RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 11/17396 en AWB 11/17394
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [geboortedatum],
van Myanmarese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. E.M. Ehrencron-Plante.
Inleiding
1.1 Op 12 mei 2011 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 20 mei 2011 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 9 juni 2011. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Over het beroep
2.2 Verzoeker heeft, kort samengevat, aan zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft sinds 2007/2008 activiteiten verricht voor verschillende oppositiebewegingen, zoals het uitdelen van pamfletten en het deelnemen aan demonstraties. In verband hiermee heeft verzoeker vanaf maart 2008 vier maanden gedetineerd gezeten, waarna hij is vrijgelaten onder oplegging van een meldplicht. Na zijn vrijlating heeft verzoeker nog een paar keer pamfletten uitgedeeld. In mei 2010 zijn de wijkautoriteiten bij verzoeker, die toen niet thuis was, langs geweest. Verzoeker is hierop ondergedoken bij een oom in het dorp Kawkapone. Van augustus 2010 tot oktober 2010 heeft verzoeker daar activiteiten verricht in de aanloop naar de verkiezingen van november 2010. Toen verzoeker hoorde dat de politie langs de woning van zijn oom was geweest is hij het land op 14 december 2010 ontvlucht.
2.3 Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft aan verzoeker tegengeworpen dat hij toerekenbaar heeft verzuimd documenten te verstrekken om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Ook heeft verzoeker geen documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas overgelegd. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van verzoekers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
2.4 Verzoeker heeft aangevoerd dat het ontbreken van documenten ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij zich in een vluchtsituatie bevond en hij niet de gelegenheid heeft gehad om de identiteitsdocumenten mee te nemen.
2.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker toerekenbaar geen documenten ter vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit heeft overgelegd. Verweerder heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat verzoekers oom al vanaf juni 2010 verzoekers (uit)reis aan het regelen was en dat, nu verzoeker pas in december 2010 zijn land van herkomst heeft verlaten, er geen sprake was van een acute vluchtsituatie waarin verzoeker niet in de gelegenheid zou zijn geweest om documenten te verzamelen. Verzoeker heeft verklaard dat hij zich vanwege censuur in Myanmar niet tot zijn familie kan wenden om originele documenten te verkrijgen omdat dit hen in grote problemen kan brengen. Verweerder heeft zich hierover naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker met betrekking tot de door hem overgelegde kopie van zijn identiteitskaart heeft verklaard dat deze gescand en gemaild zou zijn vanuit zijn land van herkomst naar Thailand. Dit impliceert dat het wel degelijk mogelijk is om documenten over te laten komen zonder dat de autoriteiten hiervan op de hoogte raken. Verzoeker heeft bij brief van 7 juni 2011 nog een kopie van zijn diploma overgelegd dat hij via de mail uit Myanmar heeft ontvangen. Ter terechtzitting heeft verzoeker toegelicht dat hij een vriend bereid heeft gevonden om hem dit stuk toe te sturen en dat het origineel onderweg is. Ook hieruit kan worden afgeleid dat, anders dan verzoeker heeft gesteld, het wel mogelijk is om in het bezit te komen van originele documenten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het diploma niet als document ter vaststelling van verzoeker identiteit of nationaliteit kan worden aangemerkt.
2.6 Verzoeker heeft verder aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte het toerekenbaar ontbreken van documenten over zijn reisroute heeft tegengeworpen. Volgens verzoeker kon hij geen documenten overleggen van zijn reis omdat hij illegaal per schip naar Nederland is gereisd. Aan verzoeker kan niet worden tegengeworpen dat hij weinig informatie kan verschaffen over zijn reis omdat hij in een afgesloten ruimte in een schip verbleef.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reis van Myanmar naar Nederland, waarbij onder documenten ook andere bewijzen dan enkel vervoersbewijzen wordt verstaan. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker evenmin voldoende coherente en verifieerbare informatie over zijn reis heeft verschaft. Verzoeker heeft geen bijzonderheden over de boot en de reis naar Nederland verstrekt, terwijl hij stelt ongeveer vijf weken met de boot te hebben gereisd. De verklaring dat hij altijd benedendeks heeft verbleven, heeft verweerder als onvoldoende van de hand kunnen wijzen waarbij verweerder er op heeft gewezen dat in redelijkheid mag worden verwacht dat verzoeker informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken als vanuit welke haven hij uit Thailand is vertrokken, waar hij in Nederland is aangekomen en wat de naam van het schip is. Verzoeker heeft hierover niets weten te verklaren. De omstandigheid dat verzoeker, zoals hij stelt, niet erg vertrouwd is met het Latijnse schrift, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden, omdat de hiervoor bedoelde informatie ook kan worden verkregen zonder dat verzoeker het Latijnse schrift beheerst.
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gelet op het voorgaande in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw kunnen tegenwerpen. Indien sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f van de Vw, mogen in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 februari 2010 (LJN: BL3979) volgt dat reeds een enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat aan de vereiste positieve overtuigingskracht niet is voldaan.
2.9 Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas geen positieve overtuigingskracht bezit. Volgens verzoeker bevat zijn relaas geen hiaten, ongerijmde wendingen of tegenstrijdigheden.
2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij zijn standpunt dat het relaas geen positieve overtuigingskracht heeft in redelijkheid in aanmerking heeft kunnen nemen dat verzoeker, die in mei 2010 naar zijn oom in Kawkapone is gevlucht omdat hij door de autoriteiten in Yangon zou worden gezocht, heeft verklaard dat hij, toen hij bij zijn oom ondergedoken zat, zich in Kawkapone heeft laten registreren bij de wijkautoriteiten. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze registratie bij de autoriteiten niet valt te rijmen met zijn gestelde vrees voor de Myanmarese autoriteiten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stelling van verzoeker dat er geen informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen de wijkautoriteiten en de politie niet heeft kunnen overtuigen nu verzoeker niet heeft aangegeven waarop deze verklaringen zijn gebaseerd. In het door verzoeker overgelegde rapport van het US Department of State 2010 van april 2011 wordt hierover niets gemeld. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker geen deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij zich na zijn vlucht in mei 2010 uit Yangon en tijdens de onderduikperiode bij zijn oom bij de autoriteiten heeft laten registeren. De stelling van verzoeker dat het meer in de gaten loopt als hij zich niet had laten registreren omdat registratie in Myanmar verplicht is en er ’s nachts controles plaatsvinden op ongeregistreerde gasten, wat blijkt uit het rapport van het US Department of State 2010 van april 2011, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende voor een ander oordeel.
2.11 Verder heeft verweerder bij zijn standpunt in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat het inconsistent is dat verzoeker, die juist naar zijn oom in Kawkapone was gevlucht vanwege het feit dat hij door de autoriteiten zou worden gezocht, tijdens zijn onderduikperiode pamfletten heeft verspreid in de periode augustus 2010 tot oktober 2010 terwijl hij wist dat hij en andere activisten in de gaten werden gehouden door de USDA en het Rode Kruis. Verzoekers betoog dat hij werd meegesleept door alle activiteiten die plaatsvonden in het kader van de boycot van de nadere verkiezingen heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden.
2.12 Verweerder heeft voorts bij zijn standpunt dat het relaas positieve overtuigingskracht mist in aanmerking kunnen nemen dat de verklaring van verzoeker dat zijn oom in juli 2010 al bezig was zijn reis te regelen in strijd is met zijn verklaring dat hij in december 2010 de noodzaak zag zijn land te verlaten. Verzoeker heeft tijdens het nader gehoor (p.11) verklaard dat hij niet in juli 2010 het land heeft verlaten omdat toen nog niet alles voor de reis was geregeld. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de aanleiding voor zijn vlucht in december 2010 was gelegen in de (hernieuwde) problemen met de autoriteiten tijdens het verblijf bij zijn oom. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekers verklaring dat hij niet eerder dan in december 2010 kon vertrekken omdat nog niet alles voor zijn reis was geregeld, in tegenspraak is met zijn verklaringen over de politieke activiteiten die hij in die periode nog heeft verricht.
2.13 Wat betreft de door verzoeker overgelegde rapporten van de UN Human Rights Council van november 2010 en de AAPPB van 8 maart 2010 die zien op de algemene situatie in Myanmar heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker hiermee niet alsnog zijn relaas geloofwaardig heeft gemaakt omdat deze rapporten niet zien op de specifieke situatie van verzoeker.
2.14 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van verzoeker positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is.
2.15 Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij door zijn illegale uitreis het risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat een illegale uitreis in Myanmar als misdrijf wordt beschouwd. Verzoeker heeft ter onderbouwing van dit standpunt een brief van Vluchtelingenwerk van 19 mei 2011, met bijlagen en een brief van Amnesty International van 20 augustus 2010 overgelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, heeft verzoeker gewezen op twee minuten van verweerder van 3 januari 2008 en 24 februari 2010 en een uitspraak van de rechtbank ‘s- Gravenhage, nevenzittingsplaats, Roermond van 20 december 2010.
2.16 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de illegale uitreis niet geloofwaardig wordt geacht. Verweerder stelt in dit verband dat de gestelde uitreis onlosmakelijk is verbonden met de verklaringen van verzoeker over de redenen die ertoe hebben geleid dat hij op illegale wijze zijn land diende te verlaten. Nu deze verklaringen niet geloofwaardig worden geacht, acht verweerder de verklaringen over de illegale uitreis ook niet geloofwaardig. Verweerder heeft ter zitting toegelicht ervan uit te gaan dat verzoeker legaal (met een paspoort en visum) Myanmar is uitgereisd. Over de minuten waar verzoeker naar heeft verwezen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de minuut van 3 januari 2008 een ambtelijke misslag was en dat na de minuut van 24 februari 2010 het inzicht van verweerder over de risico’s verbonden aan terugkeer naar Myanmar is gewijzigd naar aanleiding waarvan verweerder zijn beleid heeft vernieuwd.
2.17 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van verzoeker over zijn (illegale) uitreis niet geloofwaardig zijn zonder daarbij aan te geven op grond waarvan verweerder tot dit standpunt is gekomen. De enkele verwijzing naar de ongeloofwaardig geachte verklaringen van verzoeker over zijn asielrelaas acht de voorzieningenrechter in dit verband onvoldoende. Hoewel aan verweerder kan worden toegeven dat verzoekers verklaringen over de wijze waarop hij de grens van Myanmar naar Thailand is gepasseerd niet uitgebreid zijn, heeft verweerder over dit gedeelte van verzoekers reis geen nadere vragen gesteld. Zoals kan worden afgeleid uit p. 6 van het eerste gehoor heeft verweerder met name vragen gesteld over de reis van verzoeker per schip van Thailand naar Nederland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevatten de verklaringen van verzoeker over zijn uitreis uit Myanmar (p. 6 eerste gehoor) op zichzelf geen tegenstrijdigheden of ongerijmde wendingen. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat er van wordt uitgegaan dat verzoeker legaal (met een paspoort en visum) Myanmar is uitgereisd kan zonder nadere motivering geen stand houden nu uit de gehoren op geen enkele wijze is gebleken dat verzoeker in het bezit is geweest van een paspoort dan wel een visum voor Nederland dan wel een ander land.
2.18 Een deugdelijke motivering van verweerders standpunt over de illegale uitreis van verzoeker is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te meer van belang nu de vraag of verzoeker illegaal dan wel legaal Myanmar is uitgereisd relevant is voor verzoekers eventuele aanspraken op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
2.19 De voorzieningenrechter stelt vast dat in de door verzoeker overgelegde minuut van 24 februari 2010 het volgende is opgenomen:
“(…) Betrokkene is naar eigen zeggen legaal zijn land uitgereisd heeft pagina's uit zijn paspoort gescheurd, waardoor niet kan vastgesteld worden voor welke landen betrokkenen een visum had. Daarnaast kan de betrokkene niet middels overtuigende verklaringen zijn reisroute aannemelijk maken en weet hij niet of hij toestemming had om naar Nederland te reizen, want de reisagent heeft alles geregeld. Bij KLM kan wel achterhaald worden dat het een vliegticket van Hongkong-Amsterdam-Moskou betrof. Gelet op de eindbestemming niet waarschijnlijk dat (-) een visum voor Nederland had. Nu niet is gebleken dat hij met toestemming van zijn land van herkomst Nederland is ingereisd, wordt ( ) een VVA bep op de b-grond verleend. Zie ook meegereisde landgenoten van betrokkenen (0908.13.1035 en 0908.13.1041), die met een overeenkomstige reisverhaal (geen documenten, vage verklaringen en pagina's uit paspoort gescheurd) op dezelfde grond een vergunning is verleend. (…).
2.20 Uit deze minuut en ook uit de door verzoeker overgelegde uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond van 20 december 2010 (AWB 09/43634, op www.vluchtweb.nl) leidt de voorzieningenrechter af dat als sprake is van illegale uitreis uit Myanmar een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw wordt verleend. Ook wordt blijkens deze stukken een verblijfsvergunning op deze grond verleend als de vreemdeling weliswaar legaal, met een visum voor een derde land (bijvoorbeeld Thailand) Myanmar is uitgereisd, maar zonder toestemming een geldig visum van de autoriteiten van Myanmar Nederland is ingereisd. Ook in deze gevallen valt betrokkene klaarblijkelijk onder de definitie van illegale uitreis zoals die verweerder die hanteert en wordt een verblijfsvergunning op de b-grond verleend. Uit de ambtshalve de rechtbank Roermond bekende informatie, die ook in de uitspraak van 20 december 2010 wordt geciteerd, volgt dat verweerder zich onder meer heeft gebaseerd op informatie van het Home Office UK Border Agency, Country of Origin Informatie Report, Burma (Union of Myanmar) van maart 2009.
2.21 De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Myanmar is opgesteld. Evenmin is (kenbaar) beleid voor asielzoekers afkomstig uit Myanmar voorhanden. Blijkens de hiervoor aangehaalde stukken hanteert verweerder voor asielzoekers afkomstig uit dat land in voorkomende gevallen wel een bepaalde gedragslijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat gezien de hiervoor weergegeven gedragslijn, de wijze waarop verzoeker zijn land van herkomst is uitgereisd en Nederland is ingereisd relevant is voor het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning asiel op de b-grond. Zoals hiervoor al is overwogen heeft verweerder zijn standpunt over de wijze waarop verzoeker zijn land heeft verlaten en Nederland is ingereisd niet deugdelijk gemotiveerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het verlengde daarvan evenmin deugdelijk heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet valt onder een van de categorieën asielzoekers uit Myanmar zoals weergegeven onder 2.20 die voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen.
2.22 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de voormelde gedragslijn is verlaten omdat bij verweerder sprake is van gewijzigd inzicht over de risico’s bij terugkeer naar Myanmar. Verweerder heeft er op gewezen dat dit gewijzigde inzicht is gebaseerd op het rapport van Home Office UK Border Agency, Country of Origin Informatie Report, Burma (Union of Myanmar) van 23 juli 2010 (rapport Home Office van 23 juli 2010) waaruit verweerder heeft afgeleid dat indien sprake is van legale uitreis uit Myanmar er registratie door de autoriteiten plaatsvindt waardoor, anders dan voorheen, de betrokkene terug kan keren naar zijn land van herkomst.
2.23 De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat nu de wijziging van deze gedragslijn van verweerder er klaarblijkelijk toe leidt dat aan bepaalde categorieën asielzoekers uit Myanmar niet langer een verblijfsvergunning op de b-grond wordt verleend het ter zitting kenbaar maken van een dergelijk ingrijpende beleidswijziging als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter overweegt verder dat met verweerders toelichting ter zitting onvoldoende duidelijk is geworden wat de wijziging van voormelde gedragslijn exact inhoud en op welke categorie asielzoekers deze van toepassing is. Niet duidelijk is geworden of alleen asielzoekers die met een paspoort en een visum voor Nederland zijn uitgereisd niet (langer) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op de b-grond of dat dit ook geldt voor asielzoekers die met een paspoort en visum maar zonder toestemming (visum) van de autoriteiten van Myanmar Nederland zijn ingereisd. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wijziging van deze gedragslijn onder de enkele verwijzing naar het rapport van het Home Office van 23 juli 2010 onvoldoende is gemotiveerd nu verweerder niet duidelijk heeft kunnen maken op welke passages van dit rapport het gewijzigd inzicht bij verweerder is gebaseerd.
2.24 Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking op grond van de artikel 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond.
2.25 Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij een nieuw te nemen besluit zijn standpunt over de wijze waarop verzoeker zijn land van herkomst heeft verlaten en Nederland is ingereisd nader dient te motiveren en in het verlengde daarvan dient te motiveren waarom verzoeker niet (langer) valt onder een van de categorieën vreemdelingen die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op de b-grond. Als verweerder op grond van gewijzigd inzicht zijn onder 2.20 weergegeven gedragslijn niet langer wil voortzetten ligt het op de weg van verweerder om, bij gebreke van een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, aan te geven op welke (mensenrechten)informatie deze wijziging is gebaseerd en op welke categorieën asielzoekers uit Myanmar de wijziging van toepassing is.
2.26 De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorengaande geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien dan wel de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hiervoor wordt een termijn gesteld van zes weken.
Over de voorlopige voorziening
2.16 Gegeven de beslissing over het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Na deze uitspraak komt verzoeker immers te verkeren in de situatie waarin hij in afwachting is van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vw. Op grond van deze wet dient uitzetting van de aanvrager achterwege te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft verzoeker rechtmatig verblijf.
Over de voorlopige voorziening en het beroep
2.17 De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 20 mei 2011;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te betalen aan verzoeker.
Over de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 437,-, te betalen aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. C.A. Zijlstra en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2011.
mr. N.R. Hoogenberk mr. C.A. Zijlstra