ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6231

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
300376 / HA RK 07-1318
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige na medenaturalisatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij [verzoeker], een minderjarige, verzocht om vaststelling van zijn Nederlandse nationaliteit. Het verzoekschrift was ingediend op 29 november 2007, toen [verzoeker] nog uitsluitend de Pakistaanse nationaliteit bezat. De aanleiding voor het verzoek was een weigering van de gemeente Amsterdam om de buitenlandse geboorteakte van [verzoeker] in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie, met de vermelding dat hij door medenaturalisatie Nederlander was geworden. Na bezwaar en DNA-onderzoek heeft de gemeente Amsterdam op 2 oktober 2008 bevestigd dat de geboorteakte alsnog zou worden ingeschreven, waarna het bezwaar werd ingetrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 5 februari 1998 door medenaturalisatie met zijn moeder, [moeder van verzoeker], het Nederlanderschap heeft verkregen. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving in de basisadministratie, die op 3 oktober 2008 plaatsvond, correct was. De IND, die als belanghebbende was betrokken, heeft in een brief van 21 oktober 2009 geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, en de officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de IND veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verband houden met de procedure, maar heeft andere kosten, zoals DNA-onderzoek en buitengerechtelijke kosten, afgewezen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat [verzoeker] vanaf 5 februari 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat de IND de proceskosten moet vergoeden, die zijn begroot op € 251,-- aan griffierecht en € 452,-- aan salaris voor de advocaat. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 300376 / HA RK 07-1318
Beschikking van 19 mei 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
advocaat mr. J. Singh te Hoofddorp,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Hakkaart.
Verzoeker wordt hierna ook aangeduid met "[verzoeker]" en de belanghebbende met "IND".
1. Het procesverloop
1.1. In haar hoedanigheid van de op dat moment nog minderjarige [verzoeker] heeft - na wijziging van het op 29 november 2007 ingediende verzoekschrift - [moeder van verzoeker] (hierna te noemen: [moeder van verzoeker]) de rechtbank verzocht vast te stellen dat [verzoeker] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, met veroordeling van de gemeente Amsterdam in de kosten van deze procedure.
1.2. De 1ND heeft bij brief van 21 oktober 2009 geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor zover het strekt tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van [verzoeker].
1.3. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
1.4. Bij brief van 8 maart 2010 heeft mr. Singh bericht dat verweerder (naar de rechtbank begrijpt de IND) geheel tegemoet is gekomen aan de wensen van verzoeker, zodat het geschil beperkt blijft tot vergoeding van proceskosten die verzoeker heeft moeten maken. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de Staat (lees: de IND) deze kosten dient te vergoeden. Een mondelinge behandeling van de zaak is volgens hem niet nodig. Een specificatie van de kosten is door mr. Singh toegezonden bij brief van 30 juli 2010.
1.5. Bij brief van 27 oktober 2010 heeft de IND gereageerd op de verzochte kostenveroordeling. Mr. Singh heeft ten slotte bij brief van 2 mei 2011 bericht dat [verzoeker] zich inzake het bedrag van de proceskosten refereert aan het oordeel van de rechtbank.
2. De feiten
2.1.[verzoeker] is op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Pakistan) geboren als zoon van [moeder van verzoeker] en [vader van verzoeker]. Het huwelijk van de ouders is op 15 november 1993 te Lahore ontbonden. [moeder van verzoeker] en [verzoeker] zijn op 4 mei 1993 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam komende van Pakistan.
2.2. [moeder van verzoeker] heeft op 30 juli 1997, mede ten behoeve van de toen nog minderjarige [verzoeker], een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij Koninklijk Besluit van 5 februari 1998 is het Nederlanderschap verleend aan [moeder van verzoeker]. met bepaling dat haar geslachtsnaam en die van haar kind wordt vastgesteld als "[achternaam van verzoeker]", haar voornaam als "[moeder van verzoeker]" en de voornaam van haar kind als "[verzoeker]".
2.3. [verzoeker] staat sinds 3 oktober 2008 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven met de Nederlandse nationaliteit. Als reden van de verkrijging van het Nederlanderschap is vermeld: Rijkswet op het Nederlanderschap van 1984, artikel 11. Als datum begin geldigheid Nederlanderschap is vermeld: 5 februari 1998. Op 9 oktober 2008 is een Nederlands paspoort aan [verzoeker] afgegeven.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND
3.1. [verzoeker] stelt dat hij bij brief van 20 maart 2007 van de IND heeft vernomen dat hij op 5 februari 1998 niet door middel van medenaturalisatie het Nederlanderschap heeft verkregen, terwijl hij van mening is wel bij genoemd Koninklijk Besluit met zijn moeder te zijn medegenaturaliseerd.
3.2. De IND is thans eveneens van mening dat [verzoeker] op 5 februari 1998 het Nederlanderschap heeft verkregen door medenaturalisatie met [moeder van verzoeker]. Met betrekking tot een kostenveroordeling ten aanzien van de proceskosten die strikt verbonden zijn aan de onderhavige procedure refereert de IND zich aan het oordeel van de rechtbank. De kosten voor uittreksels en de DNA-test en de buitengerechtelijke kosten, moeten worden aangemerkt als kosten die zijn gemaakt in het kader van een bestuursrechtelijke procedure en deze kunnen niet in de onderhavige civiele procedure worden toegewezen, aldus de IND.
4. De beoordeling
4.1. Het inleidende verzoekschrift is ingediend op 29 november 2007. Op dat moment stond [verzoeker] geregistreerd met uitsluitend de Pakistaanse nationaliteit. Na een weigering van de gemeente Amsterdam om over te gaan tot inschrijving van de buitenlandse geboorteakte van [verzoeker] in de gemeentelijke basisadministratie met de vermelding dat [verzoeker] door medenaturalisatie Nederlander is geworden, heeft de gemachtigde van [verzoeker] bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bezwaar aangetekend. In het kader van die procedure is DNA-onderzoek verricht. Bij brief van 2 oktober 2008 heeft de gemeente Amsterdam bericht dat de geboorteakte alsnog zal worden ingeschreven, waarna het bezwaarschrift is ingetrokken.
4.2. [verzoeker] staat inmiddels vanaf 3 oktober 2008 ingeschreven met de vermelding dat hij vanaf 5 februari 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank is van oordeel dat deze inschrijving juist is, [verzoeker] heeft door medenaturalisatie met [moeder van verzoeker] op 5 februari 1998 op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (1985) het Nederlanderschap verkregen. Het verzoek is derhalve toewijsbaar.
4.3. Met betrekking tot de verzochte kostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt. [verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift verzocht de gemeente Amsterdam te veroordelen in de kosten van deze procedure. Bij brief van 2 mei 2011 spreekt mr. Singh echter over een veroordeling in de proceskosten van de Staat. De rechtbank zal dit opvatten als een zodanige wijziging van het verzoekschrift dat thans wordt verzocht de Staat (lees de IND) in de proceskosten te veroordelen.
4.4. De IND zal alleen worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten die betrekking hebben op de onderhavige verzoekschriftprocedure. Hieronder vallen het door [verzoeker] betaalde griffierecht en een bedrag aan salaris voor de advocaat op grond van het liquidatietarief. De overige door [verzoeker] opgevoerde kosten zijn niet in deze procedure gemaakt (DNA-onderzoek) of betreffen geen proceskosten (buiten gerechtelijke kosten).
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Pakistan) vanaf 5 februari 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- veroordeelt de IND in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 251,-- aan verschotten (griffierecht) en € 452,-- aan salaris voor de advocaat;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Th. Nijhuis en is uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 19 mei 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.