ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9101

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 24965
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de zorgvuldigheid bij de asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Kameroen. Eiser had op 6 juli 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 13 juli 2010 was afgewezen. Eiser, die homoseksueel is, voerde aan dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid en de daarmee samenhangende vervolging niet naar Kameroen kan terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de procedure niet zorgvuldig was verlopen, omdat eiser niet was gehoord door een ambtenaar die getraind was in het horen van minderjarige vreemdelingen. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende rekening was gehouden met de kwetsbare positie van eiser als minderjarige en dat het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van de Procedurerichtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 24965
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 mei 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Kameroense nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. van Veelen - de Hoop, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. D. van Noort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 6 juli 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 juli 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 juli 2010 (geregistreerd onder nummer AWB 10 / 24966) is het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen en is het verweerder verboden eiser uit te zetten voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 februari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam], Kameroen. Eiser woonde met zijn vader, moeder, de twee andere vrouwen van zijn vader, en hun kinderen in een commune. Na de dood van zijn vader zijn de twee andere vrouwen zich, vanwege de erfenis, vijandelijk gaan gedragen tegen eiser en zijn moeder. In maart 2005 is het huis van eiser en zijn moeder door hen in brand gestoken. Eiser en zijn moeder zijn in 2005 verhuisd naar een andere subwijk van [plaatsnaam], [wijk]. Op 20 mei 2010 hebben eiser en zijn moeder met de auto die eisers vader op het erf bij de commune had achtergelaten een auto-ongeluk gehad. Nadat zijn moeder uit het ziekenhuis kwam, zijn de twee andere vrouwen van eisers vader 4 of 5 keer langs geweest bij eiser en zijn moeder en zeiden ze dat ze problemen hadden met eiser. Op 21 juni 2010 heeft eiser zijn land van herkomst verlaten.
2.2 Eiser heeft voorts (voor het eerst in de gronden van beroep) aangevoerd dat hij homoseksueel is. Eiser had gedurende twee jaar een geheime relatie met een jongen. Zowel zijn moeder als zijn stiefmoeders waren, nadat zijn moeder hem met zijn vriend had betrapt, op de hoogte geraakt van zijn seksuele geaardheid. Uiteindelijk is hij vanwege zijn homoseksualiteit verstoten door zijn familie. Eiser zal vanwege zijn geaardheid niet naar zijn moeder kunnen terugkeren, nu ook zij hem deswege heeft verstoten. Er is aldus geen adequate opvang. Eiser vreest dientengevolge vervolging en zal vanwege zijn geaardheid bij terugkeer een risico lopen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser beroept zich in dit verband op artikel 83 Vreemdelingenwet (Vw).
2.3 Ingevolge het gestelde in artikel 83 van de Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2.4 De voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft in de uitspraak van 27 juli 2010 overwogen dat de situatie als bedoeld in artikel 83 Vw zich thans voordoet. De rechtbank ziet geen aanleiding om met betrekking hiertoe tot een ander oordeel dan voornoemd te komen. De rechtbank neemt in zoverre de overwegingen van de voorzieningenrechter over en maakt deze tot de hare. Het primaire standpunt van verweerder, zoals weergegeven in het verweerschrift van 1 november 2010, dat het pas in beroep naar voren brengen van het nieuwe asielmotief in strijd is met de goede procesorde, wordt door de rechtbank, gelet op deze overwegingen, niet gevolgd. De rechtbank zal het nieuwe asielmotief derhalve met toepassing van artikel 83 Vw bij de beoordeling betrekken.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van eiser, samengevat, afgewezen op de volgende gronden. Eiser is verwijtbaar ongedocumenteerd nu hij geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en niet aannemelijk is dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. De verklaringen van eiser zijn onvoldoende zwaarwegend om tot vluchtelingschap te concluderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van persoonlijke feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot vluchtelingschap. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de gronden van artikel 29, Vw. Ten slotte komt eiser niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning ex artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw nu in het land van herkomst adequate opvang aanwezig is.
2.6 Eiser heeft hiertegen in beroep allereerst aangevoerd dat hem als evident minderjarige ten onrechte geen rust- en voorbereidingstermijn van drie weken is gegund. Dit getuigt van onzorgvuldig handelen door verweerder. Eiser verwijst ter onderbouwing van deze grond naar de brief van de minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 18 juni 2010 (vergaderjaar 2009-2010, 27062, nr. 65). Eiser acht hierbij met name van belang dat hij tijdens de gehoren niet (naar de rechtbank begrijpt: niet reeds in dat stadium) de gehele waarheid heeft durven spreken. Zo heeft eiser niet gesproken over zijn homoseksualiteit, wat de reden vormde voor zijn vlucht. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder voor wat betreft het gunnen van een rust- en voorbereidingstijd ten onrechte onderscheid maakt tussen lucht- en land-amv-ers nu het grensbewakingsbelang geen rol kan spelen. Immers, de artikel 6 Vw-maatregel wordt bij het uitreiken van het afwijzende besluit op het aanmeldcentrum, indien het een minderjarige betreft, direct opgeheven.
2.7 De rechtbank ziet zich aldus eerst voor de vraag gesteld of de aanvraag van eiser zonder schending van normen van zorgvuldigheid binnen de zogeheten AA-procedure kon worden behandeld. In dat verband wordt het volgende overwogen.
2.8 Ingevolge artikel 3.109, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 Vw, niet eerder door de vreemdeling ingediend dan zes dagen nadat hij overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels te kennen heeft gegeven die aanvraag te willen indienen.
Ingevolge het zevende lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde termijn niet van toepassing is, indien de aanvraag wordt ingediend in het AC Schiphol.
Ingevolge artikel 3.42, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 Vw ingediend in het Aanmeldcentrum te Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.
Ingevolge het tweede lid wordt, in afwijking van het eerste lid, de eerste aanvraag ingediend in het Aanmeldcentrum Den Bosch, indien de vreemdeling stelt minderjarig te zijn en niet begeleid wordt door een ouder of wettelijke vertegenwoordiger.
Ingevolge het derde lid wordt, in afwijking van het eerste en tweede lid, de aanvraag ingediend in het AC Schiphol, indien de vreemdeling de toegang is geweigerd.
Ingevolge artikel 3.49, eerste lid, is de in artikel 3.109, eerste lid, Vb bedoelde termijn niet van toepassing, indien de aanvraag wordt ingediend in het AC Schiphol.
In zijn brief van 18 juni 2010 heeft de minister de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal geïnformeerd over de recente ontwikkelingen inzake het beleid ten aanzien van amv's, inhoudende dat met de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vw in verband met het aanpassen van de asielprocedure, die nieuwe asielprocedure vanaf 1 juli 2010 ook van toepassing is op amv's die een asielaanvraag indienen. De minister heeft in die brief te kennen gegeven, voor zover thans van belang, dat, nu als uitgangspunt bij de verbeterde asielprocedure geldt dat asielzoekers baat hebben bij snelle duidelijkheid over hun toekomstperspectief, mits deze snelheid niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid van de besluitvorming, geen aanleiding bestaat asielaanvragen van amv's niet in de algemene asielprocedure te behandelen. Ook voor amv's geldt dat doorzending naar de verlengde asielprocedure aan de orde is, zodra in de algemene asielprocedure geen zorgvuldige beslissing kan worden genomen. Voorts is in die brief vermeld dat het in het bijzonder voor amv's van belang is om tot rust te komen voordat de asielprocedure van start gaat. Om die reden geeft de minister de IND de mogelijkheid een rust- en voorbereidingstermijn voor evident minderjarigen in acht te nemen, waarbij als richttijd een periode van ongeveer drie weken geldt.
2.9 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 20 januari 2011 (LJN: BP2538, Raad van State, 201009867/1/V2) kan de door eiser bedoelde brief geen afbreuk doen aan hetgeen in de ter zake van toepassing zijnde geldende algemeen verbindende voorschriften is bepaald. Uit die brief volgt evenmin dat ten aanzien van amv’s reeds op voorhand kan worden geoordeeld dat hun asielaanvragen in het AC Schiphol niet met de vereiste zorgvuldigheid kunnen worden behandeld. Dat aldaar geen rust- en voorbereidingstermijn geldt, neemt niet weg dat in voorkomende gevallen ook ten aanzien van amv’s in het AC Schiphol een zorgvuldige behandeling van hun asielaanvraag mogelijk kan zijn. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn beroepsgrond dat verweerder om de enkele reden dat hij binnen het korte tijdsbestek van een AA-procedure niet zou hebben durven verklaren over zijn seksuele geaardheid, niet met de vereiste zorgvuldigheid op de aanvraag heeft beslist.
2.10 Eiser heeft in zijn aanvulling op de gronden van beroep van 28 januari 2011, nader toegelicht ter zitting, een beroep gedaan op artikel 24 van het EU handvest van de grondrechten en meent dat zijn belangen als minderjarige asielzoeker ten onrechte niet specifiek door verweerder zijn getoetst. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 17 december 2010 (AWB 09 / 32665). Eiser heeft tevens een beroep gedaan op artikel 17, vierde lid, van de richtlijn 2005/85/EG (de Procedurerichtlijn) inzake het horen van een alleenstaande minderjarige vreemdeling en het voorbereiden op diens aanvraag, en heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 november 2010 (AWB 09 / 41370). Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn minderjarigheid en met de overige omstandigheden. Eiser heeft voor zijn vlucht veel meegemaakt en heeft niet direct durven verklaren over zijn homoseksualiteit. Uit artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn volgt dat amv’s door een speciale ambtenaar gehoord moeten worden. Uit de gehoren, noch uit de besluitvorming is kenbaar rekening gehouden met eisers minderjarigheid. Het besluit is in strijd met artikel 17 Procedurerichtlijn en is niet zorgvuldig voorbereid.
2.11 Met betrekking tot deze beroepsgrond heeft verweerder ter zitting volstaan met verwijzing naar het bestreden besluit en het verweerschrift van 1 november 2010 en heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat het besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid.
2.12 De rechtbank ziet zich, gelet hierop, allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden besluit in strijd is met artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn. Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
2.13 In artikel 1 Procedurerichtlijn is bepaald dat de richtlijn de vaststelling beoogt van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.
2.14 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder h, Procedurerichtlijn wordt verstaan onder een niet-begeleide minderjarige: een persoon jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; hieronder vallen minderjarigen die zonder begeleiding worden achtergelaten nadat zij op het grondgebied van een lidstaat zijn aangekomen.
2.15 Ingevolge artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn zorgen de lidstaten ervoor dat:
a. als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn asielverzoek zoals bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;
b. een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het asielverzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.
2.16 Ingevolge artikel 43 van de Procedurerichtlijn, voor zover hier van belang, doen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 1 december 2007 aan deze richtlijn te voldoen.
2.17 Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 43 Procedurerichtlijn is bij Wet van 15 november 2007 (Stbl. 2007, 450), de Vw gewijzigd, bij Koninklijk Besluit van 29 november 2007 (Stbl. 2007, 484) het Vb gewijzigd en heeft verweerder bij regeling van 7 december 2007 (Stcrt. 11 december 2007, nr. 240, p. 9) het VV gewijzigd. Deze wijzigingen zijn in werking getreden op 18 december 2007.
Op de bij de Nota van Toelichting op voornoemd Koninklijk Besluit gevoegde transponeringstabel is als uitwerking van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn in het Nederlandse recht artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeld.
2.18 In paragraaf C13/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, bepaald dat het horen van alleenstaande minderjarige asielzoekers jonger dan twaalf jaar dient te geschieden door speciaal daarvoor aangewezen en opgeleide ambtenaren van de IND.
2.19 Blijkens de tekst van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn roept deze bepaling een verplichting voor de lidstaten in het leven. Eiser kan op deze bepaling een rechtstreeks beroep doen, indien geoordeeld moet worden dat deze bepaling niet of niet volledig, dan wel onjuist, is geïmplementeerd in het nationale recht.
2.20 In artikel 3:2 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
2.21 De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 288, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 249, derde alinea van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar dat het aan de lidstaten overgelaten wordt de vorm en middelen te kiezen om dit resultaat te bereiken. Dat resultaat moet echter zodanig zijn dat aan de bedoeling van de richtlijn recht wordt gedaan en deze niet van zijn effect wordt beroofd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) volgt dat voor de omzetting van een richtlijn in intern recht niet noodzakelijkerwijze vereist is, dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk in een uitdrukkelijke, specifieke wettelijke bepaling worden overgenomen, en kan naar gelang de inhoud van de richtlijn een algemene juridische context daartoe voldoende zijn, wanneer deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende bepaalde en duidelijke wijze verzekert, zodat, ingeval de richtlijn rechten voor particulieren in het leven beoogt te roepen, de begunstigden al hun rechten kunnen kennen en ze zonodig voor de nationale rechterlijke instanties kunnen doen gelden. (Bronnen: “Grondlijnen van Europees Recht”, R. Barents en L.J. Brinkhorst, 11e herziene druk, 2003, bl. 162 e.v. en “Europees recht in hoofdlijnen”, Prof. Dr. Koen Lenaerts en Prof. Dr. Piet van Nuffel, 4e herziene uitgave, 2008, bl. 462 e.v.).
2.22 Zoals reeds eerder door deze rechtbank en zittingsplaats is geoordeeld (uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2010, zaaknummer AWB 09/41370, LJN: BO4756) is de in artikel 3:2 Awb vervatte zorgvuldigheidsnorm te algemeen van aard om, zonder dat deze nader is uitgewerkt in beleid, daarin het concrete voorschrift van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn geïmplementeerd te achten. Laatstgenoemd voorschrift strekt ertoe te waarborgen dat bij het horen van een alleenstaande minderjarige vreemdeling alsmede bij het nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag rekening wordt gehouden met diens kwetsbare positie. In dit verband komt betekenis toe aan overweging 14 in de preambule bij de Procedurerichtlijn, waarin is opgenomen dat voor alleenstaande minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen moeten worden vastgelegd. Nu artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn rechten in het leven roept voor alleenstaande minderjarigen vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, zullen deze rechten voor betrokkenen kenbaar moeten zijn, zodat die rechten, indien nodig, tegenover de Nederlandse rechter kunnen worden ingeroepen. Artikel 3:2 Awb voldoet hier niet aan.
2.23 Met de algemeen geformuleerde beleidsregel, dat bij de behandeling van asielaanvragen van minderjarigen rekening wordt gehouden met hun specifieke belangen, is niet op een kenbare wijze weergegeven welke specifieke procedurele waarborgen in dit kader zijn getroffen.
2.24 Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank rechtstreeks toetsen aan artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn.
2.25 Uit de rapporten van eerste en nader gehoor van 6 juli 2010 respectievelijk 8 juli 2010 is niet af te leiden dat eiser is gehoord door een gehoorambtenaar die is getraind in het horen van minderjarige vreemdelingen en die er blijk van heeft gegeven bij het horen van eiser met diens kwetsbare positie als minderjarige rekening te hebben gehouden. Evenmin is af te leiden dat het bestreden besluit is voorbereid door een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen. Daar komt bij dat uit het bestreden besluit en het daarin herhaalde en ingelaste voornemen niet blijkt dat door de beslismedewerker met de positie van eiser als minderjarige rekening is gehouden. De opzet en uitvoering van het eerste en nader gehoor alsmede de overwegingen van het bestreden besluit, met uitzondering van de overweging dat eiser niet in aanmerking komt voor een amv-verblijfsvergunning omdat zijn moeder nog in Kameroen woont, onderscheiden zich immers niet van die, welke in gehoren en besluiten ten aanzien van meerderjarige asielzoekers worden gebruikt. Het besluit geeft er geen blijk van dat bij de beoordeling van de verklaringen van eiser rekening is gehouden met zijn leeftijd, achtergrond en de mate van zijn ontwikkeling. Weliswaar heeft verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk overwogen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is en heeft verweerder in het subsidiair ingenomen standpunt, zoals weergegeven in het verweerschrift en ter zitting, niet betwist dat eiser homoseksueel is, maar daaruit blijkt niet dat bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van eisers asielrelaas en bij de beoordeling van de in het kader van artikel 83 Vw betrokken feiten en omstandigheden (alsnog) rekening is gehouden met zijn leeftijd, achtergrond en mate van zijn ontwikkeling. Dit laatste is te meer van belang nu eiser in beroep heeft aangevoerd dat hij, mede gelet op zijn jeugdige leeftijd, aanvankelijk niet openlijk durfde te verklaren dat hij homoseksueel was en dat hij de relevantie van het direct melden van dit asielmotief, eveneens gelet op zijn jeugdige leeftijd, niet heeft ingezien. Bovendien was hij bang en schaamde hij zich en was hij vanwege zijn geaardheid verstoten door zijn eigen moeder.
2.26 Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn en kan derhalve niet in stand blijven.
2.27 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.28 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Groenendijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2011.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.