ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8937

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/8919
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S.F. Voskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belang bij beroep tegen terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit dat op 14 december 2010 was uitgevaardigd. Eiser, een Roemeense nationaliteit, was op diezelfde datum in bewaring gesteld. De rechtbank moest beoordelen of eiser belang had bij de beoordeling van zijn beroep tegen het terugkeerbesluit, aangezien de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit op dat moment niet noodzakelijk was voor de inbewaringstelling, omdat de Terugkeerrichtlijn nog niet in de nationale wetgeving was geïmplementeerd. Hierdoor had eiser geen belang bij de beoordeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank merkte op dat, hoewel eiser een verzoek om schadevergoeding had ingediend wegens onrechtmatige inbewaringstelling, dit niet automatisch betekende dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en andere relevante uitspraken om haar oordeel te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die verweerder verplichtten om het griffierecht te vergoeden of om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/8919
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1988, van Roemeense nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 14 december 2010 heeft verweerder jegens eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 25 februari 2011 ongegrond verklaard.
Op 15 maart 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Feiten
Op 14 december 2010 is eiser in bewaring gesteld en is een terugkeerbesluit tegen hem uitgevaardigd. Op 21 december 2010 is hij in vrijheid gesteld en is het terugkeerbesluit ingetrokken omdat door de Roemeense autoriteiten werd vastgesteld dat hij Roemeen is.
Eiser heeft op 3 januari 2011 een verzoek om schadevergoeding ingediend inzake onrechtmatige inbewaringstelling. Verweerder heeft hierop een zuiver schadebesluit genomen.
Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld dat hij belang heeft bij een oordeel in deze procedure. Eiser heeft immers recht op de genoemde schadevergoeding. Daarvoor is vereist dat het terugkeerbesluit onrechtmatig wordt verklaard.
Verweerder stelt dat een onrechtmatig terugkeerbesluit niet zonder meer tot een onrechtmatige inbewaringstelling leidt. Het terugkeerbesluit ziet volgens verweerder op het verlaten van Nederland, terwijl de inbewaringstelling ziet op het onrechtmatig verblijf van eiser in Nederland en het onder toezicht stellen van hem ter fine van uitzetting.
2. De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
3. Niet in geschil is dat, nu geen implementatie van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) in het nationaal recht heeft plaatsgevonden, de vreemdeling vanaf 25 december 2010 een beroep op de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn toekomt, voor zover deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld.
4. Gelet op de bewoordingen van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, kan een vreemdeling enkel in bewaring worden gesteld indien jegens die persoon een terugkeerprocedure loopt. Uit het systeem van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat een terugkeerbesluit noodzakelijk is om die terugkeerprocedure rechtmatig te doen aanvangen.
In de onderhavige zaak is het terugkeerbesluit op 14 december 2010 uitgevaardigd en is eiser op die datum in bewaring gesteld. Op dat moment was het nog niet noodzakelijk dat een terugkeerbesluit was uitgevaardigd teneinde de terugkeerprocedure te doen aanvangen. De implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was immers nog niet verstreken en de Terugkeerrichtlijn was in die zin nog niet in de nationale procedureregels geïmplementeerd. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2011 (LJN: BP9280) en de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 januari 2011 (LJN: BP0867) en 2 februari 2011 (LJN: BP5343). Nu het terugkeerbesluit van 14 december 2010 in dit geval geen vereiste was voor de inbewaringstelling, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank om die reden geen belang bij de beoordeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit.
5. Eiser kan derhalve niet in een materieel gunstiger positie geraken door een inhoudelijke beoordeling van deze zaak. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/8919,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S.F. Voskens, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E. van Diepen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LvD
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.