Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 10-790
Zaaknummer: 358194
Datum beschikking: 23 mei 2011
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Beschikking op het op 29 januari 2010 ingekomen verzoekschrift van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. W.P.R. Peeters te Rijsbergen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: --,
[de minderjarige A], geboren op [geboortedatum minderjarige A] 2007 te [geboorteplaats minderjarige A] (hierna: [de minderjarige A]), en
[de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 2009 te [geboorteplaats minderjarige B] (hierna: [de minderjarige B]),
de minderjarigen,
in rechte vertegenwoordigd door mr. M.M. Menheere, advocaat te 's-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.
Procedure
Bij beschikking van deze rechtbank en kamer d.d. 23 augustus 2010 is overwogen dat Kameroens recht van toepassing is op het verzoek. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich, onderbouwd met stukken, uit te laten over het antwoord op de vraag of vaststelling van het vaderschap op grond van het Kameroense recht mogelijk is.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de brieven van de bijzondere curator d.d. 14 september 2010 (met bijlagen), 18 november 2010 (met bijlage) en 9 december 2010,
- de brieven van de zijde van de moeder d.d. 16 september 2010 en 7 december 2010.
Op 18 april 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder en haar advocaat,
- de man,
- de bijzondere curator.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist, voor
zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen en beslist.
Tolk
De advocaat van de moeder heeft zich ter zitting verzet tegen voortgang van de behandeling zonder tolk, voor wiens aanwezigheid de advocaat stelt te hebben gezorgd. De moeder spreekt volgens haar advocaat onvoldoende Nederlandse om de mondelinge behandeling te kunnen volgen zonder bijstand van een tolk.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet is geschaad in haar belangen door voortzetting van de behandeling buiten aanwezigheid van de tolk. Onderwerp van behandeling waren de toepasselijke bepalingen van het Kameroense recht, welke bepalingen in de stukken zijn weergegeven en van de zijde van de moeder bij brieven d.d. 16 september 2010 en 7 december 2010 zijn becommentarieerd. De rechtbank mag ervan uitgaan dat de advocaat dat voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting met zijn cliënt heeft besproken. Voorts heeft de moeder desgevraagd verklaard de haar door de rechtbank gestelde vragen te begrijpen en bleek zij deze in het Nederlands te kunnen beantwoorden.
De rechtbank heeft mitsdien geen grond gezien de behandeling aan te houden.
Verzoeken
De rechtbank merkt op dat in voornoemde tussenbeschikking d.d. 23 augustus 2010 abusievelijk is vermeld dat de moeder heeft verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten. Voor zover thans nog aan de orde heeft de moeder de rechtbank echter verzocht:
- zo de rechtbank bij wijze van tussenbeschikking een vergelijking gelast van het DNA materiaal van de kinderen en dat van de man tezelfdertijd te beslissen dat de kosten voor dat onderzoek voorlopig door [de] rechtbank worden gedragen met de vermelding dat bij de eindbeslissing zal worden beslist wie de kosten van het DNA onderzoek op zich dient te nemen;
- in de eindbeslissing het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarigen te honoreren.
Verzoek tot aanstelling van een andere bijzondere curator
In reactie op de door de bijzondere curator bij brief van 18 november 2010 gedane uitlatingen over het Kameroense recht heeft (de advocaat van) de moeder aan de rechtbank gevraagd om de bijzondere curator te vervangen. De moeder stelt het vertrouwen in de bijzondere curator te hebben verloren, omdat zij zich niet heeft beperkt tot het dienen van de belangen van de minderjarigen en zich onvoldoende op feiten baseert.
De rechtbank heeft ter zitting medegedeeld geen aanleiding te zien de bijzondere curator te vervangen. De rechtbank licht die beslissing als volgt toe.
Bij de tussenbeschikking van 23 augustus 2010 hebben zowel de moeder als de bijzondere curator de gelegenheid gekregen zich uit te laten over de mogelijkheden tot vaststelling van het vaderschap op grond van het Kameroense recht. De bijzondere curator heeft van die gelegenheid bij brieven van 14 september 2010 en 18 november 2010 gebruik gemaakt. De advocaat van de moeder heeft zich niet zelf uitgelaten over de inhoud van het Kameroense recht, doch heeft slechts bij brieven van 16 september en 7 december 2010 gereageerd op de uitlatingen daarover van de bijzondere curator, concluderend met het verzoek tot vervanging van de bijzondere curator. De rechtbank stelt vast dat de bijzondere curator zich naar verhouding uitgebreid inspanningen heeft getroost om de mogelijkheden die het Kameroens recht biedt in kaart te brengen.
De bijzondere curator heeft in haar brief van 18 november 2010 vermeld dat de moeder onder meer heeft verzocht om een tussenbeschikking tot gelasting van een DNA-onderzoek, terwijl de moeder dat niet heeft gedaan. Zoals in het voorgaande reeds is weergegeven heeft de moeder slechts gevraagd de kosten voor een eventueel DNA-onderzoek voorlopig aan de rechtbank te laten. Deze omissie van de bijzondere curator is - naar zij heeft verklaard - ingegeven door de tussenbeschikking van 23 augustus 2010, waarin inderdaad het door de moeder verzochte niet juist is weergegeven. Nu de bijzondere curator door de tussenbeschikking op een verkeerd spoor is gebracht, dient de onjuiste weergave van het verzoek niet geheel aan de bijzondere curator te worden toegerekend, maar ook aan de rechtbank.
De rechtbank heeft hierboven de weergave van het petitum hersteld.
Tevens baseert de advocaat van de moeder zijn verzoek om de bijzondere curator te vervangen op haar interpretatie van het Kameroense recht (met name ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek en de noodzaak van DNA-onderzoek). De rechtbank overweegt dat de bijzondere curator een zelfstandige procespartij is die de minderjarige vertegenwoordigt. Het staat de bijzondere curator vrij - in het belang van de minderjarige - standpunten in te nemen over de toepasselijke wettelijke bepalingen. De standpunten van de bijzondere curator zijn, daargelaten of ze juist zijn, niet onnavolgbaar of evident in strijd met het recht en ook niet strijdig met de belangen van de minderjarigen. De rechtbank is niet gebleken dat de bijzondere curator haar taak niet deugdelijk heeft vervuld.
Inhoudelijke beoordeling
In Kameroen is ten aanzien van het familierecht thans nog van toepassing de Franse Code Civil van 1804, waarin in artikel 213 tot 230 de afstamming is geregeld. Voorts zijn nadere regels omtrent de vaststelling van de afstammingsrelatie neergelegd in verordening 81/02 van 29 juni 1981 (Ordinance No. 2 to organize Civil Status Registration). In deze verordening zijn bepalingen opgenomen voor wat betreft de afstamming van een buiten echt geboren kind. Blijkens door de bijzondere curator overgelegde stukken van het Internationaal Juridisch Instituut d.d. 20 november 2008 en 16 november 2010 geldt de verordening 81/02 voor iedere onderdaan van de Republiek Kameroen. Zoals in de beschikking d.d. 23 augustus 2010 overwogen, gaat de rechtbank ervan dat de moeder en de man de Kameroense nationaliteit hebben, zodat genoemde verordening voor hen geldt.
De moeder en de man hebben aangegeven dat zij in 2006 voor de kerk zijn gehuwd. Hiervan is geen bewijs overgelegd. Naar Kameroens recht wordt van een huwelijk een huwelijksakte opgemaakt. Nu partijen evenmin van een huwelijk naar Kameroens recht een huwelijksakte hebben overgelegd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er noch naar Nederlands, noch naar Kameroens recht sprake is van een wettig huwelijk.
Nu de minderjarigen buiten het huwelijk zijn geboren, zijn voor de vraag of er door middel van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap een afstammingsrelatie tussen de man en de minderjarigen kan worden gevestigd relevant de bepalingen uit voornoemde verordening 81/02.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, van die verordening kan de moeder van een minderjarige of een meerderjarige bij de bevoegde rechtbank gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verzoeken. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel zal een verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap worden afgewezen als de moeder zich gedurende de conceptieperiode niet behoorlijk heeft gedragen of gemeenschap met een andere man heeft gehad, dan wel het fysiek onmogelijk was voor de vermoedelijke vader om in de conceptieperiode een kind te verwekken. Het derde lid van genoemd artikel bepaalt dat de moeder het verzoek moet indienen binnen twee jaar na de geboorte van de minderjarige, of binnen twee jaar nadat de vermoedelijke vader is gestopt met het onderhoud van het kind. Het kind zelf kan een verzoek indienen binnen een jaar na het bereiken van de meerderjarige leeftijd.
Met de bijzondere curator is de rechtbank van oordeel dat voor de vraag of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek ingevolge artikel 46, derde lid, van de verordening, twee termijnen relevant zijn:
1. een termijn van twee jaar na de geboorte van het kind,
2. een termijn van twee jaar, nadat de vermoedelijke vader is gestopt met het onderhoud van het kind.
De moeder stelt dat de man nooit is gestopt met het onderhouden van de minderjarigen, hetgeen door de bijzondere curator en de man ook niet wordt betwist. Anders dan door de moeder wordt bepleit, betekent dit echter naar het oordeel van de rechtbank dat de termijn als bedoeld onder 2 niet is gaan lopen; deze situatie doet zich niet voor.
Gezien het voorstaande wordt de ontvankelijkheid van de moeder in deze zaak niet bepaald door de vraag welke termijn is verlopen sinds de vermoedelijke vader is gestopt met het onderhoud van het kind, doch uitsluitend door de vraag of het verzoek binnen twee jaar na de bevalling is gedaan. Gelet hierop kan de moeder ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige B] in haar verzoek worden ontvangen, nu dit is ingediend binnen twee jaar na zijn geboorte. De moeder is echter niet ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van [de minderjarige A]. Immers, nu het verzoek is ingediend op 29 januari 2010 en [de minderjarige A] is geboren op [geboortedatum minderjarige A] 2007, staat vast dat de termijn van twee jaar na geboorte op het moment van indiening van het verzoekschrift reeds was verlopen.
Ten aanzien van de stelling van de moeder dat de bijzondere curator de interpretatie van het derde lid van meergenoemd artikel 46 zonder enige reservering omtrent de correctheid van die interpretatie heeft overgenomen van dr. Dietrich Nelle en dat die interpretatie niet berust op een zuivere analyse of enige voldoende gedetailleerde juridisch bindende bron, merkt de rechtbank nog op dat de bijzondere curator zich baseert op informatie afkomstig uit de Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht (de daarin opgenomen bijdrage van dr. Dietrich Nelle), alsmede op informatie van het Internationaal Juridisch Instituut. Dit zijn beide bronnen die goed geïnformeerd zijn over de inhoud van buitenlands recht en waarop ook de rechtbank zich pleegt te baseren. Te meer nu de vrouw heeft nagelaten zelf nadere informatie over de inhoud of vindplaatsen van het Kameroense recht te verschaffen, ziet de rechtbank thans geen aanleiding om niet uit te gaan van voornoemde informatiebronnen.
Niet in geschil is dat er geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 46, tweede lid, van genoemde verordening, zodat aan de voorwaarden voor gerechtelijke vaststelling van [de minderjarige B] in zoverre wordt voldaan.
De bijzondere curator heeft opgemerkt dat het niet wenselijk is dat de moeder ten aanzien van één kind in haar verzoek niet ontvankelijk wordt verklaard en ten aanzien van het andere wel. De rechtbank overweegt dienaangaande dat dit voortvloeit uit het feit dat bij de totstandkoming van het relevante Kameroense recht geen rekening is gehouden met verzoeken als het onderhavige, vanuit het buitenland gedaan. Tevens overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat de moeder en de man de wettelijke positie van de minderjarigen niet in Kameroen zelf kunnen regelen.
Thans resteert nog de vraag wat voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [de minderjarige B] vereist is. De rechtbank volgt de bijzondere curator niet in haar betoog dat uit de systematiek van de wet moet worden afgeleid dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet zijn gebaseerd op een bloedband. Titel 5 van de verordening gaat over niet-huwelijkse afstamming. Van deze titel gaat hoofdstuk 1 over de erkenning van kinderen, hoofdstuk 2 gaat over de gerechtelijke vaststelling. Ten aanzien van erkenning en wettiging is in artikel 41, eerste lid, opgenomen in hoofdstuk 1 van titel 5, expliciet bepaald dat deze zijn gebaseerd op een bloedband. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in artikel 46, over gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, hetgeen is opgenomen in hoofdstuk 2 van titel 5. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat een bloedband geen wettelijk vereiste is voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dit laat onverlet dat een DNA-onderzoek aan de orde kan zijn, indien in geschil is of er bij de moeder sprake was van slecht levensgedrag of gemeenschap met een andere man, dan wel of de vermoedelijke vader wel fysiek in staat is vader te zijn. Nu dit alles hier niet aan de orde is en de moeder en de man zich beiden op het standpunt stellen dat de man de vader is van [de minderjarige B], zal de rechtbank het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [de minderjarige B] toewijzen.
wijst af het verzoek om de bijzondere curator te vervangen;
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige A];
stelt vast het vaderschap van:
[de man], geboren op [geboortedatum van de man] te [geboorteplaats van de man], Kameroen,
over:
[de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 2009 te [geboorteplaats minderjarige B],
uit:
[de moeder], geboren op [geboortedatum van de moeder] te [geboorteplaats van de moeder], Kameroen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.S.G. Jongeneel, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 mei 2011.