ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9225

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/14686 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met Surinaamse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2011 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling had op 28 april 2011 een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die door de minister voor Immigratie en Asiel was opgelegd op 11 oktober 2010. Tijdens de openbare behandeling op 13 mei 2011 was de gemachtigde van de vreemdeling niet aanwezig, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M.D. Gunster.

De vreemdeling voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Suriname bestond, mede op basis van een krantenartikel van 14 april 2011. De minister stelde echter dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting was, en dat er concrete stappen waren ondernomen om de vreemdeling uit Nederland te zetten. De rechtbank oordeelde dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks het feit dat de bewaring meer dan zeven maanden had geduurd. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling geen concrete acties had ondernomen om het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit te bespoedigen, en dat het belang van de minister om de vreemdeling in bewaring te houden zwaarder woog dan het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 11/14686 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[A], V-nummer [nummer], thans verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J.J. Eizenga, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1968 en de Surinaamse nationaliteit te hebben.
Op 28 april 2011 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 11 oktober 2010 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011. De gemachtigde van de vreemdeling is - met kennisgeving - niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.D. Gunster.
II OVERWEGINGEN
1 De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 22 november 2010. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 19 april 2011 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring rechtmatig was. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2 De vreemdeling heeft aangevoerd dat thans geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, mede gelet op het krantenartikel van 14 april 2011. Voorts dient een belangenafweging in zijn voordeel te vallen.
3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting gemotiveerd betoogd dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
4 Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is.
5 Ten aanzien van het zicht op uitzetting, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de fax van 12 mei 2011 en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. Sinds februari 2011 zijn de presentaties in persoon bij de Surinaamse autoriteiten opgeschort. Op verzoek van voornoemde autoriteiten is in week 18 gesproken met vertegenwoordigers van het Surinaams Consul-Generaal over hervatting van de samenwerking. Op korte termijn zal een vervolggesprek plaatsvinden. Tevens staat, op verzoek van de Surinaamse autoriteiten, in juni 2011 een afspraak gepland voor de werkgroep terugkeer. Voorts zijn in maart 2011 vijf noodpaspoorten afgegeven. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat vooralsnog, ondanks het overgelegde krantenartikel van 14 april 2011, niet kan worden gesteld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding de vreemdeling op 4 november 2010 schriftelijk gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. Verweerder, die regelmatig rappelleert, laatstelijk op 14 april 2011, heeft van deze autoriteiten vernomen dat het onderzoek nog steeds loopt. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat dit onderzoek geen positief resultaat zal hebben.
6 De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de bewaring van de vreemdeling meer dan zeven maanden voortduurt geen grond de bewaring onrechtmatig te achten. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de vreemdeling geen concrete acties heeft ondernomen welke tot bespoediging van het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit kunnen leiden. Vorenstaande vormt een omstandigheid waardoor het belang van verweerder om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden nog steeds zwaarder dient te wegen dan het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld.
7 Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
8 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.G. Meeder, in tegenwoordigheid van de griffier R.A. Ramradj.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.