ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7229

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/655071-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid in een supermarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft op 12 december 2009 in een supermarkt te Monster geprobeerd om onder de rok van een vrouw, aangeduid als [A], te filmen met een camera. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk had gefilmd. De rechtbank heeft deze vordering gevolgd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot feitelijke aanranding.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot ontuchtige handelingen, waarbij hij de privacy en het seksuele schaamtegevoel van de vrouw heeft geschonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft geen enkel moment rekening gehouden met de vrouw en handelde louter vanuit zijn eigen behoeften. De rechtbank heeft een werkstraf van 40 uur opgelegd en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 200,00 aan de benadeelde partij.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 246 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.A.C. Sadal, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/655071-10
Datum uitspraak: 1 juni 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1977,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 mei 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 12 december 2009 te Monster, gemeente Westland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met gewelf of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit van het plaatsen van een (foto)camera onder de rok van die [A]en/of (vervolgens) het filmen en/of het maken van (een) foto('s) van (het ondergoed van) die [A], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (onverhoeds en/of onverwachts) plaatsen van een (foto)camera onder de rok van die [A]en/of (vervolgens) het filmen en/of het maken van (een) foto('s) van het ondergoed van die [A];
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair,indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 12 december 2009 te Monster, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), te weten het plaatsen van een (foto)camera onder de rok van die [A]en/of (vervolgens) het filmen en/of het maken van (een) foto('s) van het ondergoed van die [A], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 246 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in een supermarkt een filmpje of foto's heeft gemaakt onder de rok van mevrouw [A], terwijl zij boodschappen aan het doen was.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde feit, aangezien niet vaststaat dat verdachte daadwerkelijk heeft gefilmd. Zij heeft gesteld dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan,
3.2 Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij in de supermarkt geprobeerd heeft om onder de rok van [A] te filmen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1*
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier staat het volgende vast.
Op 12 december 2009 heeft verdachte in een supermarkt te Monster een fototoestel onder de rok van [A] (hierna: de vrouw) gedaan, om daar te filmen. Hij had op internet filmpjes gezien, die kennelijk waren gefilmd onder rokken/jurken van vrouwen met beelden vrouwenbillen met een string of een onderbroek, en wilde ook eens proberen of hij zo'n opname kon maken. Verdachte had daarom een camera meegenomen toen hij boodschappen ging doen.
Verdachte is gaan staan achter de vrouw, die in een schap aan het kijken was, met zijn rug naar haar rug, is door zijn knieën gezakt, heeft de camera aangezet en een paar seconden onder de rok van de vrouw gehouden. Verdachte nam aan dat de camera filmde. Niet is vastgesteld dat hij daadwerkelijk heeft gefilmd. De vrouw, die niets had gemerkt, werd er door een medewerker van de supermarkt op geattendeerd dat was gezien dat verdachte een camera onder haar rok had gehouden.2*
Reeds omdat niet vaststaat dat verdachte daadwerkelijk opnames heeft gemaakt onder de rok van de vrouw, wordt met de officier van justitie geoordeeld dat geen sprake kan zijn van het primair tenlastegelegde voltooide delict. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Met de officier van justitie wordt geoordeeld dat de subsidiair tenlastgelegde poging tot ontucht bewezen kan worden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Voor een ontuchtige handeling als bedoeld in art 246 Sr is niet vereist dat contact heeft plaatsgevonden in de zin van een lichamelijke aanraking. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om een handeling van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Verdachtes poging om opnames te maken onder de rok van de vrouw - en zodoende dat deel van het onderlichaam van de vrouw, kennelijk in het bijzonder haar billen en haar ondergoed, heimelijk waar te nemen is zo'n handeling.
De vrouw, die heeft verklaard dat zij zich zeer onprettig door het voorval en dat zij zich in haar privacy en eerbaarheid aangetast voelde, heeft dit kennelijk niet gewild.3* Zij was niet in een situatie waarin zij zich kon onttrekken aan de camera die verdachte onder haar rok heeft gehouden. Dat betekent dat sprake is van dwang als bedoeld in art 246 Sr. Dat de vrouw, toen het gebeurde, niet heeft gemerkt dat verdachte de camera onder haar rok hield, maakt het voorgaande niet anders.
3.4 De bewezenverklaring
De bewezenverklaring luidt dat:
Hij op 12 december 2009 te Monster, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door feitelijkheden [A] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het plaatsen van een (foto)camera onder de rok van die [A]en vervolgens het filmen van het ondergoed van die [A], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien deze niet wordt uitgevoerd en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling bij 'De Waag' dient te volgen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de privacy en het seksuele schaamtegevoel van de vrouw, in een situatie waarin zij daar op geen enkele manier op bedacht hoefde te zijn. Verdachte heeft zich hier geen moment om bekommerd maar louter gehandeld naar zijn eigen behoefte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een reclasseringsrapport van de Reclassering d.d. 17 mei 2010. Anders dan de reclassering heeft geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte het uitreksel justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, dat de reclassering het recidiverisico als laag heeft ingeschat en dat verdachte reeds op eigen initiatief inmiddels een behandeling bij "De Waag"heeft ondergaan.
7. De vordering van de benadeelde partij
[A], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 350,00.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot een bedrag van € 200,000 naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Verdachte zal tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van deze benadeelde partij wordt toegewezen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 36f, 45, 246 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (VEERTIG) uren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 20 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [A] wonende [adres], gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 200,00;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 200,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. L. Alwin, voorzitter,
M. van Loenhoud en S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.C. Sadal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011.
mr. M. van Loenhoud is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1* Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt- tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wordt hierna verwezen naar paginanummers, dan betreft dit paginanummers van processen-verbaal en geschriften in het doorgenummerde dossier met nummer 200903199-1.
2* Proces-verbaal van aangifte p. 19-20, verklaring verdachte ter terechtzitting.
3* Proces-verbaal van aangifte p. 21.