RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/15291, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. P. Scholtes, advocaat te 's-Gravenhage,
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 28 april 2008 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsmede geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 28 april 2008 beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 mei 2008 heeft verweerder het besluit van 28 april 2008 ingetrokken en opnieuw afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsmede geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
De zaak is op 13 oktober 2010 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van drs. J.H. Schumacher (hierna: Schumacher) en drs. A.M. Keunen (hierna: Keunen), respectievelijk werkzaam als arts en als stafmedewerkster voor de Stichting Medisch Advies Kollektief (hierna: Stichting MAK). Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van dr. L. Meijerman (hierna: Meijerman), als fysisch antropoloog werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Voorts is ter zitting verschenen S.K. Paudyal, tolk in het Nepalees.
2.1.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.1.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is Onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) houden de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met:
(...)
w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
x. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;
(...)
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:
a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
b. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Volgens paragraaf B14/3.1 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc 2000) is uitgangspunt van het gevoerde beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit.
Volgens paragraaf B14/3.2 dient het begrip 'buiten hun schuld' hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en
2. hij heeft zich gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en
3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en
4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en
5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.
Volgens paragraaf B14/2.2 van de Vc 2000 geldt voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling onder meer de voorwaarde dat de vreemdeling minderjarig is.
Volgens paragraaf B14/ 2.2.1 van de Vc 2000 wordt de minderjarigheid beoordeeld naar Nederlands recht. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:233 Burgerlijk Wetboek, voor zover thans van belang, wordt een persoon als minderjarig beschouwd, indien de persoon de ouderdom van achttien jaren niet heeft bereikt.
Volgens paragraaf B14/2.4.3 van de Vc 2000 kan de asielzoeker, indien getwijfeld wordt aan zijn leeftijd en hij zijn gestelde leeftijd niet met documenten heeft kunnen aantonen, een leeftijdsonderzoek aanvragen.
Volgens paragraaf C12/1.3 van de Vc 2000, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt op basis van het leeftijdsonderzoek beoordeeld of de vreemdeling gezien zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Het leeftijdsonderzoek kent de volgende resultaten. Indien de radiologen hebben aangegeven dat beide sleutelbeenderen en de hand/pols uitgerijpt zijn, wordt er van uitgegaan dat betrokkene ouder is dan twintig jaar; wanneer de radiologen hebben aangegeven dat zowel de beide sleutelbeenderen als de hand/pols niet zijn uitgerijpt, wordt ervan uitgegaan dat betrokkene jonger is dan vijftien jaar; wanneer de hand/pols wel is uitgerijpt maar de beide sleutelbeenderen niet, is betrokkene ouder dan vijftien (vrouw) of zestien (man) en jonger dan achttien jaar. Een exactere leeftijdsvaststelling is niet mogelijk.
2.1.3. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, wordt met de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts rekening gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of omtrent de ambtshalve verlening van een vergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij het bestreden besluit van 1 mei 2008, waarin het voornemen daartoe is ingelast, afgewezen op de grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de resultaten van een bij eiser uitgevoerd leeftijdsonderzoek is gebleken dat eiser meerderjarig is en dat de door hem opgegeven geboortedatum derhalve onjuist is, terwijl eiser, daarmee geconfronteerd, is blijven volharden in deze geboortedatum en zijn daaruit voortvloeiende minderjarigheid. Voorts heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij zeer vage en weinig concrete verklaringen heeft afgelegd omtrent de gestelde problemen die aanleiding zouden zijn geweest voor zijn vertrek vanuit Bhutan naar Nepal. In de door eiser gestelde discriminatie van etnische Nepalezen in Bhuthan heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiser desalniettemin in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning, omdat eiser volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij bij terugkeer gediscrimineerd zal worden. Het door eiser in zijn zienswijze ter onderbouwing van deze discriminatie overgelegde rapport van Human Rights Watch van september 2007 werpt volgens verweerder geen ander licht op de zaak, nu uit de verklaringen van eiser is gebleken dat hij niet behoort tot de etnisch Nepalese bevolkingsgroep.
Voorts heeft verweerder, gezien de resultaten van het leeftijdsonderzoek, geweigerd om eiser ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling'.
Verder heeft verweerder geweigerd om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken' te verlenen, omdat eiser volgens verweerder - kort gezegd - niet voldoet aan de voorwaarden voor vergunningverlening en dus niet heeft aangetoond dat hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Daarbij heeft verweerder in reactie op voormeld rapport van Human Rights Watch opgemerkt dat eiser niet vanuit Nepal terugkeert naar Bhutan en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het mogelijkerwijs niet zou zijn toegestaan vanuit andere landen terug te keren naar Bhutan.
2.3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Volgens eiser heeft verweerder hem geen verblijfsvergunning asiel kunnen onthouden. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat hetgeen hij heeft verklaard strookt met de algemene informatie die over Bhutan bekend is en dat zijn asielrelaas derhalve geloofwaardig dient te worden geacht. Volgens eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niets kan vertellen over de gebeurtenissen die aanleiding zijn geweest voor zijn vertrek uit Bhutan, nu hij destijds nog geen jaar oud was. Voorts is naar de mening van eiser reeds het behoren tot de etnisch Nepalese bevolkingsgroep voldoende om in aanmerking te komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, nu de leden van deze bevolkingsgroep worden gediscrimineerd in Bhutan. Verweerder heeft volgens eiser derhalve ten onrechte het vereiste gesteld dat hij dient aan te tonen dat er bijzondere individuele negatieve belangstelling voor hem zal zijn bij terugkeer in Bhutan.
Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de weigering om hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' in rechte geen stand kan houden. Daartoe heeft eiser allereerst aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor niet juist is toegepast, aangezien verweerder hem (in de bestuurlijke fase) niet in de gelegenheid heeft gesteld om een tegenonderzoek te laten verrichten ten aanzien van het leeftijdsonderzoek dat verweerder aan die weigering ten grondslag heeft gelegd. Voorts kleven er volgens eiser aan het leeftijdsonderzoek radiologische en methodologische problemen, waardoor dit onderzoek niet gebruikt mag worden. Ter ondersteuning daarvan heeft eiser diverse rapporten en contra-expertises overgelegd in beroep.
Tot slot heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken'. Ter ondersteuning daarvan heeft eiser twee
e-mails van zijn gemachtigde van 14 mei 2008 en 17 juli 2008 aan de ambassade van Bhutan in Genève overgelegd, waarin wordt gevraagd of het mogelijk is om een laissez passer of een paspoort te verkrijgen om terug te kunnen keren naar Bhutan. Er is volgens eiser geen antwoord ontvangen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat zijn gemachtigde in zijn bijzijn telefonisch contact heeft opgenomen met de ambassade van Bhutan te Genève en gesproken heeft met Deputy Permanent Representative [naam1]. Volgens eiser deelde zij mede dat verzoeken tot afgifte van een nationaliteitsverklaring worden doorgezonden aan de autoriteiten in Thimpu, die vervolgens een onderzoek uitvoeren. Alleen bij een positief resultaat krijgt de ambassade bericht. [naam1] deelde volgens eiser voorts mede dat er zonder documenten om de nationaliteit aan te tonen over het algemeen geen verklaring wordt afgegeven. Zijn gemachtigde heeft verzocht het een en ander schriftelijk te bevestigen, maar haar werd medegedeeld dat vanwege onderbezetting geen schriftelijke verklaringen worden verstrekt in een individuele zaken, aldus eiser. Verder heeft eiser artikelen van Stichting Vluchteling en de Oxford University overgelegd, waarin onder meer is vermeld dat Bhutan niet wil dat de in de jaren '90 naar Nepal gevluchte etnische Nepalezen terugkeren naar Bhutan. Tot slot heeft eiser een verslag van een vertrekgesprek op 5 oktober 2009 met DT&V overgelegd. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eiser een gesprek gehad met het IOM. Het IOM kan hem volgens eiser ook niet behulpzaam zijn bij het verkrijgen van documenten.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. Gesteld noch gebleken is dat eiser belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit van 28 april 2008. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen dat besluit.
2.4.2. Het beroep van eiser wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:18, eerste lid, van deze wet, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 1 mei 2008.
2.4.3. Verblijfsvergunning asiel
2.4.3.1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Eiser is op 14 oktober 1990 geboren in Bhutan en heeft evenals zijn ouders de Bhutaanse nationaliteit. In 1991 is eisers vader, die zich inzette voor meer rechten voor etnisch Nepalezen in Bhutan, tijdens een demonstratie door een politiekogel gedood, waarna eiser met zijn moeder uit Bhutan is vertrokken en naar Nepal is gegaan, waar zij enige tijd in een vluchtelingenkamp voor Bhutanen hebben verbleven. Eiser en zijn moeder beschikten niet over een verblijfsvergunning voor Nepal. In februari 2005 zijn Maoïsten bij eiser langsgekomen, omdat deze wilden dat eiser zich aansloot bij het Maoïstische volksleger. Eiser weigerde. In september 2007 zijn dezelfde Maoïsten weer langsgekomen met de mededeling dat eiser gelet op deze weigering niet langer het recht had om in Nepal te verblijven. Als eiser binnen twee maanden Nepal niet zou verlaten, zou hij worden vermoord. In november of december 2007 heeft eiser Nepal verlaten. Eiser kan volgens hem niet terug naar Bhutan, omdat etnisch Nepalezen aldaar worden gediscrimineerd.
2.4.3.2. Bij de beoordeling van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De vreemdeling is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de vreemdeling, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, pleegt verweerder blijkens het gestelde in, ten tijde van belang, paragraaf C14/3.3 van de Vc 2000 het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling voordoet. Wordt aan dat laatste vereiste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 40-41) en volgens de ter uitvoering daarvan in voormelde paragraaf van de Vc 2000 neergelegde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 27 januari 2003 in zaak nr. 200206297/1 (AB 2003, 286), komt verweerder bij de toepassing van voormeld beleid in een concreet geval beoordelingsruimte toe en dient de rechter verweerders beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas terughoudend te toetsen.
2.4.3.3. In de besluitvorming is, zoals ook door verweerder ter zitting is opgemerkt, uitgangspunt geweest dat eiser de Bhutaanse nationaliteit bezit. In verband hiermee heeft verweerder geen inhoudelijk oordeel gegeven over de verklaringen van eiser met betrekking tot de problemen die hij heeft ondervonden in Nepal. Aangezien in een asielprocedure de situatie in het land van herkomst en eventuele uitzetting naar dat land centraal staat, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder niet van dit inhoudelijk oordeel heeft kunnen afzien.
Ten aanzien van de problemen die volgens eiser aanleiding zouden zijn geweest voor zijn vertrek uit Bhutan, heeft verweerder, zoals hiervoor reeds vermeld, aan eiser tegengeworpen dat hij daaromtrent zeer vage en weinig concrete verklaringen heeft afgelegd. Aangezien eiser deze kwalificatie van zijn verklaringen noch de toepasselijkheid in zijn geval van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft bestreden, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder dit niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Dat eiser reeds op zeer jonge leeftijd uit Bhutan is vertrokken, moet worden geacht te zijn verdisconteerd in het in 2.4.3.2. bedoelde beleid. Dit vormt derhalve geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser in zoverre positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is.
2.4.3.4. Naast de gebeurtenissen in Bhutan en Nepal waarover eiser heeft verklaard, heeft eiser zich - onder overlegging van een rapport van Human Rights Watch - eveneens in meer algemene zin beroepen op de discriminatoire behandeling van etnisch Nepalezen in Bhutan. De rechtbank begrijpt eiser aldus dat hij daarmee heeft beoogd te stellen dat hij deel uitmaakt van een groep die (in Bhutan) systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke of vernederende behandelingen, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Volgens rechtsoverweging 116 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 juli 2008 in zaak nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008/329) zijn specifieke individuele kenmerken, waaruit een verhoogd risico voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden, niet vereist, indien de desbetreffende vreemdeling aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van een dergelijke groep. Met de tegenwerping aan eiser dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij bij terugkeer in Bhutan gediscrimineerd zal worden, kon dan ook niet worden volstaan. De van belang zijnde vraag die, mede gezien het in de zienswijze overgelegde rapport van Human Rights Watch, ter beoordeling door verweerder voorlag is, of eiser aannemelijk heeft gemaakt deel uit te maken van een groep in vorenbedoelde zin. Zonder zich uit te laten over de vraag of etnisch Nepalezen in Bhutan een dergelijke groep vormen, heeft verweerder die vraag in het bestreden besluit kennelijk beoogd negatief te beantwoorden met de enkele, niet nader toegelichte, opmerking dat uit de verklaringen van eiser is gebleken dat hij niet tot die bevolkingsgroep behoort. Van enige verklaring van eiser die deze opmerking zou kunnen ondersteunen, is de rechtbank evenwel niet gebleken. Uit eisers verklaringen blijkt juist dat hij steeds naar voren heeft gebracht dat hij behoort tot de etnisch Nepalezen in Bhutan. Zo heeft eiser blijkens het rapport van eerste gehoor van 24 maart 2008 (pag. 11) verklaard dat hij behoort tot de Brahman en desgevraagd bevestigd dat de Brahman tot de Nepalese bevolkingsgroep behoort. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de grootvader van zijn grootvader uit Nepal afkomstig is en dat de Mongolen, de grootste bevolkingsgroep in Bhutan, niet van hen houden. Blijkens het rapport van nader gehoor van 6 april 2008 (pag. 7) heeft eiser voorts verklaard dat zijn vader geen inheems Bhutanees is en geen Mongolisch uiterlijk heeft. Daarbij heeft eiser opgemerkt dat er in Bhutan twee soorten Bhutanen zijn, te weten de etnisch Nepalezen en die met het Mongolisch uiterlijk. Het besluit van verweerder om eiser niet in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel berust in zoverre derhalve niet op een deugdelijke motivering, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
2.4.3.5. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, gegrond is en dat het bestreden besluit van 1 mei 2008 in zoverre moet worden vernietigd.
2.4.4. Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling
2.4.4.1. Eiser heeft in zijn zienswijze van 24 april 2008 met betrekking tot het leeftijdsonderzoek te kennen gegeven dat hij een tegenonderzoek wenst in te stellen en hij heeft verweerder in verband hiermee verzocht om toezending van de digitale opnamen van de röntgenfoto's. In het bestreden besluit van 1 mei 2008 heeft verweerder in reactie hierop overwogen dat er sprake is van een dermate met waarborgen omkleed leeftijdonderzoek dat de enkele niet nader onderbouwde mededeling dat een tegenonderzoek zal worden ingesteld, de zaak niet anders maakt. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de gemachtigde van eiser naar aanleiding van het verzoek om toezending van de röntgenfoto's zal worden benaderd door de coördinator leeftijdonderzoeken van het Aanmeldcentrum Schiphol. Dit heeft deze coördinator bij faxbericht van 5 mei 2008 gedaan, waarna Schumacher de röntgenfoto's op 22 juli 2008 heeft ontvangen.
2.4.4.2. Uit de Vw 2000 noch enig ander wettelijk voorschrift volgt dat verweerder gehouden is om de ten behoeve van een leeftijdsonderzoek gemaakte röntgenfoto's te doen toekomen aan de vreemdeling die een tegenonderzoek wenst in te stellen. Onder omstandigheden kan echter uit een oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding aanleiding bestaan om de desbetreffende vreemdeling deze foto's toe te zenden om hem in de gelegenheid te stellen deze door een deskundige te laten beoordelen, zodat hij desgewenst een contra-expertise kan inbrengen. Aangezien verweerder de weigering om eiser toe te laten als alleenstaande minderjarige vreemdeling geheel heeft gebaseerd op de uitkomst van het leeftijdsonderzoek, lag het naar het oordeel van de rechtbank in de rede voorafgaand aan de besluitvorming de röntgenfoto's aan eiser toe te zenden om hem de gelegenheid te bieden een contra-expertise te laten opstellen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit van 1 mei 2008 in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is op dit punt gegrond. Het bestreden besluit van 1 mei 2008 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarbij is geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' te verlenen.
2.4.4.3. Nu verweerder eiser alsnog de röntgenfoto's heeft doen toekomen en eiser de uitkomst van het leeftijdsonderzoek ten volle aan de orde heeft kunnen stellen in beroep, is eiser op dit punt niet in zijn belangen geschaad. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om nader te bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 1 mei 2008 in stand te laten, voor zover daarbij is geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' te verlenen.
2.4.4.4. Naar aanleiding van de gerezen twijfel aan de door eiser opgegeven leeftijd, hij stelt te zijn geboren op 14 oktober 1990, heeft verweerder eiser een leeftijdsonderzoek aangeboden. Eiser heeft van dit aanbod gebruik gemaakt en heeft op 24 maart 2008 een dergelijk onderzoek aangevraagd. Blijkens het rapport van leeftijdsonderzoek van het NFI van 2 april 2008, ondertekend door Meijerman, zijn op 1 april 2008 vier digitale röntgenopnamen gemaakt door het Diagnostisch Centrum Eindhoven (hierna: DCE) ten behoeve van het leeftijdsonderzoek. Er zijn radiologische opnamen gemaakt van het linker hand-polsgebied en de beide sleutelbeenderen van eiser. Deze radiologische opnamen zijn blijkens twee bij het rapport gevoegde - door de desbetreffende radiologen ondertekende - beoordelingsformulieren van 1 april 2008 beoordeeld door de radiologen EE en EH. Beide radiologen hebben geoordeeld dat er uit de opnamen geen pathologische afwijkingen zijn gebleken die een bepaling van skeletleeftijd onbetrouwbaar zouden maken. Ten aanzien van het hand-polsgebied van eiser hebben beide radiologen op basis van de opnamen geoordeeld dat het distale uiteinde van het spaakbeen in de linkerpols volledig is uitgerijpt. Tevens hebben zij beiden geoordeeld dat de sternale uiteinden van de beide sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt. Volgens het rapport zijn uitgerijpte sleutelbeenderen nooit gevonden bij individuen met een leeftijd als opgegeven door eiser en wijst het volledig uitgerijpt zijn van de sternale uiteinden van de beide sleutelbeenderen op een leeftijd van ten minste 20 jaar oud. Daarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde "Vakbijlage Fysische Antropologie: Leeftijdonderzoek bij Levenden" en opgemerkt dat het volledig uitgerijpt zijn van het distale uiteinde van het spaakbeen geen andere informatie toevoegt. Geconcludeerd wordt dat de bevindingen van het onderzoek uitsluiten dat de door eiser opgegeven leeftijd juist is.
2.4.4.5. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder zich op grond van de uitkomst van voormeld leeftijdonderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser meerderjarig is en derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling'. Ter ondersteuning van hun standpunten dienaangaande hebben partijen over en weer de volgende stukken ingebracht.
1. Het artikel "leeftijdsonderzoek: kritiek blijft onbesproken" van Keunen en Schumacher, gepubliceerd in NAV nr. 2, april 2008, waarin kanttekeningen worden geplaatst bij de sinds 1 januari 2008 door het NFI gecoördineerde leeftijdonderzoeken bij vreemdelingen.
2. Een contra-expertise van 25 juli 2008 van Schumacher, waarin deze zijn beoordeling van de vier röntgenfoto's van eiser heeft neergelegd en heeft geconcludeerd dat de door eiser opgegeven leeftijd van 171/2 jaar juist kan zijn.
3. Een nader rapport (met bijlagen) van de Stichting MAK (Keunen en Schumacher) van 2 december 2008, waarin het gebruik van röntgenfoto's bij het leeftijdsonderzoek en het door het NFI gehanteerde uitgangspunt dat een man met een volledig uitgerijpt spraakbeen ten minste 16 jaar oud is ter discussie worden gesteld. Voorts wordt in het rapport een aantal vragen geformuleerd dat men beantwoord zou willen zien door de twee radiologen die de foto's hebben beoordeeld in het onderhavige leeftijdsonderzoek.
4. Een contra-expertise van 15 oktober 2009 van dr. S.G.F. Robben (hierna: Robben), kinderradioloog bij het Maastricht Universitair Medisch Centrum, waarin deze zijn beoordeling van de vier röntgenfoto's heeft neergelegd. Volgens Robben zijn de foto's van de sleutelbeenderen op een dusdanige manier gemaakt dat een optimale beoordeling niet mogelijk is en zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van groeischijven. Verder heeft hij geconstateerd dat de hand volledig is uitgerijpt, maar dat er nog resten van de groeischijf aanwezig zijn, hetgeen volgens hem suggestief is voor een recente sluiting, aangezien deze resten in zijn algemeenheid verdwijnen binnen een jaar. Robben heeft geconcludeerd dat de röntgenfoto's niet de meerderjarigheid van eiser bewijzen.
5. Een literatuuroverzicht van de Stichting MAK (Keunen en Schumacher), aan de hand waarvan wordt betoogd dat met behulp van de Nederlandse sleutelbeenmethode niet betrouwbaar valt te bepalen of de 18-jarige leeftijd is bereikt.
6. Een bij de onder 4 en 5 vermelde stukken behorende brief van 19 oktober 2009 van de Stichting MAK (Keunen en Schumacher), waarin wordt gewezen op de mening van Robben ten aanzien van de wijze waarop de röntgenfoto's van de sleutelbeenderen genomen moeten worden en de wetenschappelijke basis van de door het NFI gehanteerde bodemleeftijden bij volledige uitrijping van het hand-polsgebied en de sleutelbeenderen ter discussie wordt gesteld.
7. Een reactie van Robben van 22 september 2010 op de hieronder onder 15 vermelde reactie van radioloog EH, waarin Robben te kennen geeft dat hij van mening blijft dat er geen overtuigend bewijs is dat de groeischijven van de sleutelbeenderen van eiser zijn gesloten.
8. Een reactie van de Stichting MAK van 27 september 2010 op de hieronder onder 14 vermelde reactie van het NFI van 23 april 2010, waarin Keunen en Schumacher kritiek leveren op de stelling van het NFI dat een uitgerijpt spaakbeen bij mannen altijd betekent dat het individu ten minste 16 jaar oud is en waarin zij betogen dat de bestaande onderzoeksliteratuur omtrent sleutelbeen uitrijping door het NFI willekeurig wordt toegepast.
9. Een reactie van Robben van 10 oktober 2010 op de hieronder onder 16 vermelde e-mails van prof. dr. K. Verstraete (hierna: Verstraete), hoogleraar radiologie aan de Universiteit van Gent, waarin Robben te kennen geeft dat naar zijn mening de argumenten van Verstraete weerlegd kunnen worden en dat dus niet met zekerheid kan worden gesteld dat de groeischijven van de sleutelbeenderen van eiser gesloten zijn.
Van de zijde van verweerder:
10. Een reactie van het NFI (Meijerman) van 30 maart 2008 (lees: 2009) op het hiervoor onder 3 vermelde rapport van de Stichting MAK, waarin het NFI de bodemleeftijd van 16 jaar bij volledige uitrijping van het spaakbeen nader toelicht en te kennen geeft dat een derde radioloog EF formeel, alsmede een vierde radioloog EA en hoogleraar forensische en fysische antropologie aan het Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. G.J.R. Maat (hierna: Maat) informeel, onafhankelijk van elkaar de röntgenfoto's van de sleutelbeenderen van eiser hebben beoordeeld en allen hebben geconcludeerd dat beide sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt. Verder heeft het NFI in haar reactie de bodemleeftijd van 20 jaar bij volledig uitgerijpte sleutelbeenderen nader toegelicht en gewezen op een oriënterend onderzoek naar de optimale manier van het afbeelden van de sleutelbeenderen, waarvan de eerste bevindingen door radioloog EB op schrift zijn gesteld.
11. Een door radioloog EF ondertekend beoordelingsformulier van 26 januari 2009, waaruit blijkt dat deze radioloog op basis van de vier desbetreffende röntgenfoto's heeft geconcludeerd dat het spaakbeen en de sleutelbeenderen van eiser volledig zijn uitgerijpt.
12. De voorlopige bevindingen van radioloog EB van 12 februari 2009 naar aanleiding van voormeld oriënterend onderzoek, waaruit blijkt dat deze radioloog de indruk heeft dat op de door DCE gemaakte opnamen de groeischijven ten minste gelijkelijk, maar meestal beter beoordeeld kunnen worden dan op de opnamen die volgens de zogenoemde methode Robben zijn gemaakt.
13. Antwoorden van radioloog EF van 25 maart 2008 (hierna: 2009) op de in het hiervoor onder 3 vermelde nader rapport door de Stichting MAK gestelde vragen.
14. Een reactie van het NFI van 23 april 2010 op de hiervoor onder 4, 5 en 6 vermelde stukken. Hierin wordt nader ingegaan op de door Robben geconstateerde resten van de groeischijf in de hand en de wijze waarop de röntgenopnamen van de sleutelbeenderen gemaakt moeten worden. Daarbij wordt erop gewezen dat, indien de opnamen van de sleutelbeenderen door de desbetreffende radioloog niet voldoende beoordeelbaar worden geacht, er geen uitspraak wordt gedaan over de mate van rijping van de sleutelbeenderen. Hierbij heeft het NFI opgemerkt dat uit alle literatuur, onafhankelijk van de gehanteerde methode, volgt dat de jongste individuen met volledig uitgerijpte sleutelbeenderen ten minste 20 jaar oud zijn. De literatuurbespreking van de Stichting MAK biedt volgens het NFI geen nieuwe inzichten.
15. Een reactie van radioloog EH van 16 maart 2010 op de hiervoor onder 4 vermelde contra-expertise van Robben, waarin EH ingaat op de opmerkingen van Robben bij de röntgenfoto's van de sleutelbeenderen van eiser.
16. E-mails van 5 en 6 oktober 2010, waarin Verstraete, desgevraagd door het NFI, een reactie geeft op de bevindingen van Robben. Verstraete weerspreekt deze bevindingen en geeft, na beoordelingen van de röntgenopnamen, te kennen 100 procent zeker te zijn dat er sprake is van een volledige uitrijping van de sleutelbeenderen van eiser en dat er sprake is van een leeftijd van ten minste 21 jaar.
2.4.4.6. De rechtbank stelt vast dat de - voor het onderhavige geval relevante - geschilpunten tussen partijen zien op de (radiologische) beoordeling van de van eiser gemaakte röntgenfoto's en op de bodemleeftijden die door het NFI worden gehanteerd, indien wordt geoordeeld dat het spraakbeen en/of de sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt.
2.4.4.7. Ten aanzien van de beoordeling van de van eiser gemaakte röntgenfoto's stelt de rechtbank voorop dat niet in geschil is dat, om vast te kunnen stellen dat in het voorliggende geval het distale uiteinde van het spaakbeen en de sternale uiteinden van de sleutelbeenderen al dan niet zijn uitgerijpt en geen sprake is van pathologie, radiologische deskundigheid is vereist. Vaststaat dat Schumacher en Maat niet beschikken over die deskundigheid en niet zijn onderworpen aan het toezicht dat wordt uitgeoefend op de medici die daarover wel beschikken, zodat hun beoordelingen van de röntgenfoto's van eiser door de rechtbank dan ook buiten beschouwing zullen worden gelaten. Ditzelfde geldt voor de - door verweerder als informeel aangeduide - beoordeling door radioloog EA, nu geen beoordelingsformulier is overgelegd waaruit blijkt dat deze radioloog voor die beoordeling de verantwoordelijkheid heeft genomen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de vraag of het distale uiteinde van het spaakbeen van eiser volledig is uitgerijpt geen verschil van mening bestaat tussen de door partijen geraadpleegde radiologen. Allen zijn van mening dat van volledige uitrijping sprake is.
Ten aanzien van de vraag of de sternale uiteinden van de sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt bestaat wel verschil van mening tussen de radiologen. De door verweerder geraadpleegde radiologen zijn allen van mening dat sprake is van volledige uitrijping. De door eiser geraadpleegde radioloog Robben is blijkens zijn contra-expertise van 15 oktober 2009 evenwel van mening dat de röntgenfoto's van de sleutelbeenderen op een dusdanige manier zijn gemaakt dat een optimale beoordeling niet mogelijk is. Bovendien ziet Robben op de foto's aanwijzingen voor de aanwezigheid van groeischijven.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de contra-expertise van Robben niet de conclusie dat verweerder ten onrechte op de uitkomst van het leeftijdsonderzoek is afgegaan. Verweerder heeft het NFI om een reactie op deze contra-expertise gevraagd. In de daarop volgende reactie van 16 maart 2010 heeft radioloog EH de bevindingen van Robben gemotiveerd weersproken. Volgens deze radioloog zijn de röntgenfoto's beoordeelbaar en duiden de door Robben genoemde aanwijzingen niet op de aanwezigheid van groeischijven. In een reactie hierop van 22 september 2010 heeft Robben gemotiveerd naar voren gebracht dat de argumenten waarmee EH de bevindingen in de contra-expertise heeft weersproken niet correct zijn. Ook deze reactie van Robben heeft verweerder aan het NFI voorgelegd. Het NFI heeft daarop radioloog Verstraete benaderd om zijn licht op de zaak te laten schijnen, hetgeen hij heeft gedaan in e-mails van 5 en 6 oktober 2010. Gelijk radioloog EH heeft Verstraete de bevindingen van Robben gemotiveerd weersproken en geconcludeerd dat sprake is van volledige uitrijping van de sleutelbeenderen van eiser. Blijkens een ter zitting door eiser overgelegd schrijven van Robben van 10 oktober 2010 kan Robben zich evenmin verenigen met de beoordeling van de röntgenfoto's door Verstraete. Nu gesteld noch gebleken is dat het onmogelijk is om met conventionele röntgenfoto's de groeischijf van het sleutelbeen zodanig in beeld te brengen dat kan worden beoordeeld of het sleutelbeen al dan niet volledig is uitgerijpt en ook een derde (EE) en vierde (EF) radioloog, na beoordeling van de röntgenfoto's van eiser, hebben geconcludeerd dat de sleutelbeenderen van eiser volledig zijn uitgerijpt, ziet de rechtbank geen grond om in één afwijkende - gemotiveerd bestreden - mening een concreet aanknopingspunt gelegen te achten voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling in het leeftijdonderzoek dat de sleutelbeenderen van eiser volledig zijn uitgerijpt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij geen grond ziet om de opmerking van het NFI, dat er geen uitspraak wordt gedaan over mate van rijping van de sleutelbeenderen indien de opnamen van de sleutelbeenderen door de desbetreffende radioloog niet voldoende beoordeelbaar worden geacht, in twijfel te trekken. Verder heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat op initiatief van het NFI een oriënterend onderzoek is opgestart naar de optimale manier van het afbeelden van de sleutelbeenderen en dat de bij dit onderzoek betrokken radioloog EB, blijkens zijn voorlopige bevindingen van 12 februari 2009, de indruk heeft dat op de door het DCE gemaakte opnamen de groeischijven ten minste even goed, maar meestal beter beoordeeld kunnen worden dan op de opnamen die volgens de zogenoemde methode Robben zijn gemaakt.
Het betoog van eiser dat niet aannemelijk is dat zijn sleutelbeenderen reeds volledig zijn uitgerijpt, aangezien het hand-polsgebied, dat eerder rijpt dan de sleutelbeenderen, volgens Robben tekenen vertoont van recente volledige rijping, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de reactie van het NFI van 23 april 2010 is, onder verwijzing naar een wetenschappelijk onderzoek, gemotiveerd betwist dat sprake is van een recente volledige rijping. Uit dit onderzoek naar het hand-polsgebied tot 30 jaar oud blijkt dat de door Robben kennelijk als tekenen van recente rijping aangemerkte fusielijnen op de opnamen van de meerderheid van de oudste onderzochte personen nog zichtbaar zijn. Afwezigheid van fusielijnen is blijkens het onderzoek zeer zeldzaam: van de 328 onderzochte volwassen mannen (18-30 jaar oud) was bij slechts 6 procent geen sprake van een zichtbare fusielijn. Er is door eiser geen reactie van Robben, dan wel van een andere radioloog, hierop ingebracht. Wel is hierop gereageerd in de reactie van de Stichting MAK van 27 september 2010. Daarin wordt opgemerkt dat in het desbetreffende onderzoeksartikel nergens is te lezen dat de overgang van volledige rijping naar het verdwijnen van de fusielijnen er langer over doet dan een jaar. Daarmee gaat de Stichting MAK er evenwel aan voorbij dat uit voormelde - niet betwiste - onderzoeksresultaten volgt dat de gedachte dat fusielijnen in het algemeen binnen een jaar na volledige rijping verdwijnen, niet juist is.
De stelling van eiser dat de beoordeling van de röntgenfoto's dient te geschieden door kinderradiologen leidt de rechtbank, reeds nu deze stelling niet van een onderbouwing is voorzien, evenmin tot een ander oordeel.
2.4.4.8. Met betrekking tot het geschilpunt tussen partijen dat ziet op de door het NFI gehanteerde bodemleeftijden stelt de rechtbank vast dat, zoals ook is opgemerkt in de reacties van het NFI van 30 maart 2009 en 23 april 2010, de discussie omtrent de bij een volledig uitgerijpt spaakbeen gehanteerde bodemleeftijd in de onderhavige zaak niet van belang is, aangezien die bodemleeftijd niet (mede) bepalend is geweest voor de uitkomst van het leeftijdsonderzoek. De op deze bodemleeftijd betrekking hebbende beroepgronden behoeven dan ook geen bespreking.
Ten aanzien van de bodemleeftijd die wel van belang is geweest voor de uitkomst van het leeftijdsonderzoek, te weten de bodemleeftijd van 20 jaar bij uitgerijpte sleutelbeenderen, stelt de rechtbank voorop dat niet in geschil is dat nimmer uitgerijpte sleutelbeenderen zijn aangetroffen bij minderjarige individuen. Eisers stelt dat desondanks niet op grond van het leeftijdsonderzoek van zijn meerderjarigheid mag worden uitgegaan. Daarbij wijst eiser op het standpunt van de Stichting MAK dat er te weinig onderzoek is gedaan naar de leeftijdsbepaling met gebruik van röntgenfoto's en dat het NFI de onderzoeken waarbij gebruik is gemaakt van CT-scans of wellicht andere methoden niet ten grondslag kan leggen aan haar conclusie dat bij volledige uitgerijpte sleutelbeenderen sprake is van meerderjarigheid. De rechtbank ziet geen grond om dit standpunt te volgen. Of met behulp van een röntgenfoto, een CT-scan of enige andere methode wordt geconstateerd dat de sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Van belang is dat in geen enkele studie, ongeacht de gebruikte methode, volledig uitgerijpte sleutelbeenderen zijn aangetroffen bij een minderjarige. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat deze studies tezamen onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat eiser, gezien zijn uitgerijpte sleutelbeenderen, meerderjarig is.
Voor zover in het literatuuroverzicht van de Stichting MAK, onder verwijzing naar de Duitse onderzoeksmethode ten behoeve van leeftijdsbepaling, is betoogd dat, doordat de leeftijdsbepaling van het NFI uitsluitend berust op de interpretatie van de röntgenfoto's, de vaststelling van de meerderjarigheid van het betrokken individu niet betrouwbaar is, leidt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. Met dit betoog wordt eraan voorbij gegaan dat ook volgens de Duitse methode, zoals deze is beschreven in het literatuuroverzicht, een röntgenfoto van de mediale uiteinden van de sleutelbeenderen wordt gemaakt, indien men wil weten of betrokkene de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Uit het literatuuroverzicht blijkt niet dat bij de vaststelling of betrokkene deze leeftijd heeft bereikt enige betekenis toekomt aan de uitkomsten van de overige onderzoeken die deel uit maken van de Duitse onderzoeksmethode.
De enkele - niet onderbouwde - stelling van de Stichting MAK dat het leeftijdsonderzoek uitsluitend een radiologisch onderzoek betreft en dat de vertaling van de radiologische bevindingen naar een bodemleeftijd derhalve ook dient te geschieden door een radioloog, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het NFI dat voor deze vertaling, naast (actuele) kennis van de ter zake relevante wetenschappelijke literatuur, geen specifieke deskundigheid is vereist en leidt de rechtbank dan ook evenmin tot een ander oordeel.
2.4.4.9. Gezien het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op grond van de uitkomst van voormeld leeftijdonderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser meerderjarig is en is er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 1 mei 2008, voor zover daarbij is geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' te verlenen, geheel in stand te laten.
2.4.5. Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken
2.4.5.1. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2010 in zaak nr. 201000596/1/V3, www.raadvanstate.nl) volgt uit de hiervoor onder 2.1.2. vermelde passages uit paragraaf B14/3 van de Vc 2000 dat het volgens het gevoerde beleid aan de desbetreffende vreemdeling is om het ontbreken van toegang of wedertoegang tot een land buiten Nederland met documenten aan te tonen en dat de desbetreffende vreemdeling die niet kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, geen verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vb 2000 wordt verleend. Indien de desbetreffende vreemdeling na afloop van zijn asielprocedure alsnog kan aantonen dat hij aan de vereisten voor verlening van die verblijfsvergunning voldoet, kan deze hem op aanvraag worden verleend.
2.4.5.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit van 1 mei 2008 terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de cumulatieve vereisten, vermeld in voormelde paragraaf B14/3.2 van de Vc 2000, om voor vergunningverlening in aanmerking te kunnen komen. Eiser heeft niet aangetoond dat de Bhutaanse autoriteiten niet bereid zijn om hem in het bezit te stellen van een vervangend reisdocument, waarmee hij kan terugkeren naar Bhutan. Dat de Bhutaanse autoriteiten blijkens de door eiser overgelegde informatie onwelwillend staan tegenover de terugkeer van Bhutaanse vluchtelingen vanuit Nepal, is daartoe onvoldoende. Deze algemene informatie ziet niet op eiser persoonlijk en bovendien blijkt daaruit, zoals verweerder in zijn besluit heeft opgemerkt, niet dat het mogelijkerwijs niet zou zijn toegestaan vanuit andere landen terug te keren naar Bhutan. De eerst in beroep overgelegde e-mails aan de ambassade van Bhutan te Genève en het gestelde telefonisch contact met deze ambassade leiden, bij gebrek aan een schriftelijke reactie van de ambassade waarin staat dat eiser niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, niet tot een ander oordeel. Voorts heeft eiser niet aangetoond dat hij zich heeft gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en evenmin dat hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten. Het in beroep door eiser overgelegde verslag van een vertrekgesprek met DT&V op 5 oktober 2009 is daartoe onvoldoende. Uit dit verslag blijkt niet dat eiser DT&V om bemiddeling heeft verzocht. Volgens de toelichting bij deze voorwaarde in paragraaf B14/3.2 van de Vc 2000 zal de DT&V bovendien door middel van een ambtsbericht aangeven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst of al dan niet sprake is van 'buiten schuld'. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijk ambtsbericht sprake is. Dat uit het verslag van het vertrekgesprek blijkt dat voor eiser een afspraak met de IOM zal worden gemaakt, toont voorts niet aan dat eiser zich ook daadwerkelijk heeft gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek. Eiser heeft zijn gestelde gesprek met de IOM, noch de eventuele inhoud daarvan, onderbouwd. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat de IOM (schriftelijk) heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van eiser te realiseren vanwege het feit dat hij stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten.
2.4.5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep, voor zover gericht tegen de weigering eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' te verlenen, ongegrond is.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het Besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Bpb van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Met inachtneming hiervan zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op voet van het bepaalde in het Bpb vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
Ten aanzien van het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten voor het raadplegen van deskundigen en het meebrengen van hen naar de zitting, overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van Afdeling van 7 april 2004 in zaak nr. 200305734/1, LJN: AO7104) de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de procedure aan de orde zijn en die van invloed kunnen zijn op de uitkomst van het geschil. Daaraan is hier voldaan voor wat betreft de radiologische beoordeling van de röntgenfoto's door radioloog Robben. Dit is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet het geval voor wat betreft de inbreng van Schumacher en Keunen in deze procedure. Dat hun rapportages en de door hen ter zitting naar voren gebrachte kritiek op het leeftijdsonderzoek wellicht argumenten hadden kunnen bevatten die wijzen op onjuistheden of inconsistenties in het leeftijdsonderzoek of die anderszins twijfel hadden kunnen doen ontstaan aan de grondslag van de weigering van de desbetreffende verblijfsvergunning, laat onverlet dat deze argumenten hun kracht niet ontlenen aan een specifieke deskundigheid van Schumacher en Keunen. Van de door eiser opgevoerde deskundigenkosten komen derhalve enkel de in verband met de werkzaamheden van Robben gespecificeerde kosten van € 150,- voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser verder nog kosten in verband met de behandeling van dit beroep heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten die verweerder dient te vergoeden worden derhalve begroot op
€ 794,-. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het (ingetrokken) besluit van 28 april 2008, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 1 mei 2008, voor zover daarbij afwijzend is beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 mei 2008, voor zover daarbij afwijzend is beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 1 mei 2008, voor zover daarbij is geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' te verlenen, gegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 1 mei 2008, voor zover daarbij is geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' te verlenen, in stand blijven;
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 1 mei 2008, voor zover daarbij is geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken' te verlenen, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 794,- en dienen te worden betaald aan de griffier.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. P. Putters en
B. van Velzen, leden, en door de voorzitter en mr. M.J.F.J. van Beek, griffier, ondertekend.