ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7226

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/7592 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan voor Vromade-project in Bodegraven

Op 18 mei 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan voor het Vromade-project in Bodegraven. De vergunninghoudster, [F] Planontwikkeling B.V., had op 9 april 2008 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor de realisatie van 17 grondgebonden koopwoningen. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk, als verweerder, verleende op 21 september 2010 de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de vergunning zou leiden tot aantasting van hun woongenot door extra parkeeroverlast.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aanvraag voor de bouwvergunning en vrijstelling was voorbereid volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De rechtbank concludeerde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat eisers hun gronden pas na de beroepstermijn hadden ingediend. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), en dat de belangenafweging door de gemeente voldoende was onderbouwd.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de parkeerdruk en de gevolgen voor flora en fauna beoordeeld, maar oordeelde dat de gemeente de juiste procedures had gevolgd en dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de verleende vergunning en vrijstelling in stand blijven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van bouwvergunningen en de toepassing van vrijstellingen van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/7592 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], [B], [C], [D] en [E], allen wonende te [plaats], eisers,
gemachtigde mr. C.L. Bakker, advocaat te Den Haag
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder.
Derde partij: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [F] Planontwikkeling B.V., gevestigd te Bodegraven, vergunninghoudster, gemachtigde mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn.
I PROCESVERLOOP
1.1 Op 9 april 2008 heeft vergunninghoudster aan verweerder gevraagd om verlening van een reguliere bouwvergunning eerste fase voor het realiseren van 17 grondgebonden koopwoningen op een terrein (locaties A1 en A2) aan de Vromade te Bodegraven. Dit bouwplan wordt hierna ook wel aangeduid als: "Vromade-project".
Verweerder heeft de aanvraag van 9 april 2008 tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Broekvelden Zuid III, voorzieningengebied" (bestemmingsplan).
De aanvraag van 9 april 2008 en een aantal daarbij behorende stukken hebben ter inzage gelegen van 30 mei 2008 tot en met 10 juli 2008. Verweerder heeft dit medegedeeld in een huis-aan-huisblad, met de toevoeging dat belanghebbenden tijdens die termijn mondeling en schriftelijk zienswijzen naar voren kunnen brengen.
Bij brief van respectievelijk 14 en 15 oktober 2008 hebben eisers hun zienswijzen naar voren gebracht.
Bij besluit van 21 september 2010, met kenmerk WV/20080075 (bestreden besluit), verzonden op 22 september 2010, heeft verweerder de door vergunninghoudster gevraagde vrijstelling van het bestemmingsplan (vrijstelling) en de door haar gevraagde reguliere bouwvergunning eerste fase (bouwvergunning) verleend.
1.2 Bij brief van 29 oktober 2010, door de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, hebben eisers tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 29 november 2009 hebben eisers hun beroep schriftelijk gemotiveerd.
Op 13 januari 2011 heeft verweerder een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Per brief van 26 januari 2011 heeft vergunninghoudster een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Op 24 maart 2011 heeft vergunninghoudster enige stukken ingezonden.
Op 31 maart 2011 hebben eisers enige stukken ingezonden. De rechtbank heeft die stukken op 1 april 2011 ontvangen.
Op 1 april 2011 heeft verweerder desgevraagd enige op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. De rechtbank heeft die stukken op dezelfde dag ontvangen.
Op 1 april 2011 hebben eisers nog een parkeerrapport van architect ir. [G] ingezonden. De rechtbank heeft dat stuk op dezelfde dag ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2011.
De gemachtigde van eisers was daarbij aanwezig. Zij werd vergezeld door eisers [A] en [E]. Als medegemachtigde van eisers heeft [G] voornoemd het woord gevoerd. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door [H]. Daarnaast werd het woord gevoerd door mr. C.J.R. van Binsbergen namens vergunninghoudster, samen met [I].
II OVERWEGINGEN
2.1 De gemeente Bodegraven is doende met een grootschalige herinrichting van het plangebied Vromade, in samenwerking met enige projectontwikkelaars waaronder vergunninghoudster. Als het aan de gemeente Bodegraven en verweerder ligt, zullen ter plaatse op termijn diverse nieuwe voorzieningen - op het gebied van detailhandel, horeca, sport en gezondheidszorg - verrijzen. In het kader van de zojuist geschetste herinrichting heeft verweerder diverse onderzoeken laten verrichten naar onder meer de parkeerdruk en de in het plangebied aanwezige flora en fauna.
Het "Vromade-project" voorziet ook in de realisering van wooneenheden. Dit heeft onder meer geresulteerd in verweerders besluiten van 14 oktober 2008 en 24 maart 2009 inzake de oprichting van een gebouw met 26 appartementen. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. In haar uitspraak van 2 juni 2010 met procedurenummer AWB 09/3193 WRO heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Daarom heeft die uitspraak jegens partijen kracht van gewijsde gekregen.
Ook de thans in geding zijnde 17 woningen vormen een onderdeel van het "Vromade-project". Verweerder acht de bouw van deze woningen planologisch en stedenbouwkundig aanvaardbaar, en verwijst daartoe naar de hiervoor bedoelde onderzoeksrapporten
en de daarop gebaseerde ruimtelijke onderbouwing. De thans ter discussie staande vrijstelling berust op artikel 19, tweede lid, van de - per 1 juli 2008 vervallen - Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
2.2 Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder de vrijstelling en de bouwvergunning niet had mogen verlenen. Daartoe betogen zij in hoofdzaak dat de 17 vergunde woningen zullen leiden tot aantasting van hun woongenot in de vorm van extra parkeeroverlast. Ter ondersteuning van dit betoog stellen eisers dat de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten over parkeerdruk en -behoefte ernstige gebreken vertonen. In dit kader wijzen eisers op het rapport van ir. [G] van 31 maart 2011, welk rapport op 1 april 2011 aan de rechtbank is gezonden.
Eisers motiveren hun beroep verder met het argument dat onvoldoende onderzoek naar de
ter plaatse aanwezige flora- en fauna is verricht, en dat tijdens de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende stukken ter inzage hebben gelegen.
Eisers willen dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt. Uiteindelijk willen eisers bereiken dat de aanvraag van 9 april 2008 alsnog wordt afgewezen. Eisers vragen de rechtbank ook om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten.
2.3 Vergunninghoudster betoogt dat het project onder het toepassingsbereik van de Crisis- en herstelwet (Chw) valt, en in het verlengde hiervan dat het beroep niet-ontvankelijk is. In dit verband wijst vergunninghoudster erop dat eisers binnen de beroepstermijn geen gronden tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
2.4.1 De rechtbank onderzoekt allereerst of het beroep ontvankelijk is. Daartoe overweegt zij het volgende.
2.4.2 Partijen zijn het erover eens - en uit de gedingstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen leidt ook de rechtbank af - dat zowel het verzoek om vrijstelling als de aanvraag om bouwvergunning zijn voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op basis hiervan concludeert de rechtbank - onder verwijzing naar artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb - dat het bestreden besluit vatbaar is voor beroep.
2.4.3 Het procesdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen maken voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat verweerder het bestreden besluit niet ter inzage heeft gelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Daarom concludeert de rechtbank - onder verwijzing naar artikel 6:8, vierde lid, van de Awb - dat de termijn voor het instellen nog steeds geen aanvang heeft genomen, en daarmee dat eisers te vroeg beroep hebben ingesteld.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb leidt deze conclusie echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Het bestreden besluit was namelijk reeds genomen - en in werking getreden - toen eisers beroep instelden.
2.4.4 Het bestreden besluit past op zichzelf binnen de grenzen die artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw stelt: het gaat om een project dat geheel voorziet in de bouw van tenminste 12 woningen. Blijkens de bewoordingen van artikel 2.9 van de Chw betekent dit echter slechts dat afdeling 2.6 van die wet van toepassing is. Vervolgens constateert de rechtbank dat het project niet is vergund door middel van een door de gemeenteraad genomen projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Chw.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 april 2011, LJN: BQ1875, en concludeert daaruit dat afdeling 1.2 van de Chw - waartoe de artikelen 1.6 en 1.6a behoren - op de onderhavige beroepsprocedure niet van toepassing is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eerst op 29 november 2010 aanvoeren van gronden niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de termijn voor het instellen van beroep nog steeds niet is begonnen, zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.4.3. Bovendien heeft verweerder in de rechtsmiddelenclausule van het bestreden besluit niet aangegeven dat afdeling 1.2 van de Chw van toepassing is.
2.4.5 De rechtbank constateert dat eisers eerst tijdens de beroepsfase hebben geklaagd over de wijze waarop verweerder heeft onderzocht of de Flora- en faunawet (Ffw) in de weg staat aan een rechtens houdbare vrijstelling van het bestemmingsplan. De rechtbank verbindt hieraan echter niet de consequenties die verweerder en vergunninghoudster wensen.
De rechtbank is namelijk van oordeel dat de vraag over de toepasselijkheid van de Ffw niet kan worden aangemerkt als een zelfstandig besluitonderdeel in de zin van artikel 6:13 van de Awb. Zij voelt zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de ABRvS van 9 maart 2011, LJN: BP7155. In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank dat niet valt te wijzen op een geschreven of ongeschreven rechtsregel die het een belanghebbende verbiedt om tijdens de beroepsfase nieuwe gronden aan te voeren.
2.4.6 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep ontvankelijk is. Zij komt dan ook toe aan de inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit op grondslag van de door eisers aangevoerde beroepsgronden.
2.5.1 Per 1 juli 2008 is de WRO vervallen en vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, en bij die gelegenheid zijn de Wro en de Woningwet (Wonw) ingrijpend gewijzigd. Verweerder heeft de thans ter discussie staande aanvraag echter vóór 1 juli 2008 ontvangen. Daarom moet het bestreden besluit worden getoetst aan de WRO en de Wonw zoals deze wetten op 30 juni 2008 golden. Dit vloeit voort uit het overgangsrecht ingevolge de Wabo en de Wro.
2.5.2 Artikel 44, eerste lid, van de Wonw bepaalt dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Onderdeel c noemt strijd met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen als weigeringsgrond.
2.5.3 Ingevolge artikel 19, tweede lid, eerste volzin, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen.
Het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland van
9 oktober 2007 bevat lijst met gevallen waarin burgemeester en wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar - en met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO - vrijstelling van bestemmingsplannen kunnen verlenen.
2.6.1 Partijen zijn het erover eens - en de rechtbank constateert - dat het project in strijd komt met het bestemmingsplan. Verder is de rechtbank gebleken dat het project past binnen de grenzen van de in rechtsoverweging 2.5.3 bedoelde lijst.
Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling ten behoeve van het project te verlenen.
2.6.2 Artikel 19, tweede lid, van de WRO geeft aan verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid, en de bestuursrechter mag het gebruik van deze vrijheid slechts terughoudend toetsen. Dit laat onverlet dat een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO moet berusten op een deugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen en op een voor derden kenbare motivering.
Blijkens de gedingstukken en de behandeling ter zitting spitst het geschil met betrekking tot de vrijstelling zich toe tot het onderzoek naar de gevolgen van het project voor de parkeerdruk ter plaatse en tot de keuze die verweerder op basis van dit onderzoek heeft gemaakt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, naar haar oordeel, het belang van voldoende parkeerruimte ten behoeve van het project en de directe omgeving zodanig bij de vrijstelling is betrokken, dat de in artikel 2.5.30 van de plaatselijke bouwverordening neergelegde regeling wijkt voor de mogelijkheden die de vrijstelling biedt. Daartoe verwijst de rechtbank naar haar - tussen partijen gewezen en onder 2.1 genoemde - uitspraak van
2 juni 2010 en de daar aangehaalde jurisprudentie.
De rechtbank merkt het argument dat onvoldoende onderzoek naar de ter plaatse aanwezige flora- en fauna is verricht, aan als kritiek op de kwaliteit van de belangenafweging waarop het bestreden besluit berust.
2.6.3 Bij de beantwoording van de vraag of de gevolgen van het project voor de parkeersituatie ter plaatse een belemmering voor het verlenen van vrijstelling vormen, neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
De 17 woningen genereren een extra behoefte van 28 parkeerplaatsen.
De realisering van het op locatie A1/A2 gesitueerde deel van het project heeft tot gevolg dat het thans direct aan de Goudplevier gelegen parkeerterrein zal verdwijnen.
Eisers beschikken over een garage en een oprit op eigen terrein.
Eiser [A], die ter plaatse een huisartsenpraktijk uitoefent, beschikt niet over de mogelijkheid om zijn patiënten op eigen terrein te laten parkeren. Patiënten kunnen de praktijk slechts op afspraak bezoeken.
Op de Goudplevier, ter hoogte van de woningen van eisers, geldt een parkeerverbod.
Het "Vromadeproject" voorziet in het realiseren van een terrein met in totaal 238 openbare parkeerplaatsen in de directe nabijheid van de 17 thans in geding zijnde woningen en het appartementencomplex waarop de uitspraak van 2 juni 2010 betrekking heeft. De afstand van dat terrein tot de woningen van eisers bedraagt tenminste 85 meter.
Op basis van deze feiten oordeelt de rechtbank dat het project geen onevenredige gevolgen voor het woongenot van eisers heeft. Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat alle eisers in ieder geval één auto op eigen terrein kunnen parkeren, en dat tegen het in strijd met het ter plaatse geldende parkeerverbod parkeren door derden voor hun woningen handhavend door de politie kan worden opgetreden. Verder acht de rechtbank de afstand tussen het nieuwe parkeerterrein en de woning van eiser [A] niet dermate groot dat patiënten diens praktijk redelijkerwijs niet meer kunnen bereiken. In dit kader wijst de rechtbank nog op het bepaalde in artikel 85, eerste lid, van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990, op grond waarvan de houder van een gehandicaptenparkeerkaart diens auto mag parkeren op een plek waar dit normaliter niet is toegestaan.
Ingevolge artikel 8:58 van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Eisers hebben eerst tien dagen voor zitting, bij brief van 1 april 2011, het parkeerrapport van 31 maart 2011 van ir. [G] bij de rechtbank ingediend. Dit rapport is inhoudelijk van aard en vergt een nadere beoordeling van de bij de vrijstelling en bouwvergunning in dit verband betrokken belangen en de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij dit rapport niet eerder hadden kunnen indienen. Gelet hierop, en gezien de aard en de inhoud van het sekundigenrapport, laat de rechtbank dit wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
Bij de toetsing van het bestreden besluit kent de rechtbank aan de discussie over de kwaliteit van de door verweerder gehanteerde onderzoeken naar de parkeerbehoefte en -druk niet het gewicht toe dat eisers er blijkbaar aan gehecht willen zien. Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat die onderzoeken betrekking hebben op het "Vromade-project" als geheel, terwijl de aanvraag van 9 april 2008 slechts een klein onderdeel van dit project behelst. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het ook bij realisering van andere onderdelen van het "Vromade-project" aankomt op een weging tussen enerzijds de belangen bij de beoogde detailhandel-, horeca-, sport- en gezondheidszorgvoorzieningen en anderzijds de belangen van degenen die zich tegen de komst van die voorzieningen verzetten.
2.6.4 Met betrekking tot de effecten van het project voor de ter plaatse aanwezige flora en fauna overweegt de rechtbank het volgende.
In rechtsoverweging 2.7.3 van haar uitspraak van 16 maart 2011, LJN: BP7814, over de vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Bodegraven", heeft de ABRvS onder meer het volgende overwogen:
"De Afdeling ziet, gelet op de uitgevoerde onderzoeken en de uit hoofde van de Flora- en faunawet verleende ontheffing, in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat deze wet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat naar zijn eigen waarneming nog andere beschermde soorten aanwezig zijn, kan daar, zonder nadere onderbouwing, niet aan afdoen. Het eerst ter zitting door [appellant sub 1] overgelegde krantenbericht kan niet als een zodanige onderbouwing dienen. De rapporten die de raad mede aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft gelegd, zijn dezelfde als die aan de bouwvergunning en vrijstelling voor de blokken L en M ten grondslag hebben gelegen. Het standpunt van [appellant sub 1] dat in die procedure van de aanwezigheid van andere soorten is uitgegaan dan in onderhavige procedure, is derhalve feitelijk onjuist."
Op basis van deze rechtsoverweging ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de door Timpaan B.V. opgestelde rapporten - "quick scan Wijkcentrum Vromade te Bodegraven" (gedingstuk 7) en "flora- en faunaonderzoek Wijkcentrum Vromade te Bodegraven" (gedingstuk 8) - niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Het betoog dat de Ffw aan de realisering van het project in de weg staat, slaagt dan ook niet.
2.6.5 Voor zover eisers stellen dat in rechtsoverweging 2.6.4 aangeduide rapporten niet tijdens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ter inzage hebben gelegen, overweegt de rechtbank dat eisers hierdoor niet in hun processuele belangen zijn geschaad. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder evenbedoelde rapporten heeft gevoegd in het procesdossier als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, en dat dit procesdossier integraal aan de gemachtigde van eisers is gezonden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dan ook voldoende gelegenheid gehad om inhoudelijk op de rapporten van Timpaan te reageren.
2.7 De rechtbank overweegt - onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.6.2 - dat eisers geen zelfstandige gronden tegen de reguliere bouwvergunning eerste fase heeft aangevoerd. Daarom zal de rechtbank het bestreden besluit in zoverre niet toetsen.
2.8 De rechtbank komt tot de slotsom dat de tegen het bestreden besluit gerichte gronden niet kunnen slagen. Daarom zal zij het beroep ongegrond verklaren. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr.dr. L.M. Koenraad, mr. K. Schaffels en mr. M.J. van den Bergh, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.