ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6643

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/13111
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Eritrese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 april 2011 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese vreemdeling, aangeduid als eiseres, tegen de voortduring van haar bewaring. De Minister voor Immigratie en Asiel had op 4 januari 2011 de maatregel van bewaring opgelegd, welke eerder in andere procedures ongegrond was verklaard. Eiseres heeft op 15 april 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, met een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 26 april 2011 werd de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. T.J. van der Wal, en de verweerder door mr. J.P.M. Wuite.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet, mits er zicht is op uitzetting naar Eritrea. Eiseres stelde dat er sinds de eerdere uitspraak van 9 maart 2011 geen zicht op uitzetting bestond, omdat er geen concrete stappen waren ondernomen door de Eritrese autoriteiten. Verweerder daarentegen meende dat er nog steeds zicht op uitzetting was, omdat er gesprekken gaande waren met de autoriteiten van Eritrea.

De rechtbank concludeerde dat er geen aannemelijke basis was voor het oordeel dat de Eritrese autoriteiten binnen een redelijke termijn laissez passers zouden verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de voortduren van de maatregel van bewaring sinds de uitspraak van 9 maart 2011 in strijd met de wet was. Het beroep werd gegrond verklaard, de bewaring werd opgeheven en eiseres kreeg recht op schadevergoeding van € 4000,- voor de onterecht doorgebrachte dagen in bewaring. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 april 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 11/13111
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X,
geboren op (…),
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: (…),
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 4 januari 2011 aan eiseres de maatregel van bewaring opgelegd. Eerdere beroepen tegen de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel zijn, laatstelijk bij uitspraak van 9 maart 2011 (Awb 11/6683), ongegrond verklaard.
1.2. Eiseres heeft tegen het voortduren van de bewaring op 15 april 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarbij is tevens om schadevergoeding verzocht. De gronden van het beroep zijn ingediend op 21 april 2011.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiseres - aan de rechtbank en aan eiseres toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 april 2011. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. T.J. van der Wal, waarnemend gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. J.P.M. Wuite. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de voortduring van de maatregel bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. In de uitspraak van 9 maart 2011 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank wil echter benadrukken dat in de vorige uitspraak geoordeeld is dat het op de weg van verweerder ligt om ten aanzien van uitzettingen naar Eritrea in het algemeen meer (concrete) informatie te verschaffen. In een eventueel volgberoep wordt verwacht dat verweerder antwoord zal kunnen geven op de vraag in hoeverre de toegenomen terugkeeractiviteiten hebben geleid tot afgifte van laissez passers en tot (al dan niet gedwongen) uitzettingen naar Eritrea.”
2.3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het beroep gegrond moet worden verklaard, dat de bewaring dient te worden opgeheven en dat schadevergoeding dient te worden toegekend. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat in ieder geval sinds de uitspraak van 9 maart 2011 geen zicht op uitzetting naar Eritrea binnen afzienbare tijd bestaat. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres er op gewezen dat er sinds voornoemde uitspraak niets is veranderd in de situatie met betrekking tot afgifte van laissez passers door Eritrea. Dat op 26 januari 2011 een laissez passer aanvraag van eiseres in behandeling is genomen en er vier keer door verweerder is gerappelleerd maakt niet dat thans zicht op uitzetting van eiseres binnen een redelijke termijn bestaat, met name nu er op geen enkele wijze door de autoriteiten van Eritrea is gereageerd. Verweerder handelt voorts niet voldoende voortvarend nu de rappels kennelijk geen effect hebben en verweerder geen andere stappen heeft ondernomen in het kader van de uitzetting van eiseres.
2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voortduring van de bewaring niet in strijd is met de wet en bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Verweerder meent dat er nog steeds sprake is van zicht op uitzetting naar Eritrea binnen een redelijke termijn. In reactie op de oproep van de rechtbank bij uitspraak van 9 maart 2011 om nadere informatie met betrekking tot afgegeven laissez passers door de Eritrese autoriteiten, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting meegedeeld dat in 2010 circa 35 laissez passers zijn aangevraagd, waarvan geen enkele heeft geleid tot afgifte. Van januari 2011 tot april 2011 zijn 25 laissez passers aangevraagd en is eveneens geen enkele laissez passer afgegeven. Op 10 december 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden met de ambassadeur van Eritra en in januari 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden op de ambassade in Eritrea, hetgeen tot op heden niet heeft geresulteerd in concrete afspraken. Ook heeft het tonen van een identiteitskaart van eiseres aan de consul niet geleid tot enige reactie van de zijde van de autoriteiten van Eritrea. Desalniettemin is verweerder van mening dat er nog wel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat omdat partijen nog in gesprek zijn.
2.5. Uit hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard bij wijze van antwoord op de door de rechtbank in de uitspraak van 9 maart 2011 gestelde vragen met betrekking tot de afgifte van laissez passers door de autoriteiten van Eritrea, blijkt dat vanaf januari 2010 tot april 2011 circa 60 laissez passers zijn aangevraagd, waarvan geen enkele heeft geleid tot afgifte. Weliswaar heeft verweerder aangegeven dat er overleg is met de autoriteiten van Eritrea gericht op afgifte van laissez passers door de ambassade, maar daarbij is niet aangegeven dat bedoeld overleg tot concreet resultaat heeft geleid. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk is geworden dat de Eritrese autoriteiten binnen een redelijke termijn weer laissez passers zullen gaan verstrekken. Nu voorts op geen enkele wijze door de autoriteiten van Eritrea is gereageerd op de rappels van verweerder met betrekking tot de laissez passer aanvraag van eiseres van 26 januari 2011, noch op het tonen van haar identiteitskaart aan de consul, is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat thans nog sprake is van zicht op uitzetting van eiseres binnen een redelijke termijn. Het voortduren van de maatregel is gezien het voorgaande sinds de uitspraak van 9 maart 2011 op het vorige beroep in strijd met de wet.
2.6. Het beroep is gegrond. De bewaring dient te worden opgeheven.
2.7. De rechtbank ziet aanleiding schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat eiseres ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht, met ingang van 9 maart 2011. Uitgaande van het normbedrag van € 80,- voor een dag vreemdelingenbewaring in een huis van bewaring, kent de rechtbank aan eiseres een bedrag aan schadevergoeding toe van 50 x € 80,- = € 4000,-.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiseres ten laste van de Staat der
Nederlanden een vergoeding toe van € 4000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze
kosten aan de griffier van de rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Schothorst, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2011.
Griffier Rechter
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden: