2.1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen
b, d en e.
2.2. Eisers hebben in beroep allereerst verwezen naar de gronden van beroep tegen een eerder opgelegde maatregel met ingang van 24 maart 2011 te verblijven in de gemeente Vlagtwedde, welke maatregel bij brief van 22 maart 2011 is ingetrokken. Eisers hebben zich in die gronden primair op het standpunt gesteld dat de regievoerder vertrek bij de Dienst Terugkeer & Vertrek die de maatregel heeft opgelegd, niet bevoegd was om de maatregel op te leggen. Volgens eisers geldt hetzelfde voor de onderhavige maatregelen.
2.3. In de Memorie van Toelichting (TK 1998-1999, 26732, nr. 3) is ten aanzien van artikel 54, het huidige artikel 56 Vw 2000, het volgende overwogen: “ In het eerste lid is uitdrukkelijk bepaald dat beperking van de vrijheid van beweging een bevoegdheid van de Minister van Justitie is. Ook onder de nieuwe wet zal de minister van deze bevoegdheid mandaat kunnen verlenen. Een uitdrukkelijke bepaling terzake is daartoe, naar de mening van de regering, niet nodig. Overeenkomstig de huidige mandaatregelingen, zal het mandaat worden verleend aan de korpschef of aan een andere hogergeplaatste ambtenaar. Er zij ook gewezen op de toelichting op artikel 57.” In de toelichting bij artikel 57, het huidige artikel 59 Vw 2000, is onder meer het volgende overwogen: “Omdat het om een ingrijpende bevoegdheid gaat blijft het mandaat voorbehouden aan de korpschef of andere hooggeplaatste functionarissen.”
2.4. Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen kunnen de ambtenaar van de Dienst Terugkeer en Vertrek en de ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatiedienst die daartoe bevoegd zijn, de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, Vw 2000 opleggen, wijzigen of opheffen.
2.5. Mandatering van de bevoegdheid tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek, is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eisers stellen, niet in strijd met de wet. Een beperking aan de mandatering van deze bevoegdheid is immers in de wet niet gesteld. Wel is in de Memorie van Toelichting overwogen dat het mandaat voorbehouden blijft aan de korpschef of andere hooggeplaatste functionarissen, maar - nog daargelaten of deze overweging ook betrekking heeft op de mandatering van de bevoegdheid een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, of uitsluitend op de bevoegdheid een vrijheidsbenemende maatregel op te leggen - is er geen grond voor het oordeel dat de regievoerder niet aan te merken is als een functionaris aan wie de bevoegdheid een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, kan worden gemandateerd. De aard van de bevoegdheid, welke inderdaad ingrijpend van aard is, verzet zich daartegen niet. De regievoerder is immers belast met het faciliteren van het vertrek van eisers en voert in dat kader met hen vertrekgesprekken. Het ligt in de lijn van deze verantwoordelijkheid om ook het besluit om een vrijheidsbeperkende maatregel namens verweerder op te leggen. Voor zover eiser meent dat mandatering alleen mogelijk is aan de korpschef en een hulpofficier van justitie, is dat niet uit de wet of het Voorschrift Vreemdelingen af te leiden. Op grond van artikel 5.2, tweede en derde lid, Voorschrift Vreemdelingen kan weliswaar de korpschef de maatregel opleggen en kan hij ondermandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie, doch alleen in spoedeisende gevallen. Deze bevoegdheid laat de bevoegdheid van de ambtenaar van de Dienst Terugkeer en Vertrek als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen onverlet.
Het beroep van eisers op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 februari 2008 (Awb 08/03428 en 08/03429) kan niet tot een ander oordeel leiden, waarbij de rechtbank opmerkt dat de bevoegdheidstoedeling zoals deze thans is neergelegd in artikel 5.2 Voorschrift Vreemdelingen er ten tijde van de uitspraak van 19 februari 2008 nog niet was.
2.6. Voorts hebben eisers aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, in het bijzonder nu de gemachtigde van eisers niet op de hoogte is gesteld van de maatregel. Deze beroepgrond faalt echter omdat uit de stukken van het geding blijkt dat met eisers voorafgaand aan het opleggen van de maatregelen diverse vertrekgesprekken zijn gehouden waarin het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan de orde is gesteld en ook met de gemachtigde voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is gecorrespondeerd.
2.7. Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij op 17 maart 2011 asielaanvragen hebben ingediend. In het midden kan worden gelaten of de door eisers ingediende asielaanvragen kunnen worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in wet- en regelgeving en of het volledige aanvragen zijn. Het indienen van een asielaanvraag maakt de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel immers niet onrechtmatig. Artikel 56, eerste lid, sub b, Vw 2000 biedt de mogelijkheid de maatregel op te leggen aan een vreemdeling met rechtmatig verblijf. Ook de stellingen van eisers dat de asielaanvragen in de verlengde procedure moeten worden behandeld en zij recht hebben op opvang, hebben geen betekenis voor de rechtmatigheid van de opgelegde maatregelen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bovendien toegezegd dat eisers in de gelegenheid zullen worden gesteld om in verband met hun asielaanvraag op 18 mei 2011 naar AC Zevenaar te reizen.
2.8. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de opgelegde maatregelen zo verstrekkend zijn dat zij het karakter hebben van een vrijheidsontnemende maatregel. De enkele stelling dat de gemeente Vlagtwedde een kleine gemeente is, brengt echter niet mee dat de beperking om in deze gemeente te verblijven zo verstrekkend is dat deze als vrijheidsontneming moet worden aangemerkt. Niet is gebleken van gelijke omstandigheden als bedoeld in de door eisers aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 september 2005.
2.9. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel nu verweerder gelijkluidende besluiten van 9 maart 2011 bij brief van 22 maart jl. nog ongedaan maakte en er sindsdien niets veranderd is in de feiten en omstandigheden ten aanzien van betrokkenen. Van schending van dit vertrouwen is echter geen sprake nu in de brief van 22 maart 2011 uitdrukkelijk is opgemerkt dat de omstandigheid dat het op dat moment niet oppertuun werd geacht het gezin op donderdag 24 maart te plaatsen naar de VBL locatie te Ter Apel, geenszins betekent dat het gezin nimmer geplaatst kan worden op de VBL-locatie.
2.10. Eisers doen voorts een beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie EG (HvJ) van 30 november 2009, (Kadzoev), JV 2010/30, waarin is geoordeeld dat de vreemdeling niet om redenen van openbare orde en veiligheid in bewaring gesteld mag worden. Verder is aangevoerd dat de toepassing van de maatregel bij afweging van alle belangen niet gerechtvaardigd is, waarbij van belang is dat van de bevoegdheid van artikel 56 slechts bij wijze van hoge uitzondering gebruik zal worden gemaakt en in strijd is met artikel 8 EVRM.
2.11. Volgens het in paragraaf A6/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neergelegde beleid – voor zover hier van belang – kan alleen in uitzonderingsgevallen, met name indien de uitzetting (nog) niet kan plaatsvinden en de toepassing van een andere vrijheidsbeperkende maatregel niet in aanmerking komt, deze maatregel in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid toegepast worden. Hoewel de maatregel niet aan een wettelijke termijn is gebonden, dienen ook hierbij de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel toegepast worden) in acht genomen te worden.
2.12. Verweerder heeft aan eisers de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd omdat het belang van de openbare orde dit vordert en heeft dit gebaseerd op de gronden dat eisers niet hebben voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten en niet dan wel onvoldoende meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en nationaliteit.
2.13. Uit de verslagen van de overgelegde vertrekgesprekken blijkt dat eisers meerdere asielaanvragen in Nederland hebben ingediend doch ondanks de negatieve besluiten op deze aanvragen nimmer Nederland hebben verlaten en niet meewerken aan de vaststelling van de identiteit en nationaliteit. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de openbare orde het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert. Aan de door eisers aangehaalde uitspraak van het HvJ komt in deze geen betekenis toe, nu die uitspraak betrekking heeft het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring. Hoewel ook de vrijheidsbeperking een ingrijpende maatregel is en in het bijzonder voor de dochter van eisers verstrekkende gevolgen heeft, heeft verweerder gelet op de weigerachtige houding van eisers mee te werken aan hun vertrek, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid de maatregel kunnen opleggen. Dat eisers opnieuw een asielaanvraag hebben ingediend, maakt dat niet anders. Het opleggen van de maatregel is onder de genoemde omstandigheden niet disproportioneel en afdoende gemotiveerd. Voor zover sprake is van een inbreuk op het privé-leven van eisers als bedoeld in artikel 8 EVRM is deze gerechtvaardigd. Van schending van de leerplichtwet is evenmin sprake nu de dochter van eisers ook in Vlagtwedde naar school kan gaan.
2.14. De beroepen zijn ongegrond
2.15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank in zaak Awb 11/12950 en Awb 11/12947: