ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8978

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/18019
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische vreemdeling en het zicht op uitzetting naar Syrië

In deze zaak gaat het om de bewaring van een Syrische vreemdeling, eiser, die op 5 april 2011 door de Minister voor Immigratie en Asiel in bewaring is gesteld. Eiser heeft op 10 juni 2011 de opheffing van zijn bewaring aangevraagd, omdat er volgens hem vanaf 16 mei 2011 geen zicht op uitzetting naar Syrië meer bestond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juni 2011, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De rechtbank heeft op 8 juni 2011 het onderzoek heropend, omdat het onderzoek niet volledig was geweest. De Minister heeft op 10 juni 2011 de bewaring opgeheven, omdat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Syrië was. De rechtbank oordeelt dat de bewaring tot dat moment rechtmatig was, ondanks het feit dat er geen onomkeerbare stappen werden ondernomen voor uitzetting. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de bewaring niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was en er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de situatie in Syrië op korte termijn zal verbeteren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 11/18019
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] 1986,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Haanstra, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 5 april 2011 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Een eerder beroep tegen de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel is bij uitspraak van 22 april 2011 (Awb 11/12249) ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 juni 2011 (met kenmerk 201104912/1/V3, www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de aangevallen uitspraak bevestigd.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 26 mei 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarbij is tevens om schadevergoeding verzocht.
1.3. Verweerder heeft bij faxbericht van 31 mei 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegestuurd.
1.4. Bij faxbericht van 1 juni 2011 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Eiser heeft in dat faxbericht voorts aangegeven dat namens hem niemand ter zitting van
7 juni 2011 zal verschijnen.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 7 juni 2011. Eiser is niet verschenen, zoals vooraf aangegeven. Voor verweerder is ter zitting als gemachtigde verschenen mr. R.R. de Groot. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.6. Bij faxbericht van 8 juni 2011 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat haar bij de voorbereiding van de uitspraak is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat zij daarom, op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek heropent.
1.7. Bij faxbericht van 9 juni 2011, 09:21 uur, heeft eiser een nadere reactie ingezonden (met bijlage).
1.8. Bij faxbericht van 9 juni 2011, 14:43 uur, heeft de rechtbank de in 1.7. vermelde reactie van eiser aan verweerder doorgezonden. In dat faxbericht heeft de rechtbank voorts een aantal aanvullende vragen aan verweerder gesteld. De rechtbank heeft verweerder verzocht om schriftelijk te reageren vóór (vrijdag) 10 juni 2011, 14:00 uur.
1.9. Bij faxbericht van 9 juni 2011, 16:22 uur, heeft verweerder de rechtbank verzocht om de termijn voor het inzenden van een schriftelijke reactie te verlengen tot woensdag
15 juni 2011, 12:00 uur. Als reden voor dit verzoek is in het faxbericht vermeld: “(..) dat er, voor een beantwoording van de vragen, met meerdere afdelingen c.q. organisaties afstemming plaats dient te vinden.”
1.10. Op 9 juni 2011, 17:08 uur, heeft de griffier telefonisch aan verweerder bericht dat het verzoek om verlenging van de reactietermijn wordt gehonoreerd.
Vervolgens heeft de griffier op 9 juni 2011, 17:10 uur, telefonisch contact gezocht met (het kantoor van) de gemachtigde van eiser, doch het kantoor bleek reeds gesloten. Op 10 juni 2011, 09:50 uur, heeft de griffier telefonisch aan het kantoor van de gemachtigde van eiser bericht dat verweerders verzoek om verlenging van de reactietermijn is gehonoreerd.
1.11. Bij faxbericht van 10 juni 2011, 11:57 uur, heeft verweerder de rechtbank, onder meer, bericht dat de bewaring van eiser heden, 10 juni 2011, is opgeheven. Verweerder heeft de rechtbank daarbij toestemming gegeven, het beroep zonder nadere zitting af te doen.
1.12. Bij faxbericht van 10 juni 2011, 16:56 uur, heeft verweerder nog een aantal stukken ingezonden die betrekking hebben op de opheffing op 10 juni 2011 van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring, waaronder het Model M113-1. Als reden voor de opheffing van de maatregel is in het Model M113-1 vermeld: “Vooralsnog geen zicht op uitzetting”.
1.13. Bij faxbericht van 10 juni 2011, 17:22 uur, heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat eiser zijn verzoek om schadevergoeding handhaaft. Eiser heeft de rechtbank daarbij toestemming gegeven, het beroep zonder nadere zitting af te doen.
1.14. Na op (dinsdag) 14 juni 2011 te hebben kennisgenomen van het in 1.13. vermelde faxbericht van 10 juni 2011 van de gemachtigde van eiser, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.15. Bij de voorbereiding van de uitspraak is de rechtbank ambtshalve gebleken dat verweerder bij brief van 15 juni 2011 (met kenmerk 5699456/11, www.rijksoverheid.nl)
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen op het gebied van het landgeboden asielbeleid inzake Syrië. In die brief schrijft verweerder onder meer dat, omdat naar verwachting voorlopig onzekerheid zal blijven bestaan over de situatie in Syrië, hij heeft besloten tot het instellen van een besluitmoratorium voor de duur van een half jaar en voorts tot het instellen van een vertrekmoratorium.
De rechtbank heeft in deze brief van 15 juni 2011 van verweerder geen aanleiding gezien het onderzoek, op de voet van artikel 8:68 Awb, te heropenen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Na de heropening op 8 juni 2011 van het onderzoek, is op 10 juni 2011 de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Eiser stelt zich op het standpunt dat hem, met toepassing van artikel 106, eerste lid, Vw 2000, een vergoeding ten laste van de Staat toekomt. Hoewel de maatregel van bewaring reeds is opgeheven, zal de rechtbank derhalve
– gelet op het verzoek om schadevergoeding – in deze procedure dienen te beoordelen of de voortduring van de maatregel gerechtvaardigd was en of de maatregel niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was. Deze beoordeling dient te geschieden op grond van de aangevoerde beroepsgronden.
2.2. Eiser heeft in de beroepsgronden van 1 juni 2011 het volgende aangevoerd.
“Het is inmiddels bekend geworden dat verweerder ten aanzien van uitzettingen naar Syrië geen onomkeerbare stappen onderneemt. Dit in afwachting van nog nader in te vullen beleid. Een en ander heeft Minister Leers aangegeven in antwoord op Kamervragen d.d. 11 april jl. Dit is inmiddels bijna twee maanden geleden; tot op heden is de situatie niet gewijzigd.
Om deze reden is het voortduren van de bewaring in strijd met artikel 15 lid 4 van de Terugkeerrichtlijn. Het zicht op uitzetting ontbreekt op dit moment. Ik verzoek u dan ook de bewaring op te heffen onder toekenning van een schadevergoeding vanaf 22 april jl., te weten de datum van de laatste uitspraak van uw rechtbank in deze bewaringszaak.”
2.3. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting, in reactie op de beroepsgronden, meegedeeld dat het klopt dat verweerder ten aanzien van uitzettingen naar Syrië thans geen onomkeerbare stappen onderneemt. Er geldt evenwel voor Syrië geen vertrekmoratorium. Dat verweerder thans ten aanzien van uitzettingen naar Syrië geen onomkeerbare stappen onderneemt, betekent dan ook niet dat er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn is. Dit betekent enkel dat er thans sprake is van een tijdelijke belemmering voor uitzetting, aldus de gemachtigde van verweerder.
2.4. Zoals hiervoor vermeld in 1.6., heeft de rechtbank op 8 juni 2011 het onderzoek heropend. Bij faxbericht van 8 juni 2011 heeft de rechtbank omtrent de aanleiding voor de heropening van het onderzoek aan partijen het navolgende bericht:
“Bij de voorbereiding van deze uitspraak heeft de rechtbank geprobeerd om, via openbare bronnen, het stuk te achterhalen waarop de in de beroepsgronden van 1 juni 2011 vermelde zinsnede “in antwoord op Kamervragen d.d. 11 april jl.” betrekking heeft, nu eiser met deze vermelding in de beroepsgronden heeft volstaan en het stuk zelf niet heeft bijgevoegd. Het is de rechtbank niet gelukt dit stuk te achterhalen. Wel heeft de rechtbank stukken gevonden met opschrift “Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden”, welke stukken betrekking hebben op antwoorden (ontvangen op 11 april 2011) van minister Leers op vragen (ingezonden op 25 februari 2011) van respectievelijk de leden Spekman en Timmermans (stuk met nr. 2161) en het lid Dibi (stuk met nr. 2164) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, Aanhangsel). In die stukken is evenwel uitzetting naar Libië aan de orde, en niet uitzetting naar Syrië.
De rechtbank verzoekt de gemachtigde van eiser om (..) schriftelijk aan haar te berichten op welk (..) stuk de in de beroepsgronden (..) opgenomen zinsnede “in antwoord op Kamervragen d.d. 11 april jl.” betrekking heeft en dit stuk als bijlage mee te zenden (..).”
2.5. Bij faxbericht van 9 juni 2011 heeft de gemachtigde van eiser als volgt gereageerd:
“Terecht wijst uw rechtbank er op dat er in de antwoorden op de Kamervragen d.d. 11 april 2011 niet gesproken is over Syrië. Gemachtigde heeft hier een vergissing gemaakt, waarvoor excuses aangeboden worden. De gemaakte vergissing komt voort uit het feit dat de gemachtigde op de WRV bijeenkomst d.d. 16 mei jl. heeft vernomen over de antwoorden op de Kamervragen inzake Libië. Ook werd er gemeld dat er ten aanzien van Syrië geen onomkeerbare stappen zouden worden genomen aangaande terugkeer. Ten onrechte is door ondergetekende de conclusie getrokken dat deze informatie ook gebaseerd was op de antwoorden op Kamervragen van 11 april jl.
Uit de antwoorden van verweerder ter zitting en de opmerking van minister Rosenthal, zoals blijkt uit het bijgaande verslag van een algemeen overleg d.d. 19 mei 2011 (waarvan alleen de eerste pagina en de pagina met het antwoord van de minister worden overgelegd), blijkt echter dat er wel degelijk een beleidslijn is ingezet om geen onomkeerbare stappen te nemen bij uitzettingen richting Syrië. Gelet op de aanhoudende en steeds erger wordende onrust is er op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat terugkeer naar Syrië op korte termijn wel tot de mogelijkheden zou behoren. Het beletsel dat op 16 mei jl. al bekend was bij VVN en waarvan de minister van Buitenlandse Zaken op 19 mei 2011 eveneens kond doet. Dat is inmiddels ruim drie weken gelegen. Zicht op verbetering van de situatie is er nog in het geheel niet. Integendeel, Assad en zijn troepen vallen de eigen bevolking niets ontziend aan.
Geconcludeerd dient derhalve te worden dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt.
Ik verzoek u dan ook het beroep gegrond te verklaren en eiser een schadevergoeding toe te kennen vanaf 16 mei jl.”
Als bijlage bij dit faxbericht van 9 juni 2011 heeft de gemachtigde van eiser een ongedateerd stuk (bestaande uit twee pagina’s die zijn genummerd 1 en 20) meegezonden met opschriften “Ongecorrigeerd verslag van een algemeen overleg (Aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)” en “Conceptverslag van een algemeen verslag over: Raad Buitenlandse Zaken (en OS) (Aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)”.
2.6. Naar aanleiding van het gestelde in dit faxbericht van 9 juni 2011 van de gemachtigde van eiser heeft de rechtbank, eveneens bij faxbericht van 9 juni 2011, aan verweerder verzocht om een schriftelijke reactie. Daarbij heeft de rechtbank voorts aan verweerder de volgende aanvullende vragen gesteld:
- Is het juist, dat er een beleidslijn is ingezet om geen onomkeerbare stappen te ondernemen bij uitzetting richting Syrië? Zo ja, wat houdt die beleidslijn in?
- Is het juist, dat er sprake is van opschorting van uitzetting van Syriërs? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wat is dan de portee van de volgende opmerking van minister Rosenthal – zoals vermeld in de door de gemachtigde van eiser overlegde pagina 20 van een ongecorrigeerd verslag van een algemeen overleg, gehouden op (volgens de gemachtigde) 19 mei 2011 –: “Aan een vertrekmoratorium zijn wij nog niet toe, wel aan opschorting van uitzetting van Syriërs.”
- Onderhoudt de minister thans contact met de Syrische autoriteiten teneinde hen te bewegen om over te gaan tot afgifte van laissez passer? Deze vraag is ingegeven met het oog op de huidige situatie in Syrië.
2.7. Vervolgens heeft verweerder bij faxbericht van 10 juni 2011 aan de rechtbank bericht dat de bewaring van eiser per die dag is opgeheven. Daarvoor heeft verweerder in het faxbericht de volgende motivering gegeven:
“De minister is zich thans aan het beraden over het mogelijk instellen van een vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië. Op grond hiervan en in het kader van de voortdurende belangenafweging is geoordeeld dat de voortduring van bewaring van betrokkene niet langer gerechtvaardigd is te achten, nu op dit moment voor betrokkene onvoldoende zicht op uitzetting naar Syrië aanwezig is.”
2.8. Voorts heeft verweerder in zijn faxbericht van 10 juni 2011, ten aanzien van het verzoek van eiser om toekenning van schadevergoeding, het volgende standpunt ingenomen:
“In de brief van 9 juni 2011 heeft de gemachtigde van betrokkene gesteld dat de bewaring van betrokkene van[af] 16 mei 2011 niet langer rechtmatig is te achten en dat een schadevergoeding dient te worden toegekend vanaf deze datum. Gelet op het bovenstaande [gelet op de context doelt verweerder hier op het hiervoor in 2.7. vermelde] is verweerder van oordeel dat de inbewaringstelling van betrokkene, tot het moment van opheffing van de maatregel, gerechtvaardigd is geweest en verzoekt uw rechtbank het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
Verweerder verzoekt uw rechtbank om aan te geven of, gelet op het bovenstaande, behoefte is aan een verdere beantwoording van de gestelde vragen.”
2.9. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens, nog diezelfde dag – 10 juni 2011 –,
bij faxbericht aan de rechtbank laten weten dat eiser zijn verzoek om schadevergoeding handhaaft.
De rechtbank merkt op dat eiser in dit faxbericht niet inhoudelijk is ingegaan op de door verweerder, in zijn faxbericht van 10 juni 2011, gegeven motivering van diens standpunt dat het verzoek om toekenning van schadevergoeding dient te worden afgewezen.
2.10. De rechtbank overweegt als volgt.
2.11. Eiser heeft de beroepsgronden van 1 juni 2011 onderbouwd door te verwijzen naar antwoorden van verweerder op Kamervragen d.d. 11 april 2011, zonder deze antwoorden als bijlage bij te voegen. Eiser is niet ter zitting van 7 juni 2011 verschenen. Naar aanleiding van bij de rechtbank gerezen vragen over bedoelde verwijzing, heeft de rechtbank, op 8 juni 2011, het onderzoek heropend. Op 9 juni 2011 heeft eiser bericht dat bedoelde verwijzing onjuist is. Vervolgens heeft eiser, ter onderbouwing van zijn beroepsgrond dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn, verwezen naar een opmerking van minister Rosenthal tijdens een algemeen overleg op 19 mei 2011. Eiser heeft de pagina’s 1 en 20 van een ongecorrigeerd verslag van het algemeen overgelegd. De van belang zijnde passages in dat verslag zijn: “Minister Rosenthal: Voorzitter. Aan een vertrekmoratorium zijn wij nog niet toe, wel aan opschorting van vertrek van Syriërs. Ik zal mij daarover met minister Leers verstaan.”
2.12. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze mededeling van minister Rosenthal niet en is daaruit ook niet af te leiden dat op dat moment sprake was van opschorting van uitzettingen naar Syrië. De rechtbank verstaat de mededeling van minister Rosenthal aldus dat de minister meent dat het moment is aangebroken dat opschorting van uitzettingen naar Syrië valt te verwachten.
Vervolgens acht de rechtbank de mededeling van verweerder ter zitting van 7 juni 2011 van belang. Verweerder heeft aldaar aangegeven dat het klopt dat ten aanzien van uitzettingen naar Syrië thans geen onomkeerbare stappen worden ondernomen, hetgeen betekent – aldus verweerder – dat er thans sprake is van een tijdelijke belemmering voor uitzetting.
Op 10 juni 2011 heeft verweerder bericht dat de bewaring van eiser is opgeheven, nu er op dit moment voor eiser onvoldoende zicht op uitzetting naar Syrië aanwezig is. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de minister [de rechtbank gaat ervan uit dat hiermee de minister voor Immigratie en Asiel is bedoeld] zich thans aan het beraden is over het mogelijk instellen van een vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië.
2.13. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat er vóór de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel op 10 juni 2011 sprake was van “het niet ondernemen van onomkeerbare stappen”, op zichzelf niet afdoet aan de rechtmatigheid van de bewaring van eiser tot aan de opheffing ervan, aangezien de feitelijke opschorting van de uitzetting tot aan dat moment was aan te merken als tijdelijk van aard en verband hield met de noodzaak tot nader beraad over het mogelijk instellen van een vertrekmoratorium.
2.14. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2011.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden: