2.8. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat het volstrekt duidelijk is dat hij is aangewezen op de diensten van De Taalstudio. Reële alternatieven zijn er niet. In zo’n situatie hoort verweerder gebruik te maken van de mogelijkheid die de Rva 2005 biedt om een toezegging onder voorwaarden te doen. Verzoeker kan dan een opdracht aan De Taalstudio geven waarbij die voorwaarden worden genoemd. De Taalstudio is dan gehouden op basis daarvan een contra-expertise te organiseren.
Beoordeling van het verzoek
2.9. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening, nu in zijn asielzaak inmiddels een negatieve beslissing is genomen en het derhalve van belang is dat de contra-expertise zo spoedig mogelijk plaats kan vinden. Het beroep tegen het afwijzende asielbesluit is, in afwachting van onderhavige procedure, aangehouden. Bij de beantwoording van de vraag of deze belangen zodanig zijn dat het verzoek moet worden toegewezen, is van belang in hoeverre het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
2.10. Ingevolge artikel 3, eerste lid, Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) is verweerder onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
2.11. Ingevolge artikel 3, tweede lid, Wet COA, kan de Minister verweerder taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
2.12. Ingevolge artikel 12 Wet COA kan de Minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, Wet COA.
2.13. De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 12 Wet COA. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van de regeling. In het tweede lid van dit artikel is vermeld dat buitengewone kosten noodzakelijke kosten zijn die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
2.14. In de Handleiding Buitengewone Kosten van 1 maart 2009 (de Handleiding) is opgenomen dat verweerder zich beleidsmatig op het standpunt stelt dat een vreemdeling die in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel wordt geconfronteerd met een voor hem nadelige taalanalyse, in beginsel in staat moet worden gesteld een contra-expertise te laten uitvoeren. Voor zover de vreemdeling in kwestie de kosten daarvan niet zelf kan dragen, worden deze in beginsel als zijnde noodzakelijk door verweerder vergoed. Tevens is in de Handleiding opgenomen dat een contra-expertise taalanalyse op zorgvuldige wijze, met de nodige waarborgen omkleed, door een onafhankelijke deskundige te worden verricht. Controleerbaar moet zijn door wie en onder welke omstandigheden het onderzoek heeft plaatsgevonden. Een contra-expertise taalanalyse door een anonieme contra-expert wordt doorgaans door de AbRS niet geaccepteerd. Verweerder vergoedt de kosten welke samenhangen met een contra-expertise taalanalyse verricht door een anonieme expert niet. Deze kosten zijn niet noodzakelijk in de zin van artikel 17 van de Rva 2005.
2.15. In lijn met de uitspraak van de AbRS van 19 maart 2010, zaaknr. 200907879/1/V1, LJN: BL9320, overweegt de voorzieningenrechter dat gezien de tekst van artikel 17, eerste lid en tweede lid van de Rva 2005 en de toelichting daarop, verweerder bij de toepassing van deze bepaling beoordelingsvrijheid toekomt, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder bij vorenstaande beoordeling vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd. De voorzieningenrechter dient die beoordeling, aldus de AbRS, terughoudend te toetsen op de wijze zoals die is aangegeven in voornoemde uitspraak. Dit houdt onder meer in dat de voorzieningenrechter haar eigen oordeel over de vraag of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn in voornoemde zin, niet in de plaats dient te stellen van dat van verweerder.
2.16. Niet in geschil is dat het laten opmaken van een contra-expertise voor verzoeker in beginsel noodzakelijke kosten zijn. Anders dan verweerder suggereert, is in het onderhavige geval geen sprake is van een contra-expertise die is verricht door een anonieme opsteller van De Taalstudio, immers, uit de door verzoeker overgelegde brief van De Taalstudio van 2 december 2010 volgt dat de naam van de eventueel in te schakelen deskundige nog niet kan worden gegeven. In de brief van de Taalstudio van 2 december 2010 is medegedeeld dat de keus voor de deskundige nog niet met zekerheid is vast te stellen en de keus mede afhankelijk zal zijn van het moment waarop de aanvraag daadwerkelijk wordt ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft geoordeeld dat de kosten voor de te verrichten contra-expertise redelijkerwijs niet voor vergoeding als buitengewone kosten in aanmerking komt, nu verweerder zich er niet vóóraf van heeft kunnen vergewissen dat de door verzoeker via De Taalstudio in te schakelen contra-expert voldoende onafhankelijk en deskundig is.
2.17. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de AbRS van 1 september 2010, gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, had betrekking op een besluit tot vergoeding van de kosten voor een contra-expertise taalanalyse tot een bedrag van maximaal € 800, , waarbij als voorwaarde voor vergoeding was gesteld dat de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de desbetreffende opsteller van de contra-expertise achteraf te controleren moeten zijn. In de uitspraak heeft de AbRS overwogen dat uit de uitspraak van de AbRS van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de enkele omstandigheid dat de identiteit van de opsteller van de contra-expertise vooralsnog niet uit de contra-expertise blijkt, niet als vanzelf meebrengt dat die opsteller niet kan worden beschouwd als onafhankelijk en deskundig. Waar het op aankomt is of controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het onderzoek is verricht. Voorts volgt daaruit dat de aan die opsteller te stellen kwaliteitseisen vergen dat het een academisch opgeleide linguïst betreft met actuele kennis van de taal waarover hij/zij rapporteert, zijn/haar deskundigheid en onafhankelijkheid controleerbaar zijn, zijn/haar identiteit daartoe bij De Taalstudio bekend is en dat De Taalstudio bereid is desgevraagd het COA dan wel de rechter, desnoods onder geheimhouding, de identiteit van de opsteller mee te delen. Gelet hierop kan de eis van het COA dat De Taalstudio en dus de vreemdeling inzichtelijk maken wie op welke wijze de contra-expertise heeft verricht niet als onredelijk worden aangemerkt. Aldus kan achteraf door het COA worden geverifieerd of de opsteller van de contra-expertise, van wie de identiteit dan desgevraagd in beginsel aan het COA dient te worden bekendgemaakt, werkelijk onafhankelijk en deskundig is, aldus de AbRS.
2.18. Gezien deze uitspraak van de AbRS mag verweerder in redelijkheid voorwaarden stellen aan de in te schakelen contra-expert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat echter, anders dan verweerder stelt, artikel 17 van de Rva 2005 niet in de weg aan het stellen van voorwaarden ten aanzien van de in te schakelen contra-expert die pas achteraf gecontroleerd worden. De tekst van de Rva 2005 sluit een toekenning onder voorwaarden niet uit. Enige vorm van controle achteraf zal in de praktijk ook onontkoombaar zijn. Gelet op de genoemde uitspraak van de AbRS van 1 september 2010, heeft verweerder in die betreffende zaak ook zelf de voorwaarde gesteld dat de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de desbetreffende opsteller van de contra-expertise achteraf te controleren moeten zijn. Deze handelwijze is door de AbRS geaccordeerd. Bij brief van 28 oktober 2010 heeft verzoeker verweerder verzocht een positief besluit te nemen en daarin onder meer als voorwaarde op te nemen dat de deskundigheid en onafhankelijkheid van de linguïst controleerbaar moeten zijn en dat zijn of haar identiteit daartoe bij De Taalstudio bekend is en dat De Taalstudio bereid is desgevraagd het COA dan wel de rechter, desnoods onder geheimhouding, de identiteit van de opsteller mee te delen. In het bestreden besluit heeft verweerder evenwel niet gereageerd op dit verzoek. Derhalve lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. Weliswaar heeft verweerder dit gebrek in het verweerschrift gepoogd te herstellen door alsnog aan te geven waarom aan het verzoek niet kan worden voldaan, maar nu artikel 17 van de Rva 2005 wel degelijk ruimte biedt aan verweerder voor het stellen van voorwaarden, die achteraf getoetst kunnen worden en verweerder dat zelf in het verleden ook heeft gedaan, kan het in het bestreden besluit geconstateerde motiveringsgebrek niet worden weggenomen door de in het verweerschrift gegeven nadere motivering.
2.19. Gelet op het vorenstaande kan nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.20. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.21. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (½ punt voor het indienen van het verzoekschrift, ½ punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).