ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6162

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
391991 / HA RK 11-225 Wrakingnummer 2011/18
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in ontnemingsprocedure

Op 2 mei 2011 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan op een mondeling verzoek tot wraking van mr. [X], senior rechter in de rechtbank, in het kader van een ontnemingsprocedure. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek onderbouwd met verschillende argumenten, waaronder de stelling dat mr. [X] partijdig was door inhoudelijke beslissingen te nemen zonder dat de raadsman van verzoeker over het dossier beschikte. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat mr. [X] vooringenomen of partijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat processuele beslissingen, zoals het afwijzen van preliminaire verweren, geen grond voor wraking kunnen zijn. Bovendien werd gesteld dat de verwijzingen naar eerdere uitspraken inherent zijn aan de aard van de ontnemingsprocedure en niet duiden op partijdigheid. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoeken die betrekking hadden op eerdere zittingen en bevestigde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/18
rekestnummer: 391991/ HA RK 11-225
parketnr: 09/755161-06
datum beschikking: 2 mei 2011
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman mr. R.M. Prins,
strekkende tot wraking van:
Mr. [X],
senior rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector straf .
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Verzoeker is opgeroepen om op 26 januari 2011 ter terechtzitting te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank in het kader van een ontnemingsprocedure. Het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en voortgezet op 11 april 2011. De meervoudige strafkamer is samengesteld uit mr. [X], voorzitter, en mrs. [Y] en [Z]. Van de zitting van 11 april 2011 is proces-verbaal opgemaakt.
1.2 Op de terechtzitting van 11 april 2011 heeft mr. Prins een preliminair verweer gevoerd dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en verzocht om getuigen te mogen horen. De raadsman van verzoeker heeft zich op die zitting op het standpunt gesteld dat hij deze verweren niet eerder kon voeren omdat hij toen geen dossier tot zijn beschikking had. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het verweer zal verwerpen. Na beraadslaging heeft mr. [X] medegedeeld dat de rechtbank heeft besloten om het preliminaire verweer te verwerpen en het verzoek tot het horen van getuigen af te wijzen. Nadat mr. [X] had medegedeeld dat zou worden aangevangen met de inhoudelijke behandeling van de zaak, heeft verzoeker verzocht of hij enkele opmerkingen mocht maken. Mr. [X] heeft daarop aan verzoeker medegedeeld dat hij daartoe na de ondervraging in de gelegenheid zou worden gesteld. Na aandringen van verzoeker heeft mr. [X] medegedeeld dat hij de procesorde bepaalt en dat de gelegenheid tot het maken van opmerkingen niet zou worden gepasseerd. Vervolgens heeft verzoeker mr. [X] als voorzitter van de meervoudige strafkamer gewraakt.
1.3 Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
1.4 De officier van justitie mr. N. Vogelenzang heeft per e-mail van 19 april 2011 bericht dat op de zitting van de wrakingskamer namens haar mr. T.N.M. Kamps zal verschijnen.
1.5 Van mr. [X] is op 15 april 2011 een schriftelijke reactie ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 2 mei 2011 is ter openbare terechtzitting het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft zijn verzoek aan de hand van pleitnotities toegelicht. Deze pleitnotities met producties, zijn aan de wrakingskamer overgelegd. De raadsman van verzoeker is niet verschenen. Namens het openbaar ministerie is mr. Kamps als belanghebbende verschenen en heeft haar standpunt toegelicht. Mr. [X] is niet verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker.
3.1 Verzoeker heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek - kort zakelijk samengevat - het volgende aangevoerd:
Op de zitting van 26 januari 2011 is mr. [X] aanvankelijk ten onrechte overgegaan tot inhoudelijke behandeling van de zaak, hoewel de raadsman van verzoeker om aanhouding verzocht omdat hij niet over het dossier beschikte en de officier van justitie met aanhouding instemde. Volgens verzoeker blijkt daaruit dat mr. [X] partijdig is. Uit het feit dat de meervoudige strafkamer bij de motivering voor het afwijzen van het preliminaire verweer en het getuigenverhoor heeft verwezen naar het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof waarbij ten aanzien van verzoeker is beslist dat deze als ambtenaar een groot geldbedrag heeft aangenomen, volgt dat mr. [X] vooringenomen is. Door deze verwijzing staat zijn veroordeling met betrekking tot de ontnemingsvordering immers al vast. Het dossier in de strafzaak door het openbaar ministerie gefabriceerd in die zin dat men alle belastende verklaringen daarin heeft opgenomen en de ontlastende verklaringen niet. In de ontnemingszaak worden alle facturen van het bedrijf van verzoeker als vals beschouwd, terwijl er wel werkzaamheden zijn verricht, hetgeen door het openbaar ministerie is erkend. Voorts heeft mr. [X] de verdediging gefrustreerd doordat verzoeker niet direct in de gelegenheid is gesteld om opmerkingen te maken. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt de partijdigheid en vooringenomenheid van mr. [X] als voorzitter van de meervoudige strafkamer voor de behandeling van zijn zaak.
3.2 Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling de wrakingskamer verzocht om, indien het wrakingsverzoek wordt afgewezen, de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op te dragen aan een andere rechter zodat verzoeker alsnog een verzoek tot het horen van getuigen kan indienen.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] heeft te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft erop gewezen dat op grond van artikel 272 lid 1 Wetboek van Strafvordering de voorzitter de gang van zaken ter terechtzitting bepaalt. De gang van zaken bij het onderzoek ter terechtzitting in een ontnemingspocedure geschiedt volgens de door wet voorgeschreven volgorde. In dit licht kunnen beslissingen over de gang van zaken ter terechtzitting volgens mr. [X] geen onderwerp van discussie vormen en bestaat er geen aanleiding tot het maken van opmerkingen door verzoeker. Een genomen processuele beslissing kan, zonder bijkomende feiten en omstandigheden, geen grond voor wraking opleveren. Mr. [X] concludeert dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ordemaatregel van mr. [X] en de afwijzing van de preliminaire verweren processuele beslissingen zijn. Wraking kan niet als instrument dienen indien verzoeker het niet eens is met een processuele beslissing. De feiten en omstandigheden zoals door verzoeker aangevoerd, geven onvoldoende grond voor wraking. De officier van justitie concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
6. De beoordeling.
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
6.2 Bij de afwijzing door de meervoudige strafkamer van de namens verzoeker gevoerde preliminaire verweren en zijn verzoek om getuigen te horen, gaat het om inhoudelijke processuele beslissingen, die in het algemeen geen grond voor wraking opleveren. Door verzoeker zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die grond kunnen opleveren voor het oordeel dat mr. [X] hierbij jegens hem vooringenomen of partijdig was, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd. Voor zover het wrakingsverzoek (mede) op de deze beslissingen is gebaseerd, wordt het derhalve afgewezen.
6.3 De wrakingskamer acht het verwijzen door mr. [X] naar uitspraken van de rechtbank en het hof inherent aan de aard van een ontnemingsprocedure. Het gaat daarbij om verwijzingen naar feitelijke gegevens. Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de verwijzing heeft plaatsgevonden op een wijze die blijk geeft van partijdigheid of vooringenomenheid of de schijn daarvan. Verwijten aan het adres van het openbaar ministerie over de samenstelling van het dossier en de hoogte van de vordering in de ontnemingszaak kunnen evenmin leiden tot het oordeel dat mr. [X] vooringenomen of partijdig is of de schijn daarvan heeft gewekt.
6.4 Nu mr. [X] op de zitting van 11 april 2011 verzoeker slechts vanwege de procedurele gang van zaken op een bepaald moment niet aan het woord heeft gelaten, doch daarbij heeft aangegeven dat verzoeker op een later moment wel in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn opmerkingen te maken, ziet de wrakingskamer ook daarin geen omstandigheid die grond oplevert voor het oordeel dat mr. [X] hierbij jegens verzoeker vooringenomen of partijdig was, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
6.5 Wat verzoeker aangevoerd heeft met betrekking tot de gang van zaken op de terechtzitting van 26 januari 2011 kan evenmin leiden tot gegrondverklaring van zijn wrakingsverzoek. In de eerste plaats geldt dat, gelet op het bepaalde in artikel 513, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering, feiten en gebeurtenissen die zich op de terechtzitting van 26 januari 2011 hebben voorgedaan, thans niet meer grond kunnen zijn voor een wrakingverzoek. In de tweede plaats valt niet in te zien, en is door verzoeker ook niet nader onderbouwd, dat de door verzoeker genoemde gebeurtenissen op de terechtzitting van 26 januari 2011 grond opleveren voor het oordeel dat mr. [X] jegens verzoeker vooringenomen of partijdig was, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
6.6 Ten aanzien van het verzoek onder 3.2 wordt overwogen dat de wrakingskamer alleen kan beslissen over het wrakingsverzoek en niet over de samenstelling van de meervoudige kamer in de hoofdzaak. In dit verzoek zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.7 Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hiervoor onder 3.2 vermelde verzoek;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek voor zover dit betrekking heeft op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan op de zitting van de meervoudige strafkamer van 26 januari 2011;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman, mr. R.M. Prins;
• de officier van justitie, mr. N. Vogelenzang;
• de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. [X];
• de rechters van de meervoudige strafkamer, mrs. [Y] en [Z].
Aldus ter openbare terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 2 mei 2011 door mrs. L. Alwin, voorzitter, I.D. Bellaart en H.S. Wiarda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Vlasveld als griffier.