ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6764

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/16374
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een sticker verblijfsaantekening met aantekening 'arbeid niet toegestaan'

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift, dat was ingediend tegen de afgifte van een sticker 'verblijfsaantekening algemeen' met de aantekening 'arbeid niet toegestaan'. De rechtbank oordeelde dat de sticker geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit betekent dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet verschoonbaar was, omdat de sticker geen rechtsmiddelenclausule bevatte en de vreemdeling niet kon verwachten dat hij tegen deze feitelijke handeling bezwaar kon maken.

De rechtbank overwoog verder dat de vreemdeling, als leek, niet kon worden vrijgesteld van de termijnoverschrijding, omdat hij geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de minister het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of proceskosten te compenseren. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/16374
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1970, van Egyptische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. T.P.A. Weterings, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser van 28 januari 2010 gericht tegen de op 31 augustus 2009 aan eiser afgegeven sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’ met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’, niet-ontvankelijk verklaard. Op 3 mei 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat en voor zover van belang - op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 gestelde termijn is ingediend. De door eiser opgegeven reden van termijnoverschrijding is niet afdoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Er is geen sprake van een besluit, maar van een handeling van een bestuursorgaan en het is niet wettelijk vastgelegd dat het bestuursorgaan bij elke handeling ook kenbaar moet maken dat de mogelijkheid bestaat om tegen handelingen van een bestuursorgaan in bezwaar te gaan. Dat eiser niet over juridische kennis beschikt vormt geen aanleiding om eiser een langere termijn te gunnen voor het indienen van een bezwaarschrift. Het is immers eisers eigen verantwoordelijkheid om zich daarover te laten informeren. Met toepassing van artikel 7:3, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van het horen.
1.2 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - in beroep aangevoerd dat de verblijfsaantekening een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Nu sprake is van een besluit, heeft verweerder artikel 3:45 van de Awb, waarin staat dat indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding wordt gemaakt, geschonden. Mocht toch sprake zijn van een feitelijke handeling, dan stelt eiser dat juist dan sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Van eiser kon niet verwacht worden dat hij in de handeling een besluit kon herkennen. Verder was het voor eiser op geen enkele wijze duidelijk dat hij rechtsmiddelen kon aanwenden. Eiser beroept zich in dit kader op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar twee andere zaken waarbij het bezwaarschrift ontvankelijk is verklaard. Ten slotte stelt eiser dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien.
2.1 Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.
2.2 Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt met een beschikking gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
3.1 Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, indien het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
3.2 Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1 De rechtbank stelt vast dat eiser op 31 augustus 2009 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, heeft ingediend. Op dezelfde dag heeft verweerder aan eiser een sticker “verblijfsaantekening algemeen” met een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’ afgegeven. Op deze sticker staat geen rechtsmiddel vermeld. De rechtbank stelt verder vast dat het bezwaarschrift op 28 januari 2010 is ingediend en derhalve niet binnen de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 voorgeschreven termijn van vier weken. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een verschoonbaar overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.2 De rechtbank overweegt allereerst dat uit het dossier en verweerders toelichting ter zitting volgt dat een sticker wordt geplaatst na een eerste bestudering van de stukken die in het kader van de aanvraag tot afgifte van een verblijfdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 zijn overgelegd. Indien op dat moment niet is gebleken dat het recht van de Europese Unie (EU) van toepassing is, wordt een sticker “verblijfsaantekening algemeen” met een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’ afgegeven. Nu het plaatsen van een dergelijke sticker met voormelde arbeidsaantekening volgt op de constatering dat het rechtstreeks werkende EU-recht niet van toepassing is, heeft de plaatsing van een dergelijke sticker naar het oordeel van de rechtbank slechts een declaratoir karakter (zie in dit verband ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 november 2010, LJN: BO7515). Het plaatsen van een sticker is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar is aan te merken als een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
4.3 Nu voormelde sticker niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden beschouwd, kan eisers betoog dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat op de sticker geen rechtsmiddelenclausule staat vermeld, om die reden niet slagen. Voorts is de rechtbank, gelijk verweerder, van oordeel dat van verweerder in zijn algemeenheid niet gevergd kan worden dat hij bij iedere feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 de betreffende vreemdeling wijst op de mogelijkheid om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Eiser heeft geen omstandigheden gesteld op grond waarvan dat in het onderhavige geval anders zou moeten zijn.
4.4 Dat eiser niet heeft begrepen dat hij bezwaar kon maken tegen een sticker omdat dit voor hem als leek niet kenbaar was, is naar het oordeel van de rechtbank voorts geen bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Immers eiser verschilt hierin niet van andere vreemdelingen. Bovendien, nog afgezien van het feit dat gesteld noch gebleken is dat eiser sinds het afgeven van de sticker arbeid had willen verrichten, was voor eiser uit de afgegeven sticker “verblijfsaantekening algemeen” met een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’ in ieder geval kenbaar dat hij geen arbeid mocht verrichten. Indien eiser het hier niet mee eens was of daar vragen over zou hebben, had hij rechtskundig advies kunnen inwinnen.
5. Verweerder heeft het bezwaarschrift dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu over deze conclusie, mede gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan, heeft verweerder voorts op goede gronden van het horen van eiser afgezien.
6. Het in de beroepsfase gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel kan, tot slot, niet slagen nu verweerder ter zitting heeft gesteld dat deze zaken weliswaar gelijk zijn maar dat in deze zaken een ambtelijke misslag is gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat verweerder gehouden is om een eerdere onjuiste beslissing te herhalen.
7. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
8. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. F.K. Williams, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2011.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: FW
Coll.: RK
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.