ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/10911
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ivoriaanse nationaliteit, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld en had een terugkeerbesluit ontvangen op 14 december 2010, waarin hem werd meegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 29 maart 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 30 maart 2011 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank, waarin hij zijn gronden aanvulde op 15 april 2011. De rechtbank heeft op 30 mei 2011 de zitting gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en de verweerder door mr. E. Söylemez.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen eerder verblijfsrechtelijk besluit was genomen en dat eiser op 28 september 2010 rechtmatig in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen rechtsgevolg had en geen relevante wijziging in de situatie van eiser teweegbracht. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, aangezien de verplichting voor eiser om Nederland te verlaten al voortvloeide uit de niet-rechmatige status van zijn verblijf.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/10911
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Ivoriaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij terugkeerbesluit van 14 december 2010 heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 maart 2011 ongegrond verklaard. Op 30 maart 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Bij brief van 15 april 2011 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2011. Eiser is vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Motivering
1. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eerder een eiser betreffend verblijfsrechtelijk besluit is genomen. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser op 28 september 2010 rechtmatig in vreemdelingenbewaring is gesteld en dat deze bewaring nog voortduurt.
2. Ten tijde van eisers inbewaringstelling was de implementatietermijn van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) nog niet verstreken. Voor de inbewaringstelling van eiser, noch voor de voortduring hiervan, was derhalve een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn nodig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit onverplicht heeft genomen.
3. Het onderhavige terugkeerbesluit is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen rechtsgevolg heeft, aangezien het geen rechtens relevante wijziging in de situatie van eiser brengt. Evenmin is sprake van een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Dat eiser gehouden was Nederland onmiddellijk te verlaten, vloeide reeds voort uit de bij zijn inbewaringstelling vastgestelde niet-rechtmatigheid van zijn verblijf in samenhang met artikel 63, derde lid, van de Vw 2000. Dit betekent dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
4. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het bezwaar tegen het primaire besluit van 14 december 2010 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit van 14 december 2010 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, gemaakt in beroep, tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,-- (zegge: honderdtweeënvijftig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MB
Coll.: EK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.