ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6601

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/14763
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met gesloten tuberculose

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vanwege gesloten tuberculose (TBC). Eiser stelde dat zijn bewaring onrechtmatig was, omdat er geen reëel zicht op verwijdering was, gezien zijn medische toestand. De rechtbank overwoog dat de hoofdregel is dat uitzetting wordt opgeschort bij TBC, maar dat dit anders is bij gesloten TBC, mits er een mogelijkheid tot overdracht is aan een ander land onder de Dublinverordening. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke overdracht, aangezien eiser naar Marokko zou worden uitgezet. De rechtbank concludeerde dat eiser zich onttrok aan de medische behandeling door zijn medicatie te weigeren, wat een reden was om zijn verblijf in Nederland niet langer te rechtvaardigen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de bewaring van eiser onrechtmatig was vanaf 23 april 2011, omdat hij in die periode wel zijn medicatie had ingenomen. De rechtbank bepaalde dat de bewaring met onmiddellijke ingang moest worden opgeheven en kende eiser een schadevergoeding toe van € 400 voor de onrechtmatige bewaring, evenals een vergoeding van proceskosten aan zijn gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 11 / 14763
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op 13 januari 1976 en van Marokkaanse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Rotterdam,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 13 december 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 28 april 2011 is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
1.3. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 29 april 2011 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 2 mei 2011.
1.4. Bij fax van 3 mei 2011 heeft verweerder desgevraagd op de reactie van eiser gereageerd, waarna eiser bij fax van 4 mei 2011 een reactie heeft ingezonden.
1.5. De rechtbank heeft op 5 mei 2011 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
1.6. Verweerder heeft bij fax van 16 mei 2011 nadere informatie verstrekt.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2011, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.M.C. Vissers.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 april 2011 (AWB 11 / 13344) de bewaring tot de dag van sluiting van het vooronderzoek, te weten 22 april 2011, rechtmatig geacht.
2.2. Ter beoordeling ligt thans de vraag of voortzetting van de bewaring,nog gerechtvaardigd is.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser gesloten tuberculose (TBC) heeft. Eiser heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat gesloten TBC op grond van verweerders beleid, neergelegd in paragraaf A4/7.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), een uitzettingsbeletsel vormt, hetgeen tot gevolg heeft dat de bewaring vanwege het ontbreken van een reëel zicht op verwijdering binnen een redelijk termijn onrechtmatig is te achten. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
2.5. In paragraaf A4/7.7 van de Vc 2000 is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Procedure bij vreemdelingen met TBC
De uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden wordt opgeschort indien bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden TBC is geconstateerd. Uitzondering hierop vormt de situatie waarbij gesloten TBC is geconstateerd bij deze vreemdeling of een van zijn gezinsleden en de overdracht van de vreemdeling zal plaatsvinden op grond van de verordening 343/2003 (Dublin verordening) dan wel overdracht zal plaatsvinden aan een bij de Dublinverordening aangesloten land waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen omdat de medische voorzieningen in beginsel vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, tenzij de betrokken vreemdeling aannemelijk maakt met concrete aanwijzingen dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat (zie hiervoor C3/ 2.3.6.4). In het geval open TBC is geconstateerd bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden blijft de opschorting van uitzetting van kracht ongeacht het land waarnaar de uitzetting wordt beoogd.
(..)
De behandeling van TBC duurt in het algemeen 9 tot 12 maanden. Na het verstrijken van de behandeltermijn kan de DT&V tot uitzetting overgaan.
(..)
Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd zich onttrekt aan de medische behandeling en er geen besmettingsgevaar aanwezig is, dan is er niet langer een reisbeletsel naar analogie van artikel 64 Vw.
Onttrekt de vreemdeling zich aan de medische behandeling en er is een besmettingsgevaar aanwezig, dan is zijn uitzetting uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord te achten in de zin van artikel 64 Vw. Vanwege het zich onttrekken aan de medische behandeling kan de vreemdeling niet uit Nederland worden verwijderd, maar hij vormt daarentegen wel een gevaar voor de algemene volksgezondheid. De Wet Publieke Gezondheid kan in deze situatie uitkomst bieden. Deze wet regelt onder andere gedwongen opname (isolatie) bij gevaar voor de algemene volksgezondheid en gedwongen behandeling.
(..)
Indien sprake is van verdenking van TBC, zal de uitzetting van vreemdelingen in beginsel worden opgeschort tot het onderzoek naar TBC is voltooid.”
2.6. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat ingevolge voormeld beleid eisers uitzetting, nu uit de medische gegevens van eiser blijkt dat geen sprake is van besmettingsgevaar en eiser weigert zijn voorgeschreven medicatie in te nemen (laatstelijk nog op 28 april 2011), niet achterwege hoeft te blijven.
2.7. Mede gelet op de toelichting van verweerders gemachtigde ter zitting en de plaats van dit beleid in de Vc 2000, namelijk in het kader van een eventueel uitstel van vertrek om medische redenen, begrijpt de rechtbank dit beleid aldus. De hoofdregel is dat de uitzetting wordt opgeschort indien er sprake is van TBC, Dit is anders indien er sprake is van gesloten TBC en uitzetting kan plaatsvinden op grond van de verordening 343/2003 (Dublin verordening) dan wel overdracht zal plaatsvinden aan een bij de Dublinverordening aangesloten land waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten en alwaar – kort gezegd – zijn behandeling op een vergelijkbare wijze kan worden voortgezet. Van zodanige overdracht is in het geval van eiser geen sprake nu hij zal worden uitgezet naar Marokko. Indien een betrokkene echter zijn medicatie weigert en er derhalve geen behandeling plaatsvindt, is er echter geen reden een betrokkene langer in Nederland te laten verblijven nu hij immers niet wenst te worden behandeld.
2.8. De rechtbank overweegt verder dat uit de door eiser op 2 mei 2011 overgelegde medische gegevens blijkt dat eiser op 22 februari 2011, 8 maart 2011, 9 maart 2011, 9 april 2011 en 28 april 2011 heeft geweigerd zijn medicatie in te nemen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de bij fax van 16 mei 2011 door verweerder gedane mededeling dat uit navraag bij medische dienst van het Detentiecentrum is gebleken dat eiser sinds 28 april 2011 structureel zijn medicatie weigert in te nemen. Mitsdien heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser zich onttrekt aan de medische behandeling. Het vorenstaande laat echter onverlet dat eiser in de periode van 23 april 2011, zijnde de datum na sluiting van het onderzoek in de vorige beroepszaak, en 28 april 2011 kennelijk wel zijn medicatie gebruikte en verweerder mitsdien toen de bewaring op grond van het door hem gevoerde beleid had dienen te beëindigen. Derhalve acht de rechtbank de bewaring van eiser met ingang van 23 april 2011 onrechtmatig en zal zij bepalen dat de bewaring van eiser met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.
2.9. Dit maakt dat de rechtbank in beginsel termen aanwezig acht om eiser over de periode vanaf 23 april 2011 schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank ziet echter in de omstandigheid dat eiser sinds 28 april 2011 structureel zijn medicatie weigert in te nemen aanleiding om de schadevergoeding te beperken tot de periode van 23 april 2011 tot 28 april 2011, zijnde vijf dagen. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 5 x € 80,= is € 400,=.
2.10. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 1.092,50 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
- 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 4 mei 2011;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 437,=;
- wegingsfactor 1.
2.11. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 19 mei 2011;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 400,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 1.092,50, te vergoeden aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 400,= (ZEGGE: VIERHONDERD EURO)
Aldus gedaan op 19 mei 2011 door mr. Machiels voornoemd.
Afschrift verzonden: 19 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.