ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9056

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
394234 / HA RK 11-286 Wrakingnummer 2011/21
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen kantonrechter in ontbindingszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2011 een mondeling verzoek tot wraking van kantonrechter mr. [X] afgewezen. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoeker, die betrokken was bij een ontbindingszaak tussen hem en de besloten vennootschap [BV]. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2011 had de kantonrechter aan verzoeker gevraagd of er nog een basis was voor verdere samenwerking met [BV], terwijl de gemachtigde van [BV] al geruime tijd aan het woord was. Verzoeker stelde dat deze vraag de schijn van partijdigheid wekte, omdat hij nog niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen.

De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de gemachtigde van [BV] langer aan het woord was, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid ontbrak.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en de wrakingskamer beval aan dat een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan de betrokken partijen en de kantonrechter. De procedure in de hoofdzaak zou voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/21
zaaknummer: 394234 HA RK 11-286
datum beschikking: 10 juni 2011
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
in de zaak van:
de besloten vennootschap [BV] B.V.,
gevestigd te [plaats],
hierna: [BV],
gemachtigde: mr. A. Keizer,
tegen
[verzoeker]
wonende te [adres],
hierna: verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A.D. Bol,
strekkende tot wraking van:
[X],
kantonrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, locatie Gouda,
hierna: mr. [X].
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 13 april 2011 is bij de griffie van de sector kanton een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [BV] en verzoeker ex art. 7:685 BW binnengekomen. Op 9 mei 2011 te 14.00 uur heeft voor mr. [X] de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter zitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van mr. [X] gedaan.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 30 mei 2011 is ter openbare terechtzitting het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.A.D. Bol, is ter zitting verschenen. Mr. [X] heeft bij brief van 17 mei 2011 zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt en tevens meegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde van verzoeker aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. In de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van 9 mei 2011 heeft de griffier medegedeeld dat aan partijen maximaal 20 minuten beschikbaar zou worden gesteld om te spreken. Terwijl [BV] ruim 45 minuten aan het woord was geweest en nog steeds met het pleidooi bezig was, vroeg mr. [X] aan verzoeker of het, gelet op hetgeen er over hem werd gezegd, nog mogelijk was om terug te keren naar [BV] en of er nog wel een basis was voor verdere samenwerking. Daaruit blijkt dat mr. [X] zich reeds een oordeel had gevormd. Verzoeker was echter nog niet in de gelegenheid gesteld om zijn primaire verweer, dat er geen gewichtige redenen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestonden, te voeren. Daarom acht verzoeker mr. [X] partijdig, althans heeft hij de schijn van partijdigheid gewekt.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft bij brief van 17 mei 2011 zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. Hij erkent dat de gemachtigde van [BV] geruime tijd aan het woord is geweest, maar geeft tevens aan dat mr. Bol nog voldoende tijd zou krijgen om te reageren op hetgeen naar voren was gebracht. Hij heeft ook niet de indruk gewekt dat de zitting spoedig afgelopen zou zijn. Zijn vraag of er nog een basis is om samen verder te werken geeft voorts geen blijk van een reeds ingenomen standpunt. De vraag was relevant, gelet op hetgeen partijen in hun verzoek- en verweerschrift over en weer hadden betoogd.
5. De beoordeling
5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.2
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geen grond geven te vrezen dat het deze rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Hoewel het wellicht beter was geweest als reeds in een eerder stadium door mr. [X] was aangekondigd dat ook verzoeker en zijn gemachtigde voldoende in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun standpunt naar voren te brengen, blijkt uit de enkele omstandigheid dat (de gemachtigde van) [BV] geruime tijd aan het woord is geweest van een dergelijke (schijn van) partijdigheid niet. Ook blijkt dit niet uit de door mr. [X] gestelde vraag omtrent de mogelijke terugkeer van verzoeker naar [BV]. De omstandigheid dat mr. [X] op dat moment die vraag stelde, betekent immers niet dat hij zich reeds een oordeel had gevormd.
5.3
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. M.A.D. Bol;
• verzoekster in de hoofdzaak p/a haar gemachtigde mr. A. Keizer;
• de kantonrechter mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2011 door mrs. Y.J Wijnnobel-van Erp,
F.J. Verbeek en A.H. Bergman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.