ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8945

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/12047
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel bij asielaanvraag en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Iraanse asielzoeker, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser werd op 5 april 2011 de toegang tot Nederland geweigerd op de luchthaven Schiphol, waarna een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. Eiser heeft op 7 april 2011 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voorafgaand aan de maatregel had aangegeven asiel te willen aanvragen, maar dat zijn enkele verklaring niet als een formeel asielverzoek kon worden aangemerkt volgens de Procedurerichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de Opvangrichtlijn niet van toepassing was op het moment van de maatregel. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verweerder niet voldoende had onderbouwd waarom de vrijheidsontnemende maatregel noodzakelijk was, en dat er alternatieven beschikbaar waren, zoals een vrijheidsbeperkende maatregel of een meldplicht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 320,-- voor de onterecht opgelegde maatregel, evenals een vergoeding van € 874,-- voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig te overwegen of vrijheidsontneming gerechtvaardigd is, vooral in het licht van asielaanvragen.

Uitspraak

lRECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/12047
V-nr.: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975, van (gestelde) Iraanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Procesverloop
Op 5 april 2011 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 7 april 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 8 april 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 9 april 2011 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 19 april 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1.1 Eiser heeft - kort samengevat - de volgende gronden aangevoerd. Allereerst blijkt uit het dossier niet dat aan eiser in een voor hem begrijpelijke taal de inhoud van de opgelegde maatregel is uitgelegd. Hiermee is artikel 5, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden.
Verder had verweerder dienen te bezien of met een lichter middel dan het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel had kunnen worden volstaan. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder hiernaar onderzoek heeft verricht. Het enkel niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding en het niet beschikken over voldoende middelen is onvoldoende voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 maart 2011, AWB 11/8417. In dit kader heeft eiser verder aangevoerd dat verweerder niet, zoals voorgeschreven in paragraaf A2/5.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, nadat eiser te kennen had gegeven asiel te willen vragen, een voornemen tot toegangsweigering heeft voorgelegd aan het Hoofd van de IND. Eiser heeft daarom recht op schadevergoeding.
1.2 Verweerder heeft - kort samengevat - het volgende betoogd. Uit het dossier blijkt dat bij de uitreiking van het besluit tot opleggen van de maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 gebruik is gemaakt van een Engelse tolk. Gezien het feit dat eiser een universitaire opleiding heeft en voor uitreiking van het besluit heeft getekend mag er van worden uitgegaan dat eiser de oplegging van de maatregel in voldoende mate heeft begrepen.
Verweerder geeft aan dat tegen de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 maart 2011, AWB 11/8417 en vergelijkbare uitspraken door verweerder hoger beroep is ingesteld. Verweerder verwijst naar het ingediende hoger beroepschrift en legt dit over. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van
27 januari 2003 tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (Opvangrichtlijn) niet van toepassing is in artikel 6-zaken. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat indien de Opvangrichtlijn wel van toepassing is het grensbewakingsbelang voldoende is voor het opleggen van de artikel 6-maatregel. Eiser heeft niet toegelicht waarom in zijn geval een lichter middel dan de vrijheidsontnemende maatregel dient te worden toegepast. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
2.1 De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel op 9 april 2011 is opgeheven. De rechtbank zal daarom beoordelen of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van de Raad van
16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
(Terugkeerrichtlijn) is deze richtlijn van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
2.3 Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt onder illegaal verblijf verstaan de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat, van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode, of
aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat.
2.4 Als onderdaan van een derde land wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn aangemerkt eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, eerste lid, van het Verdrag en die geen persoon is, die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt, als bepaald in artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode.
2.5 Onder punt 9 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn is overwogen dat overeenkomstig Richtlijn 2005/85 van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn), een onderdaan van een derde land die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd niet mag worden beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijft, totdat het afwijzende besluit inzake het verzoek respectievelijk het besluit waarbij het verblijfsrecht van betrokkene wordt beëindigd, in werking is getreden.
2.6 Op grond van artikel 2 van de Procedurerichtlijn wordt onder een asielverzoek verstaan een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat op grond van het Verdrag van Genève.
2.7. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Procedurerichtlijn kunnen de lidstaten voorschrijven dat asielverzoeken persoonlijk en/of op een aangegeven plaats moeten worden ingediend.
2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voorafgaande aan het opleggen van de maatregel te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen. Uit artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 6 van de Procedurerichtlijn, leidt de rechtbank echter af dat een enkele verklaring van eiser niet kan worden aangemerkt als een asielverzoek. Daargelaten of de Opvangrichtlijn van toepassing is vanaf het moment van het indienen van de asielaanvraag, volgt de rechtbank verweerder daarom in zijn standpunt dat op het moment van het opleggen van de maatregel de Opvangrichtlijn niet van toepassing was.
3.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien;
a. er risico op onderduiken bestaat, of
b. de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3.2. Zoals ter zitting door eiser aan de orde gesteld, beschikt verweerder over verschillende mogelijkheden om ook zonder toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel het grensbewakingbelang te dienen. De rechtbank stelt vast dat verweerder kan besluiten tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. Ook kan verweerder besluiten af te zien van toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel en volstaan met een meldplicht. Met dergelijke maatregelen kan de toegangweigering, en daarmee het grensbewakingbelang, overeind blijven. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2004 (LJN: AR5859).
3.3 Niet is gebleken dat in de onderhavige zaak is gekeken of voor het dienen van het grensbewakingbelang met een ander middel dan de onderhavige vrijheidsontneming kon worden volstaan. Nu het dossier evenmin gewag maakt van een dergelijke afweging houdt de rechtbank het ervoor dat dit niet is gebeurd. Verweerder was daartoe, conform artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn echter wel gehouden.
3.4 Nu niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of in het geval van eiser met een lichter middel kon worden volstaan, heeft verweerder met de enkele verwijzing naar het grensbewakingbelang onvoldoende deugdelijk onderbouwd waarom in redelijkheid tot oplegging van de grensdetentie kon worden overgegaan.
3.5 Voor zover verweerder ter zitting zich nog op het standpunt heeft willen stellen dat volgens zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf C12/2.3 van de Vc 2000, in geval van een vreemdeling die de toegang is geweigerd en aan de buitengrens te kennen heeft gegeven asiel aan te willen vragen, op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, het Aanmeldcentrum (AC) Schiphol wordt aangewezen als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden en dat beleid dus geen beleidsruimte bevat, overweegt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat dat beleid in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
4. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond. De andere gronden behoeven dan ook geen bespreking.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser op het AC-Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 320,--.
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 320,-- (zegge: driehonderdtwintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthondervierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.
Afschrift verzonden op:
Conc.:AvT
Coll:MvB
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.