ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7987

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/17763
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van de Minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de vreemdelingenbewaring van eiser, die afkomstig is uit Guinee. Eiser was op 15 maart 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. Tijdens de zitting op 31 mei 2011 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder, de Minister voor Immigratie en Asiel, ook vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht om nadere informatie te verstrekken. Na ontvangst van deze informatie heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser naar Guinee is, mede gezien het geringe aantal afgegeven laissez-passers door de autoriteiten van Guinee. Eiser heeft ook medische beletselen aangevoerd voor zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de behandeling van het verzoek van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, dat op 18 mei 2011 was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de bewaring van eiser niet langer gerechtvaardigd is en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 1.600 voor de periode dat hij onterecht in bewaring is gehouden, en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.092,50.

De rechtbank concludeert dat de Minister voor Immigratie en Asiel niet voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat dit heeft geleid tot een onterecht voortduren van de bewaring van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en tijdige behandeling van verzoeken in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/17763, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te 's-Gravenhage,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 15 maart 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 25 mei 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn inbewaringstelling bij uitspraak van 1 april 2011 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 31 mei 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij mr. L. Gailjaard, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken.
Bij faxbericht van 6 juni 2011 heeft verweerder de gevraagde informatie verstrekt.
Bij faxbericht van 7 juni 2011 heeft eiser gereageerd op de door verweerder verstrekte informatie en de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep.
Bij faxbericht van 8 juni 2011 heeft verweerder deze toestemming eveneens verleend.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Volgens artikel 15, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn), voor zover hier van belang, duurt de bewaring niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
Volgens het vierde lid van dit artikel is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten, indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen.
2.2. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Sinds 2009 is slechts aan twee onderdanen van Guinee een laissez-passer (hierna: lp) verstrekt. Zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijk termijn ontbreekt dan ook, mede gelet op het aantal aanvragen van verweerder om een lp. Voorts is sprake van medische beletselen om eiser uit te zetten.
Eiser heeft op 18 mei 2011 een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Bij faxbericht van 6 juni 2011 heeft verweerder naar voren gebracht dat deze aanvraag zo spoedig mogelijk in behandeling wordt genomen. Blijkbaar is het verzoek nog niet in behandeling genomen. Hiermee handelt verweerder onvoldoende voortvarend, te meer omdat het beleid van verweerder voorschrijft dat verzoeken om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 van in bewaring gestelde vreemdelingen met voorrang in behandeling worden genomen.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Op 20 oktober 2009 heeft verweerder een lp aangevraagd voor een ongedocumenteerde vreemdeling uit Guinee. Deze vreemdeling is op 3 december 2009 gepresenteerd bij de autoriteiten van Guinee, die verweerder op 11 december 2009 hebben toegezegd een lp te zullen verstrekken. Op 14 december 2009, 7 januari 2010, 13 september 2010, 13 april 2011 en 26 mei 2011 hebben de autoriteiten van Guinee een lp voor deze vreemdeling verstrekt. Het 'verversen' van de lp was nodig in verband met een opheffing van de inbewaringstelling van de betreffende vreemdeling, verzet tegen de uitzetting en niet-verwijderbaarheid wegens aanhangige procedures. Op 14 oktober 2010 heeft verweerder een lp aangevraagd voor een vreemdeling uit Guinee die in het bezit was van een origineel document. Deze vreemdeling is op 13 januari 2011 gepresenteerd bij de autoriteiten van Guinee, die op 27 januari 2011 hebben toegezegd een lp te zullen verstrekken. Deze lp is op 2 februari 2011 afgehaald, waarna de vreemdeling op 9 februari 2011 is uitgezet. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 zal zo spoedig mogelijk in behandeling worden genomen.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. De rechtbank verwerpt de beroepsgrond dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser ontbreekt.
Hoewel het aantal door de autoriteiten van Guinee afgegeven lp's gering is, kan uit het verstrekken van twee lp's, het periodiek verversen van één van deze lp's - de laatste twee keer recentelijk - en de geslaagde uitzetting naar Guinee op 9 februari 2011 naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de autoriteiten van Guinee in beginsel bereid zijn mee te werken aan gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar dat land. De rechtbank ziet geen reden om te veronderstellen dat de autoriteiten van Guinee deze medewerking in het geval van eiser niet zullen verlenen, te minder als eiser actief en volledig meewerkt aan de voorbereiding van zijn verwijdering. Dat verschillende andere nevenzittingsplaatsen van deze rechtbank geen redelijk vooruitzicht op verwijdering van vreemdelingen naar Guinee aanwezig achten, zoals eiser terecht opmerkt, leidt niet tot een ander oordeel, onder meer omdat uit de betreffende uitspraken niet blijkt dat bedoelde nevenzittingsplaatsen beschikten over alle informatie die verweerder in de onderhavige procedure heeft verstrekt.
Dat eiser een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft ingediend, is onvoldoende om aan te nemen dat hij om medische redenen niet kan worden uitgezet. Op dit verzoek moet immers nog worden beslist.
2.4.2. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de voorbereiding van de uitzetting van eiser slaagt.
Een geslaagd beroep op artikel 64 van de Vw 2000 leidt veelal tot opheffing van de maatregel van bewaring wegens het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn of op grond van een belangenafweging. Om die reden heeft eiser er een gerechtvaardigd belang bij dat verweerder zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 met voldoende voortvarendheid ter hand neemt. Evenals eiser leidt de rechtbank uit de mededeling van verweerder dat het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 zo spoedig mogelijk in behandeling zal worden genomen, af dat verweerder tot op heden niets heeft gedaan met dit verzoek, dat inmiddels drie weken geleden is ingediend. Een reden hiervoor heeft verweerder niet gegeven. Onder deze omstandigheden volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
2.5. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. Vanaf 19 mei 2011, de dag na indiening van het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, heeft verweerder niet langer met de vereiste voortvarendheid gewerkt aan de voorbereiding van de uitzetting van eiser. Gelet hierop en uitgaande van het normbedrag van € 80 voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 1.600. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor het als repliek aan te merken faxbericht van 7 juni 2011, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.600 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.092,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van B. Simi, griffier, en door de rechter ondertekend.