ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9718

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/11748
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling afkomstig uit Mogadishu met tegenwerping vestigingsalternatief

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vreemdeling afkomstig uit Mogadishu, Somalië. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Definitierichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had geconcludeerd dat eiseres zich in een ander deel van Somalië kon vestigen, ondanks de gevaarlijke situatie in Mogadishu. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onveiligheid van de reis naar een vestigingsalternatief en de slechte leefomstandigheden in Centraal- en Zuid-Somalië, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen op basis van de beschikbare informatie en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in een ander deel van Somalië kon verblijven. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar niet op basis van de door haar aangevoerde gronden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/11748, V-nummer: [nummer ],
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[naam ], eiseres,
gemachtigde: mr. J.W.F. Noot, advocaat te Dordrecht,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat dit besluit tevens geldt als terugkeerbesluit.
Tegen de afwijzing van haar asielaanvraag heeft eiseres bij faxbericht van 5 april 2011 beroep ingesteld.
Tegen het terugkeerbesluit heeft eiseres bij faxbericht van 5 april 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder, die het bezwaarschrift bij brief van 6 april 2011 ter behandeling heeft doorgezonden aan de rechtbank.
De zaak is op 18 mei 2011 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Paffen, kantoorgenoot van haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is verschenen H.M. Sharif Hassan, tolk.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1° doodstraf of executie;
2° folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3° ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) geldt bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien er in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 bestaat en van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.
Ingevolge artikel 3.37d, tweede lid, van het VV 2000 wordt bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen.
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.1.4. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn), voor zover hier van belang, wordt in deze richtlijn verstaan onder "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15 en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
Volgens artikel 8, eerste lid, van de Definitierichtlijn kunnen de lidstaten als onderdeel van de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming vaststellen dat een verzoeker geen behoefte heeft aan internationale bescherming, indien er in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees bestaat voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade, en van de verzoeker redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij in dat deel van het land blijft.
Volgens het tweede lid van dit artikel houden de lidstaten bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoet bij hun beslissing over het verzoek rekening met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen.
Volgens artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Volgens artikel 18 van de Definitierichtlijn verlenen de lidstaten de subsidiaire-beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.
2.1.5. Volgens artikel 3 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn), voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder terugkeerbesluit: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Volgens artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
2.1.6. Op 9 december 2010 heeft verweerder besloten paragraaf C4/2.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) te wijzigen (Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire - hierna: WBV - 2010/18). Paragraaf C4/2.3.2. van de Vc 2000 luidt thans, voor zover hier van belang, als volgt.
" Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief, wordt op grond van artikel 3.37d, tweede lid, VV rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen. In de volgende gevallen kan in redelijkheid van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft:
a. het gaat om een gebied waar voor de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen bestaat;
b. de vreemdeling kan op veilige wijze toegang tot dat gebied verkrijgen; en
c. de vreemdeling kan zich in het gebied vestigen en van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.
(...)
Ad b
Voor de vraag of het gebied toegankelijk is, wordt gekeken naar de situatie zoals deze bestaat op het moment van de beoordeling. Dit betekent dat het gebied vanuit Nederland daadwerkelijk en reëel bereikbaar moet zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.
(...)
Ad c
Niet is vereist dat de bescherming die de vreemdeling in het gebied dat geldt als vlucht- of vestigingsalternatief verkrijgt, dezelfde is als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben verkregen.
De vreemdeling dient zich in het gebied te kunnen vestigen en een leven te kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling dient in het betreffende gebied niet achtergesteld te worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast dienen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig te zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.
Dat de omstandigheden in het vlucht- of vestigingsalternatief minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de asielzoeker is onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen."
Op 9 december 2010 heeft verweerder besloten paragraaf C24/24 van de Vc 2000 te wijzigen (WBV 2010/19). Paragraaf C24/24 van de Vc 2000 luidt thans, voor zover hier van belang, als volgt.
" 4.1 Situatie Mogadishu
Voorts blijkt uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa dat de veiligheidssituatie in de stad Mogadishu apart kan worden beoordeeld en dat op basis van de voorhanden zijnde informatie geconcludeerd moet worden dat de veiligheidssituatie aldaar zodanig slecht is dat er in de stad Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG. Dit betekent dat voor vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij afkomstig zijn uit Mogadishu en hebben aangetoond aldaar normaal te hebben gewoond en verbleven direct voorafgaand aan het vertrek uit Somalië, geldt dat zij afkomstig zijn uit een gebied waarin de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat een burger die terugkeert louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade.
Indien niet is gebleken dat betrokkene zich elders in Somalië kan vestigen (zie 7.2) en evenmin contra-indicaties het verlenen van een vergunning in de weg staan, komt een asielzoeker afkomstig uit de stad Mogadishu in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vw.
7.2.2 Indien sprake is van een uitzonderlijke situatie
De uitzonderlijke situatie van artikel 15c van de richtlijn 2004/83 EG geldt voor de burgers verblijvend in een bepaald gebied (in casu Mogadishu) en is niet gerelateerd aan individuele, persoonlijke vrees. Gelet hierop kan er, in aanvulling op hetgeen staat beschreven in 7.2.1, sprake zijn van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling afkomstig uit Mogadishu in een ander deel van Somalië (inclusief Centraal- en Zuid-Somalië) indien de dreiging waaraan betrokkene in Mogadishu wordt blootgesteld niet op de persoon gericht is maar enkel een gevolg is van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c.
Gelet op de bijzondere positie waarin niet-Somali minderheden (uit genoemd ambtsbericht (par. 3.4.3) blijkt dat hier de volgende groepen onder vallen: Bantus, Reer Hamar, Ashraf, Bajuni, en de beroepskaste Gaboye (Midgan, Tumal en Yibir)), alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen in Centraal- en Zuid-Somalië verkeren, wordt ten aanzien van een vreemdeling behorend tot één van deze groepen in de regel aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië. Gezien de positie van de niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen kan immers niet worden aangenomen dat zij elders in Zuid- en Centraal Somalië in voldoende mate binnen de daar aanwezige gemeenschappen kunnen participeren.
Dit laat onverlet dat voor personen behorend tot bovengenoemde groepen het vestigingsalternatief zoals bedoeld in 7.2.1 van toepassing kan zijn.
Ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu, niet-behorend tot bovengenoemde groepen, wordt er in beginsel van uitgegaan dat een vestigingsalternatief in Centraal- Zuid-Somalië aanwezig is als de gevreesde dreiging voor een onmenselijke behandeling enkel een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de richtlijn in Mogadishu.
De toets of er in dat geval sprake is van een vestigingsalternatief zal, met inachtneming van het beleid inzake het vestigingsalternatief (C4/2.3), op individuele basis plaatsvinden. Dit betekent dat indien de asielzoeker aannemelijk maakt dat het reizen naar en/of het toegang verkrijgen tot een gebied buiten Mogadishu niet tot de mogelijkheden behoort, of van hem/haar redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij/zij verblijft in een gebied buiten Mogadishu, de asielzoeker in aanmerking kan komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw."
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft verweerder eiseres meegedeeld dat dit besluit tevens geldt als terugkeerbesluit. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen van 10 februari 2011 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Aan eiseres wordt toegerekend dat zij het tijdens de reis gebruikte paspoort niet heeft overgelegd, ook al heeft zij dat naar eigen zeggen nimmer in handen gehad, omdat zij bij de paspoortcontrole op Schiphol de bescherming van de Nederlandse autoriteiten had kunnen inroepen. Voorts heeft eiseres het trein- en buskaartje voor de reis naar Ter Apel niet overgelegd. Verder had van eiseres verwacht mogen worden haar huwelijksakte over te leggen, omdat de door haar gestelde problemen samenhangen met haar huwelijk. Omdat eiseres de laatste vier dagen voor haar vertrek naar Nederland bij haar vader heeft verbleven, terwijl de huwelijksakte bij haar vader is, had zij de huwelijksakte kunnen meenemen.
Omdat sprake is van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, moet van het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht uitgaan om het geloofwaardig te achten. Eiseres weet niet hoe en hoe vaak haar man is benaderd door Al Shabaab en zij weet ook niet wat Al Shabaab met haar man heeft afgesproken. Evenmin weet eiseres wanneer zij thuis is bezocht door Al Shabaab. De aanduidingen eind juli, begin augustus en ongeveer een week later zijn onvoldoende gedetailleerd. Voorts verklaart eiseres summier over de bezoeken van Al Shabaab aan haar huis. Eiseres verklaart slechts dat men kwam, naar haar man vroeg, haar sloeg en weer vertrok. Het is niet aannemelijk dat Al Shabaab het huis tot drie keer toe heeft verlaten zonder enige toezegging, dat Al Shabaab eiseres de laatste keer heeft verteld dat zij in plaats van haar man moest meedoen en dat Al Shabaab haar vervolgens nog drie dagen bedenktijd heeft gegeven.
Het verplicht dragen van een xijaab is niet in strijd met artikel 3 van het EVRM.
De situatie in Mogadishu wordt op dit moment gekwalificeerd als een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eiseres komt echter niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat zij zich elders in het land van herkomst kan vestigen. Eiseres wordt niet als een alleenstaande vrouw beschouwd. Niet geloofwaardig wordt geacht dat de echtgenoot van eiseres uit beeld is en voorafgaand aan haar vertrek heeft eiseres bij haar vader verbleven. Dat alle familieleden in Mogadishu overleden zouden kunnen zijn, is volstrekt speculatief.
Toegang tot Somalië is mogelijk via het internationale vliegveld van Mogadishu. Het vliegveld staat onder controle van de Transitional Federal Government (hierna: TFG), gesteund door troepen van de African Union Mission in Somalia (hierna: AMISOM). Vanaf het vliegveld van Mogadishu of een andere plaats kan over land de beoogde plaats van alternatief verblijf worden bereikt. De verbindingsweg vanaf het vliegveld wordt door AMISOM beschermd en kan als relatief veilig worden beschouwd. Uit het rapport van 8 oktober 2010 van het UK Home Office "Somalia: report of fact finding mission" blijkt dat het reizen binnen de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden van Centraal- en Zuid-Somalië mogelijk en relatief veilig is. Tussen de verschillende plaatsen in Somalië is transport met bijvoorbeeld bussen mogelijk. Uit het rapport van het UK Home Office blijkt dat het willekeurig geweld in de buiten gelegen gebieden minder intensief is dan in Mogadishu. In de praktijk reizen veel mensen binnen Centraal- en Zuid-Somalië, ook binnen de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden. In mei 2010 hebben ruim 12.000 mensen Mogadishu verlaten om naar andere districten te reizen. Uit het rapport van het UK Home Office blijkt dat Somalische burgers die geen banden hebben met TFG over het algemeen geen problemen ondervinden bij het passeren van de controleposten. Reizigers kan worden gevraagd naar de reden van hun reis en bestemming, maar in de regel wordt toestemming verleend om verder te reizen. Uit het dossier van eiseres is niet gebleken dat het reizen naar of het toegang verkrijgen tot een gebied buiten Mogadishu voor haar niet mogelijk is.
Het is aan eiseres om te bepalen waar zij zich zal vestigen. Dit kan mede afhangen van eventuele verblijfplaatsen in het verleden en van clan- en familieverbanden. In delen van Centraal- en Zuid-Somalië bestaat een tekort aan voedsel en is sprake van slechte gezondheidszorg en onhygiënische omstandigheden. Dit is reden tot zorg, maar niet is gebleken van zodanig slechte humanitaire omstandigheden in de gebieden buiten Mogadishu dat verblijf aldaar in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Het ambtsbericht van september 2010 vermeldt dat clanbescherming beter mogelijk is in landelijke gebieden dan in stedelijke gebieden. Hieruit kan worden afgeleid dat de betekenis van clansystemen en de hierdoor geboden veiligheid niet helemaal is verdwenen. Naast banden met de eigen, vaderlijke clan zijn er banden met de clan van de moeder, de echtgenoot en eventueel de huwelijkspartners van de kinderen. Op deze banden wordt in geval van nood veelal een beroep gedaan. Ontheemden vestigen zich doorgaans in hun traditionele clangebied. De veiligheidssituatie voor mensen in hun eigen clangebied is relatief goed ten opzichte van andere gebieden. Dat de door clanbanden geboden veiligheid is afgenomen, neemt niet weg dat eiseres zich in het beoogde gebied van verblijf moet kunnen handhaven. In Somalië is sprake van een systeem van handhaving van recht en openbare orde, gebaseerd op een combinatie van traditioneel recht en sharia. Uit het dossier van eiseres is niet gebleken dat van haar redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij verblijft in een gebied buiten Mogadishu.
De gemotiveerde interim measure van de president van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is een tijdelijke uitzettingsbelemmering die niet afdoet aan het voornemen van verweerder om na een voor hem gunstige uitspraak van het EHRM tot uitzetting over te gaan.
2.2.2. Bij brief van 6 april 2011 heeft verweerder naar voren gebracht dat het terugkeerbesluit geen zelfstandig besluit is ten opzichte van de afwijzing van de asielaanvraag. Omdat tegen de afwijzing van de asielaanvraag beroep openstaat, wordt het bezwaarschrift tegen het terugkeerbesluit ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank.
2.2.3. Bij faxbericht van 17 mei 2011 heeft verweerder onder meer het volgende naar voren gebracht.
De weg van het vliegveld in de periferie van Mogadishu naar Centraal- en Zuid-Somalië staat onder controle van TFG, gesteund door AMISOM. Met verwijzing naar een (ter zitting in kleurenkopie overgelegde) plattegrond stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres Mogadishu vanaf het vliegveld kan verlaten zonder door het centrum van deze stad te hoeven reizen.
2.3. de gronden van beroep
Eiseres heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte werpt verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegen aan eiseres. Eiseres heeft het paspoort nimmer tot haar beschikking gehad, zij stond in het paspoort van de reisagent bijgeschreven als zijn dochter. Ook als eiseres op Schiphol bescherming had gevraagd, had zij het paspoort niet over kunnen leggen. Ten onrechte wordt eiseres tegengeworpen dat zij de reispapieren van Schiphol naar Ter Apel niet heeft overgelegd. De reis van eiseres is geëindigd toen zij in Nederland aankwam en daarmee veilig gebied bereikte. Eiseres bevond zich in een acute vluchtsituatie en zij kan geen contact leggen met haar vader om de huwelijksakte alsnog over te laten komen. Ten onrechte heeft verweerder het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht gehanteerd. Het relaas van eiseres is wel degelijk geloofwaardig. Verweerder hanteert cirkelredeneringen en dubbele tegenwerpingen. De positie van de vrouw binnen het huwelijk is in Somalië heel anders dan in Nederland. Eiseres heeft verklaard wat zij wist, zij heeft slechts het noodzakelijke vernomen van haar echtgenoot. De verklaringen van eiseres over haar eigen ervaringen met Al Shabaab zijn consistent en passen in hetgeen bekend is over de werkwijze van deze groepering. De door eiseres gegeven tijdsaanduidingen zijn ten onrechte naar Nederlandse maatstaven beoordeeld. Verweerder motiveert niet waarom niet aannemelijk is dat zij bedenktijd heeft gekregen.
In Mogadishu is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, zoals verweerder inmiddels erkent. Ten onrechte werpt verweerder een vestigingsalternatief tegen aan eiseres. Eiseres heeft geen contact meer met haar man of andere familieleden en het is gezien de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu nog maar de vraag of die familieleden nog in leven zijn, zodat eiseres als alleenstaande vrouw moet worden beschouwd. Bovendien gelooft verweerder het relaas van eiseres en daarmee haar huwelijk niet.
Het ambtsbericht van september 2010 vermeldt dat reizen binnen Centraal- en Zuid-Somalië risicovol is, vooral daar waar strijd wordt geleverd. Bij een wegversperring, ongeacht of die door TFG of een rebellengroep wordt beheerd, moeten vaak hoge bedragen worden betaald om te kunnen passeren. Vaak hebben zich in deze situatie gevallen van verkrachting, mishandeling en moord voorgedaan. TFG mag dan de luchthaven controleren, vanaf de luchthaven moet men door Mogadishu reizen, waar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Reeds hierom kan niet worden uitgegaan van een vestigingsalternatief. Uit de notitie van december 2010 van VluchtelingenWerk Nederland blijkt dat reizen door Mogadishu voor teruggekeerden uit het westen per definitie riskant is.
De gebieden buiten Mogadishu worden gecontroleerd door Al Shabaab. De United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR) stelt in de Eligibility Guidelines dat het voor vrouwen bijzonder gevaarlijk is om door gebied van Al Shabaab te reizen. De UNHCR maakt ook melding van misdragingen van de zijde van AMISOM. Volgens de UNHCR is er een algehele 'breakdown' van de traditionele clanbescherming.
Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waar eiseres zich concreet zou kunnen vestigen. Centraal- en Zuid-Somalië zijn 'verzadigd' van alle terugkerende vluchtelingen uit het westen en Mogadishu. De omstandigheden zijn volgens de UNHCR zodanig dat terugkeer naar Mogadishu de voorkeur geniet. Daar is echter sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
Eiseres heeft zich beroepen op de uitspraak van 11 februari 2011 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam (LJN BP7921) en de uitspraak van 14 april 2011 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem (LJN BQ1202).
Het terugkeerbesluit is onbevoegd genomen en ook afgezien daarvan onrechtmatig.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft aan eiseres kunnen toerekenen dat zij het trein- en buskaartje van de reis van Schiphol naar Ter Apel niet heeft overgelegd, omdat eiseres daarmee een deel van haar reisverhaal had kunnen onderbouwen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat haar reis is geëindigd op Schiphol, omdat eiseres zich daar niet heeft aangemeld. Voorts heeft verweerder aan eiseres kunnen toerekenen dat zij haar huwelijksakte niet heeft overgelegd. Omdat de door eiseres gestelde problemen verband houden met haar huwelijk, kan de huwelijksakte worden aangemerkt als een document ter staving van het asielrelaas. Omdat eiseres de laatste vier dagen voor haar vertrek bij haar vader heeft verbleven en hij de huwelijksakte in bewaring had, heeft verweerder het argument van eiseres dat zij de akte vanwege de acute vluchtsituatie niet kon meenemen als onvoldoende van de hand kunnen wijzen. Dat eiseres naar gesteld thans geen contact meer met haar vader kan leggen om de huwelijksakte alsnog over te laten komen, komt onder deze omstandigheden voor haar rekening en risico.
2.4.2. Omdat verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen, moet van haar asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaan om het geloofwaardig te achten.
Eiseres betwist niet dat haar verklaringen over de bezoeken van Al Shabaab aan haar huis niet gedetailleerd zijn. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat van eiseres verwacht had mogen worden deze bezoeken, die mede gelet op de gestelde mishandeling door Al Shabaab ingrijpend en bedreigend moeten zijn geweest, nauwkeuriger in de tijd te kunnen plaatsen dan zij heeft gedaan.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en daarmee ongeloofwaardig is, met uitzondering van de door verweerder geloofwaardig geachte verklaringen van eiseres over het dragen van een xijaab. De andere argumenten van verweerder om het relaas (grotendeels) ongeloofwaardig te achten en de reactie daarop van eiseres kunnen naar het oordeel van de rechtbank onbesproken blijven. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Vw 2000 heeft kunnen weigeren.
2.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank acht verweerder de aan eiseres opgelegde verplichting tot het dragen van een xijaab terecht onvoldoende zwaarwegend voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De stelling van eiseres dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM is in de zienswijze noch in het beroepschrift onderbouwd met argumenten. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij geen geld heeft om een xijaab te kopen, wat niet duidt op principiële bezwaren tegen het dragen van een xijaab. Vervolgens heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat zij door het dragen van een xijaab in haar bewegings- en uitingsvrijheid wordt beperkt. Waarom deze beperkingen zo ernstig zijn dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, heeft eiseres echter niet duidelijk gemaakt. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt dan ook.
2.4.4. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen asielrechtelijke bescherming in Nederland nodig heeft omdat zij zich elders in Centraal- of Zuid-Somalië kan vestigen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
2.4.5. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij behoort tot een categorie vreemdelingen uit Mogadishu aan wie op grond van het WBV 2010/19 geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Dat eiseres naar gesteld geen contact meer heeft met haar familie in Mogadishu en dat verweerder het niet overleggen van de huwelijksakte aan haar tegenwerpt, betekent niet dat verweerder haar als een alleenstaande vrouw moet beschouwen, te minder nu deze stelling van eiseres niet objectief verifieerbaar is en verweerder haar asielrelaas (grotendeels) ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
2.4.6. Met verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2011 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, stelt eiseres zich op het standpunt dat de in het WBV 2010/18 neergelegde beleidswijziging onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Het staat verweerder vrij om zijn beleid met betrekking tot het tegenwerpen van een vestigingsalternatief te wijzigen, ook als dat gebeurt met het oogmerk om vreemdelingen uit Mogadishu een vestigingsalternatief te kunnen tegenwerpen, mits het nieuwe beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig is. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het in het WBV 2010/18 neergelegde beleid in strijd is met artikel 3.37d van het VV 2000, dat strekt tot implementatie van artikel 8 van de Definitierichtlijn. Ook overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het in het WBV 2010/18 neergelegde beleid kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig is. Verweerder heeft dan ook terecht aan de hand van de in het WBV 2010/18 genoemde criteria beoordeeld of aan eiseres een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.
2.4.7. De eerste in het WBV 2010/18 genoemde voorwaarde voor het kunnen tegenwerpen van een vestigingsalternatief is dat in het gebied waar de vreemdeling zich volgens verweerder geacht wordt te vestigen, in dit geval een door eiseres te bepalen plaats in Centraal- of Zuid-Somalië, geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door eiseres ingeroepen openbare bronnen weliswaar dat de algemene situatie in grote delen van Somalië zeer slecht is, maar niet dat in geheel Centraal- en Zuid-Somalië sprake is van een situatie waarin eiseres louter door haar aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van een schending van artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop en gezien hetgeen onder 2.4.2. is overwogen, wordt aan de eerste voorwaarde voor het kunnen tegenwerpen van een vestigingsalternatief voldaan.
2.4.8. De tweede in het WBV 2010/18 genoemde voorwaarde voor het kunnen tegenwerpen van een vestigingsalternatief is dat de vreemdeling op veilige wijze toegang tot het betreffende gebied kan verkrijgen. Hieronder wordt blijkens het WBV 2010/18 verstaan dat het gebied daadwerkelijk en reëel bereikbaar moet zijn en op legale en veilige wijze bereikt moet kunnen worden.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de vraag of eiseres het vestigingsalternatief op veilige wijze kan bereiken niet relevant is in de onderhavige procedure. Verweerder neemt aan dat eiseres afkomstig is uit Mogadishu en dat daar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Desondanks verleent verweerder eiseres geen verblijfsvergunning omdat hij van mening is dat zij zich elders in Centraal- en Zuid-Somalië kan vestigen. Nu verweerder het beleid voert dat een dergelijk vestigingsalternatief alleen wordt tegengeworpen als een vreemdeling op veilige wijze toegang kan verkrijgen tot het vestigingsalternatief, moet de vraag of eiseres op veilige wijze kan reizen naar Centraal- of Zuid-Somalië worden beantwoord in de toelatingsprocedure.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd hoe hij tot de conclusie komt dat wordt voldaan aan de in het WBV 2010/18 genoemde voorwaarde dat het vestigingsalternatief op veilige wijze kan worden bereikt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres Centraal- of Zuid-Somalië alleen legaal en veilig kan bereiken via het vliegveld van Mogadishu en dat in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Voorts wordt reizen in Centraal- en Zuid-Somalië in het door eiseres ingeroepen algemeen ambtsbericht van september 2010 risicovol genoemd en ook verweerder heeft de reis naar het vestigingsalternatief ter zitting van 18 mei 2011 zo gekwalificeerd. Het betoog van verweerder dat sprake is van een verantwoord risico omdat eiseres het centrum van Mogadishu kan mijden en omdat het gedeelte van de stad waar zij wel doorheen moet reizen onder controle staat van TFG en AMISOM acht de rechtbank niet overtuigend. Het door eiseres ingeroepen algemeen ambtsbericht van september 2010 maakt er melding van dat TFG-politieagenten en leden van aan de TFG-politie gelieerde milities zich straffeloos schuldig zouden maken aan verkrachting van voornamelijk ontheemden en dat soms hoge bedragen moeten worden betaald om te kunnen passeren. Voorts heeft eiseres met verwijzing naar een rapport van de UNHCR aangevoerd dat ook de troepen van AMISOM zich misdragen en burgers verkrachten. Verder heeft eiseres aangevoerd dat in het door verweerder genoemde rapport van het UK Home Office wordt vermeld dat AMISOM in Mogadishu verantwoordelijk is voor de meeste burgerdoden. Tegen deze achtergrond wettigt het argument van verweerder dat eiseres Mogadishu kan verlaten via door TFG en AMISOM gecontroleerd gebied naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat die reis een verantwoord risico inhoudt. Overigens heeft verweerder ter zitting van 18 mei 2011 desgevraagd niet duidelijk kunnen maken waar op de kaart de grens ligt van het gebied waar verweerder een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn aanwezig acht. De weg naar Afgooye loopt op de ter zitting in kleurenkopie overgelegde kaart gedeeltelijk door geelgekleurd gebied, waar de weg volgens verweerder samenvalt met de grens van Mogadishu ten noordoosten van de weg en het omliggende gebied ten zuidwesten van de weg. Of op dit gedeelte van de weg wel of geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en wie dit gedeelte van de weg controleert, heeft verweerder ter zitting van 18 mei 2011 desgevraagd niet duidelijk kunnen maken.
Eiseres voert onweersproken aan dat het gebied rond Mogadishu, waar zij doorheen zal moeten reizen op weg naar het vestigingsalternatief, onder controle staat van Al Shabaab en dat bij wegversperringen van Al Shabaab regelmatig sprake is van afpersing, mishandeling en verkrachting van passerende reizigers. Het kan zo zijn dat de meeste reizigers de controleposten van Al Shabaab buiten Mogadishu kunnen passeren, zoals het door verweerder ingeroepen rapport van het UK Home Office vermeldt, dat neemt niet weg dat dit niet voor alle reizigers geldt en dat zich volgens de door eiseres ingeroepen informatiebronnen regelmatig ernstige geweldsincidenten voordoen bij die controleposten en ook elders in Centraal- en Zuid-Somalië. Dat het risico van eiseres om hiervan het slachtoffer te worden verwaarloosbaar klein is, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Het argument van verweerder dat er veel wordt gereisd tussen Mogadishu en andere delen van Somalië is evenmin overtuigend, omdat hieruit niet volgt dat deze reis veilig is. Het standpunt van verweerder dat hij alle bekende informatie, ook de bronnen die door eiseres zijn genoemd, bij zijn afweging heeft betrokken en dat hij tot de conclusie is gekomen dat het reizen naar het vestigingalternatief voor eiseres een verantwoord risico inhoudt, maakt niet inzichtelijk hoe verweerder de beschikbare informatie heeft gewogen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, als zij verweerder zou zijn gevolgd in zijn standpunt dat de reis naar het vestigingsalternatief een verantwoord risico inhoudt, daarmee nog niet gegeven is dat die reis veilig is in de zin van het WBV 2010/18.
2.4.9. De derde in het WBV 2010/18 genoemde voorwaarde voor het kunnen tegenwerpen van een vestigingsalternatief is dat de vreemdeling zich in het betreffende gebied kan vestigen en daar een leven kan leiden dat naar plaatselijke omstandigheden als normaal is aan te merken. Eiseres betwist dat aan deze voorwaarde wordt voldaan en wijst op openbare bronnen waarin melding wordt gemaakt van het wegvallen van clanstructuren, de 'verzadiging' van Centraal- en Zuid-Somalië met ontheemden en de slechte leefomstandigheden aldaar. De rechtbank acht de hiertegen door verweerder ingebrachte argumenten niet overtuigend. Ter zitting van 18 mei 2011 heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat verweerder niet heeft onderzocht of het voor personen uit Mogadishu feitelijk mogelijk is om zich elders in Centraal- of Zuid-Somalië te vestigen en daar een naar plaatselijke maatstaven gemeten 'normaal' leven te leiden. Gelet op het niet door verweerder weersproken standpunt van de UNHCR dat Centraal- en Zuid-Somalië niet in staat is nog meer ontheemden op te vangen en gezien de slechte algemene situatie in Somalië kan naar het oordeel van de rechtbank voorts niet zonder meer worden aangenomen dat ontheemden uit Mogadishu elders in Somalië niet worden achtergesteld in de uitoefening van essentiële rechten, zoals het WBV 2010/18 verlangt.
2.4.10. Gelet op 2.4.8. en 2.4.9. van deze uitspraak heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd dat wordt voldaan aan de in het WBV 2010/18 genoemde voorwaarden voor het kunnen tegenwerpen van een vestigingsalternatief aan eiseres. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De rechtbank acht het niet mogelijk om op grond van de thans beschikbare informatie zelf in de zaak te voorzien. Het is aan verweerder om te bepalen of hij volhardt in het tegenwerpen van een vestigingsalternatief en, zo ja, welke motivering hij daaraan ten grondslag legt.
2.4.11. Met de vernietiging van het bestreden besluit is ook het terugkeerbesluit van tafel. De rechtbank acht het niet zinvol om de beroepsgronden van eiseres tegen het terugkeerbesluit desondanks te beoordelen.
2.4.12. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.13. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiseres.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. J.J. Klomp en L.E.M. Wilbers-Taselaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, en door de voorzitter ondertekend.