Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/16718
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [naam], eiseres,
gemachtigde mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde mr. W. Graafland.
I Procesverloop
1 Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te bezitten. Op 16 maart 2011 heeft verweerder eiseres in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 6 april 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Bij uitspraak van 4 mei 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 16 mei 2011 heeft eiseres wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 Verweerder heeft op 18 mei 2011 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiseres aan de rechtbank en eiseres. Bij faxbericht van
20 mei 2011 heeft eiseres hierop gereageerd. Verweerder heeft op 31 mei 2011 nadere inlichtingen verstrekt.
6 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Eiseres is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
1.2 Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 behorend bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten (hierna: de standstillbepaling).
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Eiseres betoogt dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, nu zij in afwachting van de behandeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening niet mag worden uitgezet.
2.1.2 Eiseres heeft op 19 april 2011 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende het bezwaar tegen de afwijzing van haar verblijfsaanvraag. De omstandigheid dat eiseres de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening hier te lande mag afwachten, vormt in beginsel slechts een tijdelijk beletsel om eiseres uit te zetten. Verweerder heeft op 26 april 2011 de rechtbank verzocht de behandeling van het verzoek naar voren te halen en thans staat de behandeling van het verzoek ter zitting bij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, gepland op 1 juli 2011. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
2.2 Ten aanzien van het beroep van eiseres op de standstillbepaling overweegt de rechtbank het volgende.
2.2.1 In het arrest van 20 september 2007 (Tum&Dari, LJN BB8030) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) overwogen dat de standstillbepaling nieuwe beperkingen met name “met betrekking tot de vrijheid van vestiging” verbiedt en dat deze bepaling aldus moet worden opgevat dat zij de invoering van alle nieuwe maatregelen verbiedt die tot doel of tot gevolg zouden hebben de vestiging van Turkse staatsburgers in een lidstaat te onderwerpen aan restrictievere voorwaarden dan die welke voortvloeien uit de regels die op de datum van inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol voor de betrokken lidstaat golden. Voorts heeft het Hof overwogen dat een Turks staatsburger aan de standstillbepaling geen rechtstreeks uit de gemeenschapsregeling afgeleid recht van vestiging, of daarmee samenhangend, van verblijf kan ontlenen. De standstillbepaling werkt niet als een materieel voorschrift, door het relevante materiële recht, in de plaats waarvan zij zou treden, buiten toepassing te stellen, maar als een quasi procedurele regeling die ratione temporis voorschrijft op basis van welke bepalingen van de regeling van een lidstaat de situatie van een Turks staatsburger die gebruik wil maken van de vrijheid van vestiging in een lidstaat, moet worden beoordeeld.
2.2.2 De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de werking van de standstillbepaling zich beperkt tot procedures die verband houden met de vrijheid van vestiging en ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de werking van deze bepaling verder strekt en tevens van toepassing is op een maatregel van vreemdelingenbewaring. Of eiseres beroep toekomt op de standstillbepaling dient in het kader van de procedure betreffende haar verblijfsaanvraag beoordeeld te worden en ligt niet ter beoordeling voor in een bewaringsprocedure als de onderhavige.
2.3 De recht¬bank stelt vast dat eiseres thans meer dan twee maanden in bewaring verblijft. Naar vaste jurisprudentie komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiseres bij haar invrijheidstelling. Niettemin kunnen bijzondere omstandig¬heden ertoe leiden dat aan de belangen van eiseres, ook al is de zesmaandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van verweerder. Dat eiseres in afwachting is van de uitkomst van haar verblijfsprocedure en stelt een vast verblijfadres in Nederland te hebben zijn geen omstandigheden die maken dat aan de belangen van eiseres in dit stadium van de bewaring een zodanig gewicht toekomt dat de bewaring hierom moet worden opgeheven.
2.4 Niet is gebleken dat voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid onge¬recht¬vaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om opheffing van de maatregel te bevelen of wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
2.5 Het beroep is ongegrond.
2.6 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.7 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. A. van ‘t Laar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 8 juni 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.