2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vw 2000 en of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
2.2. Verweerder heeft in het – in 1.4. vermelde – faxbericht van 23 mei 2011 ten aanzien van het zicht op uitzetting naar China onder meer het volgende naar voren gebracht:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft bij uitspraken van 19 januari 2011 geoordeeld dat nog immer sprake is van zicht op uitzetting naar China. Bij uitspraken van 17 maart 2011, 18 april 2011 en 28 april 2011 heeft de AbRS dit oordeel bekrachtigd.
In de uitspraak van 17 maart 2011 achtte de AbRS met name van belang dat de minister in maart 2011 een gesprek zou hebben met de Chinese ambassadeur.
Het overleg van de minister met de Chinese ambassadeur heeft op 22 maart 2011 plaatsgevonden. Hieromtrent kan worden gemeld dat tijdens dit onderhoud is gesproken over migratie in brede zin en meer specifiek over terugkeer en het verloop van het laissez passer proces.
Voorts stond op 19 april 2011 een onderhoud op hoog niveau gepland met de Chinese autoriteiten, maar dit is op verzoek van de Chinese autoriteiten verplaatst. Het doel van dit gesprek was om te spreken met de Chinese vertegenwoordiging over de samenwerking op het gebied van de afgifte van laissez passers. Wél is in april [2011] op operationeel niveau met de ambassade gesproken. Onderwerp van gesprek was het verloop van het laissez passer proces.
Het gesprek op hoogambtelijk niveau met de Chinese ambassadeur heeft uiteindelijk op 4 mei 2011 plaatsgevonden. Gesproken is over de voortgang van het laissez passer proces en er is aandacht gevraagd voor de beantwoording van reeds ingediende laissez passer aanvragen. Voorts is gesproken over een vervolgafspraak om verder over het laissez passer proces te spreken.
2.3. Vervolgens is in het faxbericht van 23 mei 2011, onder het kopje 'Cijfers inzake gedwongen verwijderingen', het volgende vermeld:
In de periode van januari 2010 tot 14 februari 2011 zijn circa 30 Chinese vreemdelingen met de sterke arm verwijderd. Daarbij ging het om vreemdelingen die reeds ten tijde van de inbewaringstelling, dan wel enige tijd daarna, in het bezit waren of geraakten van een origineel en geldig paspoort of identiteitskaart waarmee zij konden worden uitgezet. Geen van hen was in het bezit bezit van een laissez passer.
Op 28 april 2011 waren circa 365 laissez passer aanvragen in behandeling bij de Chinese vertegenwoordiging. In de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 april 2011 zijn circa 300 laissez passer aanvragen ingediend. Van die circa 300 laissez passer aanvragen zijn er circa 15 gedocumenteerd en thans in behandeling. Onder gedocumenteerd wordt verstaan: (kopie)paspoort, (kopie) id-kaart, (kopie)reisdocument.
2.4. Vervolgens heeft verweerder zich in het faxbericht van 23 mei 2011 op het navolgende standpunt gesteld – samengevat weergegeven –:
Allereerst is van belang te benadrukken dat ten aanzien van de vraag of voor een vreemdeling sprake is van zicht op uitzetting naar China van belang is of de Chinese nationaliteit van de vreemdeling wel voldoende vaststaat. Indien dat niet het geval is, staat immers niet vast dat verwijdering naar China de enige mogelijkheid is. De bewijslast terzake rust in beginsel op de vreemdeling. Hij zal concrete en verifieerbare handelingen dienen te verrichten om zijn gestelde nationaliteit te bewijzen. Eiser heeft niet aan deze bewijslast voldaan.
Indien in de onderhavige zaak wel moet worden uitgegaan van de Chinese nationaliteit, geldt dat volgens vaste jurisprudentie van de AbRS op de vreemdeling de verplichting rust tot actieve en volledige medewerking aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de uitzetting te bewerkstelligen en de verplichting om de nodige controleerbare inspanningen te verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Eiser heeft evenmin aan deze verplichtingen voldaan.
Ten aanzien van de vraag of zicht op uitzetting naar China bestaat, is voorts van belang dat ervaring heeft geleerd dat het na de inbewaringstelling alsnog overleggen van een paspoort met enige regelmaat voorkomt. Blijkbaar hebben deze vreemdelingen enige bedenktijd nodig alvorens te berusten in een terugkeer naar China. Deze bevindingen geven grond voor de conclusie dat bij de vaststelling of sprake is van zicht op uitzetting geen doorslaggevende betekenis kan en mag worden toegekend aan de verstrekking van laissez passers door de Chinese ambassade, maar dat vooral een volledige medewerking van de betrokken vreemdeling van belang is bij de beoordeling of zicht op uitzetting bestaat.
2.5. Verweerder heeft vervolgens, in het faxbericht van 23 mei 2011, de contacten (door verweerder aangemerkt als 'concrete diplomatieke stappen') vermeld die in 2010 – na de laissez passer verstrekkingen – en in 2011 zijn gezet om de hervatting van de laissez passer afgifte te bewerkstelligen.
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft, bij haar – in 1.3. vermelde – uitspraken van
3 mei 2011 en 10 mei 2011 gegeven oordeel, als laatste contact van verweerder en de Chinese autoriteiten het geplande gesprek van 19 april 2011 meegewogen, welk gesprek op verzoek van de Chinese autoriteiten was verplaatst.
Nadien hebben, volgens het vermelde in het faxbericht van 23 mei 2011, de volgende contacten plaatsgevonden:
- In week 16 (18 t/m 22 april 2011) is op operationeel niveau gesproken met de ambassade. Onderwerp van gesprek was het verloop van het laissez passer proces.
- Op 4 mei 2011 heeft een gesprek op hoogambtelijk niveau met de Chinese ambassadeur plaatsgevonden. Gesproken is over de voortgang van het laissez passer proces en is er aandacht gevraagd voor de beantwoording van de reeds ingediende laissez passer aanvragen. Voorts is gesproken over een vervolgafspraak om verder over het laissez passer proces te spreken.