen door het eerder plaatsen van een Engelstalig bord bij de poller.
2.27 [eiseres] tekent hierbij nog aan, dat er na de toevoeging van het Engelstalige bord bij de poller nu aan één paal vijf mededelingen hangen, twee afbeeldingen en drie teksten. De oorspronkelijke vier waren er al meer dan een automobilist in één keer kan verwerken. Dit gegeven is terug te vinden in een aantal vonnissen die als jurisprudentie mogen gelden (onder meer Hof Arnhem, 4 januari 2005, gemeente Rijssen-Holten versus Warris, punt 4.8) en bestuurlijke voorschriften (onder meer Uitvoeringsvoorschriften BABW).
2.28 [eiseres] heeft de door haar geleden schade en de bijkomende kosten als volgt gespecificeerd:
Reparatie auto € 1.687,42
wegslepen auto - 150,--
kosten taxi - 15,90
Extra treinreis naar Luxemburg - 78,--
Extra hotelkosten - 95,--
Extra treinkosten Arlon-Rotterdam (ophalen auto)- 72,40
Telefoon, porto, verloren tijd - 50,--
Immateriële schade - 500,--
Totaal € 2.548,72.
2.29 Kennelijk subsidiair voert [eiseres] nog het volgende aan.
Artikel 6:101 vordert dat bij een schuldverdeling in het geval van een (gedeeltelijk) verwijtbare schade sprake moet zijn van "evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen". De vraag is volgens [eiseres] derhalve: van welke aan partijen toe te rekenen omstandigheden is hier sprake? De visie van [eiseres] in deze is de volgende.
2.30 Een aan de gemeente toe te rekenen omstandigheid is dat zij een onvoldoende beveiligde situatie heeft gecreëerd (de poller). Van het feit dat de beveiliging, ondanks het plaatsen van een aantal borden, de facto onveilig was en onveilig blééf, getuigt het grote aantal ongelukken dat op de poller gebeurde en nóg gebeurt.
2.31 Deze onveiligheid gold met name voor niet-Nederlanders, die onvoldoende gewaarschuwd werden voor de werking van de poller en de mogelijke gevolgen van een aanrijding. De gemeente wist van deze onveiligheid maar heeft deze bewust laten voortbestaan.
2.32 Welke omstandigheden zijn - aan de andere kant - aan [eiseres] toe te rekenen? Heeft zij een overtreding begaan? Nee; [eiseres] heeft geen verbodsborden genegeerd. Heeft [eiseres] anderzijds verwijtbaar onvoorzichtig gereden of gehandeld? Nee; dat heeft zij niet. Zij heeft normaal gereden, en zij heeft normaal gereageerd op de borden die zij kon begrijpen. De "fout" die zij maakte was geheel en al het gevolg van het feit dat zij niet gewaarschuwd was voor het feit dat zij niet met een normaal verkeerslicht van doen had en dat er maar één auto door mocht.
2.33 Om de hiervoor genoemde redenen stelt [eiseres], dat de ernst van de door de gemeente gemaakte fout aanzienlijk groter is dan de door haar gemaakte fout en dat de billijkheid derhalve vereist dat aan de gemeente een groter deel van de schuld moet worden toegerekend dan aan [eiseres]. De schuld ligt niet bij [eiseres] maar bij de gemeente, geheel ofwel voor het grootste deel.