ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8942
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ivoriaanse nationaliteit, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld en had een terugkeerbesluit ontvangen op 14 december 2010, waarin hem werd meegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 29 maart 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 30 maart 2011 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank, waarin hij zijn gronden aanvulde op 15 april 2011. De rechtbank heeft op 30 mei 2011 de zitting gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en de verweerder door mr. E. Söylemez.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen eerder verblijfsrechtelijk besluit was genomen en dat eiser op 28 september 2010 rechtmatig in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen rechtsgevolg had en geen relevante wijziging in de situatie van eiser teweegbracht. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, aangezien de verplichting voor eiser om Nederland te verlaten al voortvloeide uit de niet-rechmatige status van zijn verblijf.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.