ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6177

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/15320
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Terugkeerrichtlijn op de overdracht van vluchtelingen aan Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 mei 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Somalische eiser, die in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de overdracht aan Italië, in het kader van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen, niet valt onder het begrip 'terugkeer' zoals gedefinieerd in de Terugkeerrichtlijn. Dit betekent dat de minister voor Immigratie en Asiel geen terugkeerbesluit had hoeven nemen, en dat de rechtmatigheid van de bewaring enkel aan nationale wetgeving kan worden getoetst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 2 mei 2011 in bewaring is gesteld met het oog op zijn uitzetting, en dat hij op 3 mei 2011 beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er een terugkeerbesluit had moeten worden uitgevaardigd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse autoriteiten op 9 mei 2011 om overname van de eiser waren verzocht, en dat er zicht op uitzetting aanwezig was, aangezien de Italiaanse autoriteiten nog niet hadden aangegeven de eiser niet te willen overnemen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van internationale samenwerking en de rol van nationale wetgeving in het proces van bewaring en uitzetting van vreemdelingen. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/15320
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1987,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Zeist,
raadsvrouwe mr. M.C.M. van der Mark,
eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. C.H.H.P.M. Kelderman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 2 mei 2011 is eiser, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert en omdat eiser in afwachting is van de beslissing op zijn (herhaalde) aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning terwijl de uitzetting achterwege dient te blijven totdat op deze aanvraag is beslist (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, juncto artikel 8, onder g, Vw 2000).
Op 3 mei 2011 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 mei 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door
mr. drs. J.M. Walls kantoorgenoot van zijn raadsvrouwe. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat aan hem een terugkeerbesluit had moeten worden uitgereikt. Eiser is op 27 april 2011 Nederland ingereisd op andere personalia dan die in Nederland bekend zijn. Nu in de meeromvattende beschikking geen inreisverbod was opgenomen, behoorde verweerder een nieuw terugkeerbesluit te nemen alvorens eiser in bewaring te stellen.
2.2 De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3, aanhef en derde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn) voor de toepassing van deze richtlijn onder ‘terugkeer’ wordt verstaan: het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten
2.3 Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten bij brief van 9 mei 2011 verzocht eiser over te nemen op grond van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank is in geval van eiser geen sprake van terugkeer in de zin van artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn, omdat Italië niet kan worden aangemerkt als een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen als bedoeld onder het tweede gedachtestreepje van voornoemd artikellid. De rechtbank is daarbij van oordeel dat voornoemde communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen enkel zien op overeenkomsten of regelingen gesloten dan wel getroffen met landen die geen lid zijn van de Europese Unie. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in het “Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie blijven” van 10 april 2002 (COM(2002)175), de “Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven” (COM(2002)564). Verder wordt in overweging 7 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn benadrukt dat, om het terugkeerproces te vergemakkelijken, op het niveau van de Gemeenschap en op bilateraal niveau overnameovereenkomsten met derde landen moeten worden gesloten. Internationale samenwerking met de landen van oorsprong is in alle stadia van de terugkeerprocedure een absoluut vereiste voor het realiseren van een duurzame terugkeer.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat overdracht aan Italië in het kader van de Europese Overeenkomst voornoemd, niet valt onder het begrip terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Dat betekent dat verweerder reeds daarom geen terugkeerbesluit als hiervoor bedoeld heeft hoeven nemen. Dat betekent eveneens dat de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring uitsluitend zal toetsen aan nationale wetgeving.
2.5 De rechtbank overweegt dat verweerder aan de maatregel mede ten grondslag heeft gelegd dat eiser niet in het bezit is van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser heeft deze gronden niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden de maatregel kunnen dragen.
2.6 Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat zicht op uitzetting ontbreekt volgt de rechtbank hem daarin niet. Zoals in rechtsoverweging 2.3 is opgenomen heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten op 9 mei 2011 om overname van eiser verzocht. Nu dit verzoek nog in behandeling is en de Italiaanse autoriteiten tot op heden niet hebben aangegeven eiser niet te willen overnemen, is zicht op uitzetting aanwezig.
2.7 Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, rechter, en door haar en drs. M.P. de Zwart, griffier, ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.