ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8281

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4951 KINDER
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag en registratie gastouderbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009. Eiser had eerder een voorschot van € 46.050 ontvangen, maar dit was door de Belastingdienst herzien tot nihil. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser gebruik maakte van de diensten van een gastouderbureau dat tot 20 oktober 2008 geregistreerd stond in Gorinchem, maar na deze datum niet meer geregistreerd was. Eiser heeft drie contracten overgelegd met het gastouderbureau, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van geregistreerde kinderopvang in de zin van de Wet Kinderopvang (Wko). De rechtbank heeft geoordeeld dat de herziening van het voorschot door de Belastingdienst terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij aan de voorwaarden voldeed voor het ontvangen van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten. Tevens is bepaald dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/4951 KINDER
Uitspraakdatum: 20 april 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
Belastingdienst/Toeslagen, [te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 20 juni 2009 (beschikkingsnummer [nummer]) het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 (hierna: kinderopvangtoeslag 2009) herzien tot een bedrag van nihil.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juni 2010 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3. Eiser heeft daartegen bij fax van 13 juli 2010, ontvangen bij de rechtbank op 15 juli 2010, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011. Eiser is daar in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
1.7. Op de zitting van 8 maart 2011 zijn ook de zaken met procedurenummers 10/7070, 10/7071, 10/6181, 10/4946, 10/6881, 10/6877, 10/7368 en 10/7370 behandeld waarbij dezelfde problematiek speelt als in onderhavige zaak. Hierbij zijn als procespartijen telkens dezelfde gemachtigde en dezelfde verweerder opgetreden. Alle in die procedures door partijen ingenomen standpunten en overgelegde stukken ten aanzien van de registratie van de betrokken gastouderbureaus worden geacht ook te zijn ingenomen en ingebracht in onderhavige procedure
II OVERWEGINGEN
Feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.2. Eiser heeft vijf kinderen en heeft de opvang voor zijn kinderen geregeld via gastouderopvang. Hierbij maakt eiser gebruik van de diensten van het gastouderbureau [C] (hierna het gastouderbureau).
2.3. Verweerder heeft aan eiser bij beschikking van 11 december 2008 een voorschot kinderopvangtoeslag 2009 toegekend van € 46.050. Zoals vermeld onder 1.1. heeft verweerder dit voorschot herzien tot een bedrag van nihil. De reden hiervoor is, blijkens de brief van verweerder van 12 juni 2009, dat uit de door eiser overgelegde gegevens niet blijkt dat eiser betalingen heeft gedaan aan de gastouder en dat de registratie van het gastouderbureau op 20 oktober 2008 is geëindigd. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de betalingsbewijzen van eiser alsnog akkoord bevonden.
Verweerder heeft hangende de beroepsprocedure een herziene uitspraak op bezwaar gedaan op 28 oktober 2010 waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 overeenkomstig de eerdere uitspraak op bezwaar is vastgesteld op € 0.
2.4. Eiser heeft ten aanzien van het jaar 2009 drie overeenkomsten met het gastouderbureau overgelegd (hierna: de contracten 1 tot en met 3).
Contract 1 bevat geen dagtekening, heeft als ingangsdatum 1 januari 2009, heeft geen einddatum en heeft betrekking op vijf kinderen. Contract 1 is door alle partijen, te weten eiser en zijn echtgenote, het gastouderbureau en de gastouder ondertekend. Als adres van het gastouderbureau wordt [adres] te Gorinchem vermeld en als vertegenwoordiger van het gastouderbureau [D] (hierna: [D]).
Contract 2 bevat geen dagtekening, heeft als ingangsdatum 31 augustus 2009, heeft geen einddatum en heeft betrekking op vier kinderen. Contract 2 vermeldt dezelfde adresgegevens en vertegenwoordiger van het gastouderbureau als contract 1 en is door alle partijen ondertekend.
Contract 3 heeft als dagtekening 22 december 2008, heeft geen ingangsdatum of einddatum en heeft betrekking op vijf kinderen. Contract 3 is enkel ondertekend door het gastouderbureau. Als adres staat op contract [adres] te Hoogeveen vermeld en als vertegenwoordiger [C].
2.5. Het gastouderbureau stond tot 20 oktober 2008 geregistreerd in het register gastouderbureaus van de gemeente Gorinchem. Op deze datum is de registratie van het gastouderbureau bij de gemeente Gorinchem doorgehaald op grond van artikel 9, tweede lid, van de Regeling kinderopvang. Met ingang van 1 augustus 2008 staat het gastouderbureau geregistreerd in het register gastouderbureaus van de gemeente Hoogeveen.
Blijkens een tot de gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel is het gastouderbureau een besloten vennootschap waarvan de statutaire vestiging zich in Gorinchem bevindt en de onderneming is gevestigd te Hoogeveen.
2.6. Tot de stukken van het geding behoort een inspectierapport van de GGD Hoogeveen opgemaakt op 7 september 2009. Hierin is ondermeer het volgende vermeld:
"Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectie-domein
(...)
Er zijn risico-inventarisaties aanwezig echter van een groot aantal gastouders ontbreekt deze ri. De betreffende dossiers liggen volgens de houder nog bij de Belastingdienst.
(...)
Gegevens mbt de huisbezoeken konden niet worden overlegd. Deels door het ontbreken van de dossiers, deels doordat dit nieuwe koppelingen zijn.
(...)
Beschouwing toezichthouder
Het gastouderbureau (...) is een landelijk werkend bureau met als houder [E](...). De hoofdvestiging zit in Hoogeveen.
(...)
Gob (...) is in augustus 2008 gestart met de activiteiten als gastouderbureau in Hoogeveen. Voorheen was dit gastouderbureau gevestigd in Gorinchem. Door problemen met de Belastingdienst is de administratie vorig jaar oktober (2008) voor onderzoek in beslag genomen door de Belastingdienst. Volgens de houder zijn de dossiers tot op heden nog niet terug ontvangen.
Dit heeft tot gevolg dat een groot aantal gegevens tijdens de GGD inspectie niet overlegd kon worden.
Een nieuw gastouderbureau (dat in dit geval (...) in Hoogeveen is) moet nieuwe contracten hebben met de daarbij behorende (nieuwe) bescheiden zoals VOG, Risico-inventarisaties etc. Deze bescheiden konden over het algemeen niet worden overlegd.
Van de nieuwe contracten (na november 2008) zijn de VOG, de risico-inventarisaties etc wel aanwezig.
Het betreft hier voor een groot deel overnames van cliënten van andere gastouderbureaus.
(...)"
Geschil
2.7. In geschil is of verweerder aan eiser terecht over het berekeningsjaar 2009 geen voorschot kinderopvangtoeslag heeft toegekend.
2.8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar van 11 juni 2010 en de herziene uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2010 en, naar de rechtbank begrijpt, toekenning van een voorschot kinderopvangtoeslag voor de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
2.9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
2.11. Op 28 oktober 2010 heeft verweerder onder toepassing van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb het besluit van 11 juni 2010 herzien. Aangezien het nieuwe besluit niet geheel tegemoet komt aan het bezwaar van eiser, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het nieuwe besluit van 28 oktober 2010.
2.12. Artikel 5, eerste lid, van de Wet Kinderopvang (hierna: Wko) luidt: "Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau".
2.13. Nu eiser aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat er sprake is kinderopvang die plaatsvindt door een geregistreerd gastouderbureau in de zin van artikel 5, eerste lid, Wko. Niet in geschil is dat het gastouderbureau tot 20 oktober 2008 geregistreerd stond in de gemeente Gorinchem; gedurende het berekeningsjaar 2009 stond het gastouderbureau dus niet in Gorinchem geregistreerd.
2.14. Nu de door eiser overgelegde contracten 1 en 2, zoals vermeld onder 2.4. het adres van het gastouderbureau in Gorinchem vermelden, heeft eiser, gelet op het overwogene onder 2.13., naar het oordeel van de rechtbank door het overleggen van deze contracten niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau in de zin van artikel 5, eerste lid Wko. Contract 3 heeft, naar eiser heeft verklaard, betrekking op het berekeningsjaar 2009, maar bevat geen ingangs- en/of einddatum. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser ook met dit contract niet aannemelijk dat er sprake is van kinderopvang overeenkomstig artikel 5, eerste lid Wko nu hij ter zitting heeft verklaard dat contract 3 achteraf is opgemaakt naar aanleiding van het verzoek van verweerder om een contract over te leggen met het gastouderbureau dat in Hoogeveen is gevestigd. De rechtbank acht het beroep van eiser in zoverre ongegrond.
Hoorplicht
2.15 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord door verweerder voordat verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Nu geen van de in artikel 7:3 van de Awb vermelde situaties zich voordeed, was verweerder gehouden eiser te horen. Verweerder heeft dat nagelaten. Er zijn geen omstandigheden op grond waarvan de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 Awb aan de schending van de hoorplicht voorbij kan gaan. De (herziene) uitspraak op bezwaar kan daarom niet in stand blijven. Beide partijen hebben ter zitting verklaard er de voorkeur aan te geven dat de rechtbank de zaak inhoudelijk afdoet. De rechtbank zal daarom terugwijzing achterwege laten en zelf in de zaak voorzien.
Overige beginselen van behoorlijk bestuur
2.16. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat verweerder in strijd met het fair-play beginsel, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 te herzien en het uitbetaalde voorschotbedrag terug te vorderen. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat in het kader van het algemeen belang de belangenafweging wordt gemaakt om een voorschot terug te vorderen van iemand die dit ten onrechte heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt verweerder met het terugvorderen van het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 een juiste belangenafweging met het oog op het hiervoor genoemde algemeen belang. Eiser heeft bovendien onvoldoende geconcretiseerd waarom in deze sprake is van een onjuiste belangenafweging. Van schending van het door eiser genoemde fair-play beginsel, vertrouwens-, rechtzekerheids- en evenredigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. In dit verband verwijst de rechtbank bovendien naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2009 (200808514/1/H2, LJN BJ4093) waarin is bepaald dat een voorschot slechts wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en dat die verlening kan worden herzien.
Conclusie
2.17 Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de (herziene) uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. Nu alle inhoudelijke beroepsgronden van eiser met betrekking tot de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 falen, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde (herziene) uitspraak in stand blijven.
Proceskosten
2.18. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat verweerder in de met deze zaak samenhangende zaak, met procedurenummer AWB 10/4946 KINDER, reeds is veroordeeld in de proceskosten. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
III BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 11 juni 2010;
- vernietigt de herziene uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2010;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. A.J.M. Arends in tegenwoordigheid van de griffier mr. B. van Eeuwijk.
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.